ECLI:NL:CBB:2018:344
public
2018-08-21T20:50:43
2018-07-17
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-03
17/312, 17/313 en 17/314
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
NLF 2018/1797 met annotatie van Edwin Thomas
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:344
public
2018-07-17T11:40:10
2018-07-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:344 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-07-2018 / 17/312, 17/313 en 17/314

S&O, direct toerekenbare kosten

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/312, 17/313 en 17/314

27660

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juli 2018 in de zaak tussen

Frisia Zout B.V., te Harlingen, appellante

(gemachtigde: mr. M.R. Broekema),

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 juli 2016, 23 augustus 2016 en 8 november 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen 1995 (Wva) voor het gehele jaar 2016 verklaringen afgegeven voor het verrichten van speur- en ontwikkelingswerk (S&O) voor het project “PR 2016-17 “Onderzoek gedrag in caverne en werkingsprincipe rondom zoutkruip” (het project), maar de aangevraagde kosten en uitgaven voor reparatie van de casing afgewezen.

Bij twee besluiten van 3 februari 2017 en een besluit van 22 februari 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweer gevoerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder is tevens verschenen ing. [naam 1] . Voor appellante zijn tevens verschenen [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1.1

Appellante voert een bedrijf dat zich bezig houdt met zoutwinning. Appellante heeft drie aanvragen ingediend (SO16022778, SO16064888 en SO16041152) voor afgifte van verklaringen voor het verrichten van speur- en ontwikkelingswerk (S&O-verklaring) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen 1995 (WVA). Deze aanvragen hebben betrekking op de periodes januari tot en met april 2016, mei tot en met augustus 2016 en september tot en met december 2016. Bij de primaire besluiten heeft verweerder S&O-verklaringen afgegeven, maar de aangevraagde kosten en uitgaven voor reparatie van de casing afgewezen. Het project, waarvoor de verklaringen zijn gevraagd en afgegeven, is blijkens de aanvraag erop gericht om nieuwe technische kennis te verwerven omtrent onbekende werkingsprincipes in het gedrag van cavernes, met name waar het gaat om het kruipgedrag van zout, zoutkernen en zoutlagen op grote diepte onder grote druk en met een onbekende zoutgelaagdheid. Appellante wil met het wetenschappelijke onderzoek theoretische verklaringen vinden rondom zoutkruip, praktische kennis genereren en deze in de praktijk toetsen. Appellante beschikt over twee actieve productie-cavernes en daarom bestaat de mogelijkheid om in één caverne de operationele parameters experimenteel te variëren. De als resultaat daarvan ontstane samenstelling van de pekel en de vorm van de holruimte bieden de mogelijkheid om het gedrag van zoutkruip beter te begrijpen en mogelijk te verklaren. Het is daardoor wellicht mogelijk hypotheses rondom de optimale vorming van cavernes en zoutkruip te ontwikkelen. Technisch wetenschappelijke (en praktisch toepasbare) kennis omtrent het kruipgedrag van zout, zoutkernen en zoutlagen op grote diepte kan mogelijk bijdragen aan het optimaliseren van de pekelwinning.

1.2

Appellante ontwikkelt een caverne van beneden naar boven en start met een cilindervorm. Boven de winning ontstaat een “dak” van zout. Een belvormige caverne geeft de minste kans op grondverzakkingen en om die reden is daar mee geëxperimenteerd. Door een grotere overspanning kan dit echter ook leiden tot een grotere dakinstabiliteit. Als het dak instort, kan daardoor schade ontstaan aan de voor de productie gebruikte holle buizen (casings). In april 2016 heeft zo’n instorting zich daadwerkelijk voorgedaan. Herstel van de schade is een in verhouding kostbare operatie, omdat op grote diepte moet worden gewerkt.

1.3

Tussen partijen is in geschil of de kosten voor het herstel van de casing in aanmerking komen voor afgifte van een verklaring.

2.1

Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder t, ten tweede en u, ten derde, van de Wva komen als kosten en uitgaven voor een S&O-verklaring alleen in aanmerking betalingen die uitsluitend dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan het uitvoeren van speur- en ontwikkelingswerk.

2.2

Partijen houdt verdeeld de vraag of de kosten en uitgaven voor reparatie van de casing uitsluitend dienstbaar zijn en direct toerekenbaar zijn aan het project. Dat geschil moet naar het oordeel van het College worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Nu het in dit geding gaat om een aanvraagsituatie, is het in beginsel aan appellante als aanvrager om aannemelijk te maken dat de kosten en uitgaven in verband voor de reparatie van de casing uitsluitend dienstbaar zijn en direct toerekenbaar zijn aan het project (zie: ECLI:NL:CBB:2015:396). Daarbij acht het College de door verweerder gehanteerde maatstaf niet onredelijk inhoudende dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de kosten volledig, dat wil zeggen voor 100%, zijn toe te rekenen aan het door de belastingplichtige verrichte S&O in de periode waarvoor de S&O-verklaring geldt, dat er een duidelijk aanwijsbaar oorzakelijk verband dient te zijn en sprake moet zijn van een duidelijke, reële en verifieerbare berekening van de kosten (zie onder meer: ECLI:NL:CBB:2015:25).

3. Appellante erkent dat ook bij reguliere exploitatie van een zoutcaverne een risico bestaat op het instorten van het zoutdak (en daaruit voortvloeiende schade aan de casing). Die kans is echter volgens appellante zeer klein. Bij de reguliere winning kiest zij voor een andere, minder riskante cavernevorm. In het project neemt zij meer risico om het leereffect te vergroten.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante geen inzicht geeft in het verschil tussen de kosten en uitgaven bij de reguliere winning van het zout en de winning met een bel-vorm en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgevoerde kosten/uitgaven voor het repareren van de casing uitsluitend dienstbaar zijn en direct toerekenbaar zijn aan het project.

5. Appellante is naar het oordeel van het College niet geslaagd in de van haar gevergde bewijslevering. Een inzichtelijk en verifieerbaar vergelijk, tussen de reguliere zoutwinning en de winning met een bel-vorm in BAS 30 wat betreft de kosten en uitgaven verbonden aan de schade aan de casing door het instorten van het zoutdak en het verschil in kans op het ontstaan van deze schade, ontbreekt. Het oorzakelijke verband waardoor de kosten direct toerekenbaar zijn aan het speur en ontwikkelingswerk, waarvoor de S&O- verklaring is verzocht, is derhalve niet aannemelijk gemaakt.

6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.

7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen reden.

Beslissing

Het College verklaard het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. E.R. Eggeraat en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.

w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk