Vovo, schorsing chauffeurskaart, verweerder heeft aan inhoud proces-verbaal vermoeden kunnen ontlenen dat gelet op aard en ernst van overtreding niet langer wordt voldaan aan eisen voor afgeven van VOG, verzoek afgewezen.
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 18/1078
14910
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. T.C. Heijmerink),
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker geschorst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is namens verweerder verschenen
[naam 2] .
Overwegingen
1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening, omdat hij zonder chauffeurskaart zijn werk als taxichauffeur niet kan verrichten.
3. Verzoeker voert aan dat het besluit van 31 mei 2018 onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. De schorsing van de chauffeurskaart is in de gegeven omstandigheden disproportioneel, omdat de overtreding een eenmalige misstap betreft en verzoeker niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de snelheidsovertreding die verzoeker op
30 mei 2018 heeft begaan, een ernstige overtreding betreft waarbij in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan het belang van veilig taxivervoer. Hierdoor is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG). Dit vermoeden rust op het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal snelheid van de Politie Midden-Nederland waaruit blijkt dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat verzoeker op 30 mei 2018 op Rijksweg A27 de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 58 km/u heeft overschreden en dat op dat moment ter plaatse sprake van wegwerkzaamheden in uitvoering. Verweerder meent dat vanwege de ernst van de overtreding de uitkomst van de reguliere procedure tot intrekking van de chauffeurskaart niet kan worden afgewacht en heeft besloten om in afwachting van het uit te voeren onderzoek betreffende een eventuele intrekking van de chauffeurskaart van verzoeker, deze chauffeurskaart te schorsen.
5. Op grond van artikel 82, zesde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) kan de minister, indien hij vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangen dat die bestuurder binnen een door hem vast te stellen termijn opnieuw verzoekt om afgifte van een VOG. De bestuurder overlegt binnen een door de minister vast te stellen termijn de nieuwe VOG.
Op grond van artikel 10, derde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (hierna: de Regeling) kan een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij het vermoeden dat de bestuurder niet of niet tijdig op grond van artikel 82, zesde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder c van het Bp 2000, een nieuwe VOG overlegt.
6. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 31 mei 2018 naar voorlopig oordeel stand kan houden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder aan de inhoud van het proces-verbaal het vermoeden kunnen ontlenen dat gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding verzoeker niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG en daarom geen nieuwe VOG zal overleggen. Het gaat om een zeer forse overschrijding van de toegestane snelheid op een plek waar wegwerkzaamheden aangegeven waren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker de overtreding in zijn hoedanigheid van taxichauffeur heeft begaan. Zeker van een chauffeur die beroepsmatig bij het verkeer is betrokken mag anders worden verwacht. Dat verzoeker op dat moment geen passagier(s) vervoerde doet daaraan niet af.
Verzoeker heeft geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt die op dit moment leiden tot het oordeel dat het vermoeden van verweerder ongerechtvaardigd is. Dat verzoeker stelt dat hij vanwege de op de matrixborden aangegeven maximumsnelheden zijn auto heeft laten uitrollen, laat onverlet dat hij alsnog met een aanzienlijke te hoge snelheid langs de wegwerkzaamheden is gereden.
Indien en voor zover juist is dat het een eenmalige misstap betreft en verzoeker niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest, betreffen dat omstandigheden die in het kader van de aanvraag van de VOG een rol kunnen spelen.
8. Ter zitting heeft verweerder met betrekking tot de in het kader van de toepassing van artikel 10, derde lid, van de Regeling vereiste belangenafweging opgemerkt dat het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer is afgewogen tegen het belang van verzoeker bij een chauffeurskaart. Daarbij is betrokken dat het nadeel dat verzoeker lijdt, inherent is aan het besluit tot schorsing van de chauffeurskaart. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd waarom het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer zwaarder moet wegen dan het (financieel) belang van verzoeker. Het primaire besluit geeft geen blijk van een belangenafweging. Dat gebrek kan echter in het besluit op bezwaar worden hersteld.
9. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de schorsing van de chauffeurskaart naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. L. van Gulick, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. L. van Gulick
Afschrift verzonden aan partijen op: