ECLI:NL:CBB:2018:374
public
2018-07-23T10:53:02
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-10
17/1403
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:374
public
2018-07-23T10:52:41
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:374 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-07-2018 / 17/1403

Verzoek om handhaving tegen fokkers van boerboel honden. Schriftelijke waarschuwing niet gericht op enig rechtgevolg. Geen overtreding van Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Artikel 3.4 Besluit houders van dieren.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 17/1403

11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2018 in de zaak tussen

Stichting Dier & Recht, te Amsterdam, appellante

(gemachtigde: mr. H. Wellenberg)

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. T.D. van der Wal).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] (verder: [naam 3] ) te [plaats] .

Procesverloop

Bij brief van 29 juni 2015 heeft appellante verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen [naam 3] wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).

Bij besluit van 12 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek om handhaving van appellante. Verweerder heeft daarbij een schriftelijke waarschuwing gegeven aan [naam 3] .

Bij besluit van 4 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018.

Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor appellante is tevens verschenen [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens verschenen [naam 5] . Namens [naam 3] zijn [naam 2] en [naam 1] verschenen.

Overwegingen

1.1

Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.2

[naam 3] is actief als fokker van boerboel honden. Bij brief van 29 juni 2015 heeft appellante verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen [naam 3] wegens overtreding van de Wet dieren en het Bhd. Appellante heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat - samengevat weergegeven – [naam 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het amputeren van wolfklauwtjes en/of staarten bij honden, dat zij fokt met verwante dieren en met honden die drager zijn van het epilepsie-gen, doorfokt met ouderdieren die al eerder nakomelingen hebben gehad met erfelijke problemen, kunstmatige inseminatie heeft toegepast bij het fokken en dat enkele honden binnen een periode van twaalf maanden meer dan één nest hebben gekregen. Appellante stelt verder dat het fokbeleid van Boerboel International, waarbij [naam 3] is aangesloten (geweest), niet deugt.

1.3

Op 22 maart 2016 heeft een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met een inspecteur van de NVWA een controle uitgevoerd bij [naam 3] . De bevindingen van deze controle zijn door de toezichthouder neergelegd in het inspectierapport van 28 juli 2016 (het inspectierapport). Uit het inspectierapport wordt, voor zover hier van belang, het volgende geciteerd:

“ 1. De fokkers hebben zich schuldig gemaakt aan het amputeren van wolfklauwtjes en/of staarten

(…)

Tijdens de eerste controle ter plekke waren er twee nesten pups op locatie aanwezig, tijdens de tweede controle was er één nest pups aanwezig. Ons is niet gebleken dat er bij de pups uit deze drie nesten wolfklauwtjes en/of staarten geamputeerd waren.

(…)

2. De fokkers fokken met verwante dieren

Bij het fokken van honden moet rekening gehouden worden met de mate van inteelt die plaatsvindt. Een hoge mate van inteelt verhoogt het risico op het voorkomen van erfelijke gebreken in een ras. De geaccepteerde mate van inteelt varieert van ras standaard tot ras standaard, maar volgens artikel VIII.2 uit het Kynologisch reglement van de Nederlandse Raad van Beheer mag een teef niet gedekt worden door haar grootvader, haar vader, haar broer, haar zoon of haar kleinzoon. Hoewel dit een minimum standaard is, en individuele rasverenigingen andere voorwaarden kunnen stellen, worden de regels van de Raad van Beheer beschouwd als de minimum norm. In dit geval is deze norm niet overschreden.

(…)

3. De fokkers gebruiken honden die drager zijn van het epilepsie-gen op een manier die de gezondheid van honden in gevaar brengt.

(…)

Hoewel in geen van de geboren nesten bij deze fokker een lijder aan boerboel epilepsie (psychosomatische epilepsie) is aangetroffen lijkt het aan te raden goed te documenteren wat de genetische status van de honden met betrekking tot het epilepsie-gen is. Dit gen komt voornamelijk voor in één lijn van het Boerboel ras, maar het is mogelijk, gezien het feit dat dragers geen enkel symptoom van ziekte vertonen, dat het gen zich breder verspreid heeft dan gedacht, en het is niet verstandig dit soort beslissingen af te laten hangen van informatie van andere fokkers. Hoewel het aannemelijk is dat de honden die op dit moment voor de fokkerij gebruikt worden geen drager zijn van het epilepsie-gen, is dit niet voor 100% uit te sluiten. (…)

4. De fokkers fokken door met ouderdieren die nakomelingen hebben met erfelijke problemen.

(…)Ook deze fokkers hebben de oudercombinaties waaruit pups waren geboren met erfelijke problemen niet weer toegepast.

(…)

De fokkers testen al hun fokdieren routinematig voor heup- en elleboogdysplasie, ooglidafwijkingen, vaginahyperplasie en cryptorchidie. Dit is een vereiste van hun rasvereniging om pups die gefokt worden te mogen registreren. Zij testen incidenteel voor epilepsie, knikstaart, en patella luxatie. De testen zijn soms op fenotype (HD, ED, ooglid, vaginahyperplasie, cryptorchidie, knikstaart, patella luxatie) en soms genetisch (epilepsie). Een aantal van de honden gebruikt voor het fokken hebben een genetisch profiel (B.I.G.S. http://www.boerboelinternational.com/en_US/b-i-g-s/ ) wat geregistreerd is in de database van Boerboel International. Dit profiel test voor een aantal bekende aandoeningen en genetische problemen. Geen van de honden waar de fokkers mee fokken is geopereerd voor kruisbandlaesies of patella luxatie. Bij onze controles op locatie werden de honden in hun kennels beoordeeld, en er zijn geen klinische problemen met knieën of ellebogen gezien. De uitslagen van de gezondheidstesten geven voldoende goede resultaten weer dat er met de honden gefokt mag worden.

(…)

5. De fokkers laten teven binnen 12 maanden meer dan één nest krijgen.

Het gaat hier om twee specifieke voorbeelden :

In het eerste geval gaat het om de fokteef [naam 6] . Deze hond heeft op 9 mei 2013, op 11 december 2013 en op 23 maart 2015 nesten gehad. De eerste twee nesten zijn gefokt met deze hond toen zij in het bezit was van (…). Tussen het nest in december 2013 en het nest in maart 2015, gefokt door [naam 3] , zitten 15 maanden. Deze klacht is niet gegrond voor deze fokker.

Het tweede geval betreft de fokteef [naam 7] . Deze hond heeft op 10 augustus 2014 en op 5 februari 2015 een nest gehad. Beide nesten zijn gefokt door de in het handhavingsverzoek genoemde fokkers. Deze klacht is gegrond.

6. Het fokbeleid van de rasvereniging voldoet niet.

Er zijn geen wettelijk vastgelegde normen waaraan een rasvereniging moet voldoen. Het lijkt aannemelijk dat de eisen van de Nederlandse Raad van Beheer de minimumeisen zijn waaraan Nederlandse rashondenfokkers zouden moeten voldoen.”

(…)

1.4

Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving, naar hij stelt, toegewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [naam 3] in een incidenteel geval onvoldoende onderzoek heeft verricht ter voorkoming van het type epilepsie dat bij boerboel honden voorkomt. Voorts heeft [naam 3] met één fokteef binnen een tijdsbestek van twaalf maanden meer dan één nest nakomelingen gefokt en daarmee in strijd gehandeld met artikel 3.4, derde lid, van het Bhd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze overtredingen, conform het Algemeen Interventiebeleid NVWA en het Specifiek Interventiebeleid dierenwelzijn op primair bedrijf, bijlage 7 gezelschapsdieren (het interventiebeleid), een schriftelijke waarschuwing gegeven aan [naam 3] . Verder heeft verweerder haar schriftelijk bericht dat te allen tijde voorkomen dient te worden dat een fokteef binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden meer dan één nest nakomelingen krijgt en dat bij een voorgenomen combinatie van teef en reu beide dieren aan een genetisch onderzoek moeten worden onderworpen met betrekking tot het bij het ras voorkomende type epilepsie.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de geconstateerde overtredingen conform het interventiebeleid is gehandeld en dat geen aanleiding bestond voor verdergaand handhavend optreden dan de gegeven waarschuwing.

3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen [naam 3] wegens de in haar verzoek gestelde overtredingen. Appellante voert in dit verband aan dat verweerder heeft nagelaten om zelfstandig en grondig onderzoek te doen naar de inteeltpercentages bij de honden van [naam 3] . Voorts betoogt appellante dat [naam 3] heeft gefokt met honden die al eerder nakomelingen met heupdysplasie (HD) en andere aandoeningen hebben voortgebracht. Verder stelt appellante dat het geven van een schriftelijke waarschuwing aan [naam 3] een te milde sanctie is voor de geconstateerde overtredingen. Voorts betoogt appellante dat [naam 3] artikel 3.4 van het Bhd heeft overtreden doordat de boerboel honden van [naam 3] niet standaard zijn getest op de aandoening patella luxatie. Appellante heeft ten slotte gesteld dat in strijd met artikel 3.4, tweede lid, onder d, van het Bhd gebruik wordt gemaakt van kunstmatige inseminatie.

4. Het Bhd luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Artikel 3.4 Fokken met gezelschapsdieren

  1. Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.

  2. In ieder geval wordt bij het fokken, bedoeld in het eerste lid, voor zover mogelijk voorkomen dat:

  1. ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;

  2. uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van de dieren;

  3. ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;

  4. voortplanting op onnatuurlijke wijze plaatsvindt;

  5. het aantal nesten of nakomelingen dat een gezelschapsdier krijgt de gezondheid of het welzijn van dat dier of de nakomelingen benadeelt.

3. Een hond krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste één nest.”

5.1

Het College stelt allereerst vast dat verweerder in het primaire besluit heeft vermeld dat is besloten om het verzoek om handhaving van appellante toe te wijzen. Verweerder heeft ter uitvoering hiervan aan [naam 3] , conform het door verweerder gehanteerde interventiebeleid, een schriftelijke waarschuwing gegeven.

5.2

Het College ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of voornoemde schriftelijke waarschuwing kan worden aangemerkt als gericht op rechtsgevolg. Naar het oordeel van het College is dit niet het geval. Het geven van deze schriftelijke waarschuwing vindt zijn grondslag niet in een wettelijke bepaling, maar volgt uit de door verweerder vastgestelde beleidsregels. De gegeven waarschuwing omvat niet meer dan de constatering dat [naam 3] het Bhd heeft overtreden en vermeldt geen gevolgen voor eventuele toekomstige vergelijkbare gedragingen. De waarschuwing legt [naam 3] geen rechtens bindende verplichting op, onthoudt haar niet enig recht en raakt haar evenmin anderszins in haar rechtspositie. Dit betekent dat het geven van een schriftelijke waarschuwing in dit geval niet kan worden aangemerkt als een op een rechtsgevolg gerichte beslissing. Het primaire besluit is dan ook– anders dan door verweerder is gesteld – geen toewijzing van het verzoek om handhaving, maar moet worden gekwalificeerd als een weigering om handhavend op te treden.

6.1.1

Ter beoordeling van het College ligt daarom voor of verweerder heeft mogen volstaan met een schriftelijke waarschuwing en dus af te zien van handhavend optreden. Het College stelt daarbij voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit slechts kan worden toegepast indien gebleken is van een overtreding.

6.1.2

Artikel 3.4 van het Bhd bevat open normen voor het fokken met gezelschapsdieren. Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:368), laat de omstandigheid dat de in artikel 3.4 van het Bhd neergelegde open normen in algemene zin nadere invulling behoeven, onverlet dat in een concreet geval sprake kan zijn van een overtreding waartegen in beginsel dient te worden opgetreden. Het is aan degene die om handhaving verzoekt om voldoende aanknopingspunten te bieden voor (nader onderzoek naar) de vaststelling dat sprake is van een overtreding. Dat betekent in dit geval dat appellante concreet dient te maken dat juist de wijze waarop [naam 3] fokt met (boerboel) honden strijdig is met hetgeen is bepaald in artikel 3.4 van het Bhd.

6.2

Uit het inspectierapport blijkt – kort samengevat - dat [naam 3] in een incidenteel geval onvoldoende onderzoek heeft verricht ter voorkoming van het type epilepsie dat bij boerboel honden voorkomt. Daarnaast heeft [naam 3] met een fokteef binnen een tijdsbestek van twaalf maanden meer dan één nest nakomelingen gefokt. Verder zijn door de toezichthouders geen overtredingen geconstateerd. Volgens vaste jurisprudentie van het College, onder meer de uitspraak van 1 maart 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:81), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.

6.3.1

Ten aanzien van het betoog van appellante omtrent de inteelt bij de honden van [naam 3] constateert het College met verweerder dat geen vastgestelde normen bestaan voor wat betreft de geaccepteerde mate van inteelt bij (boerboel) honden. Verweerder heeft in het bestreden besluit het Kynologisch reglement van de Nederlandse Raad van Beheer (Kynologisch reglement) als uitgangspunt genomen op grond waarvan als minimumnorm geldt dat een teef niet mag worden gedekt door haar grootvader, haar vader, haar broer, haar zoon of haar kleinzoon. Het College acht – mede gelet op het ontbreken van specifieke wettelijke normen - de door verweerder gehanteerde aansluiting bij de minimumnorm uit het Kynologisch reglement niet rechtens onjuist.

6.3.2

Uit het inspectierapport blijkt dat door de toezichthoudend dierenarts meerdere stambomen van honden van [naam 3] zijn bekeken en dat daarbij niet is geconstateerd dat de bovengenoemde minimumnorm uit het Kynologisch reglement is overschreden. Door de toezichthoudend dierenarts is tevens geconstateerd dat [naam 3] ter voorkoming van inteelt werkt met een softwareprogramma van Boerboel International, waarmee de mate van verwantschap tussen boerboel honden kan worden uitgerekend. Verweerder heeft ook nog informatie ingewonnen bij de beheerder van het softwareprogramma en heeft van een aantal honden de inteeltcoëfficiënt ingezien. Daarbij zijn door de toezichthoudend dierenarts geen onregelmatigheden aangetroffen. De toezichthouder heeft vervolgens geconcludeerd dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor de stelling van appellante dat [naam 3] fokt met verwante dieren. Naar het oordeel van het College is hetgeen door appellante is aangevoerd onvoldoende om aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder te twijfelen. De stelling van appellante dat de boerboel een ras is waarbij veel inteelt voorkomt maakt nog niet dat dit ook bij de honden van [naam 3] het geval is. Appellante heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [naam 3] manipuleert met het softwareprogramma of dat de resultaten van het softwareprogramma anderszins voor onjuist moeten worden gehouden. Verweerder heeft bovendien ter zitting toegelicht dat de aangetroffen inteeltcoëfficiënten van de honden tussen de 4 en 6 lagen, wat volgens verweerder niet ongebruikelijk is, hetgeen door appellante ook niet is betwist.

6.3.3

Naar het oordeel van het College heeft verweerder dan ook bij afweging van de betrokken omstandigheden kunnen komen tot het oordeel dat er geen grondslag is om handhavend op te treden tegen [naam 3] wegens het fokken met verwante dieren in strijd met artikel 3.4, eerste en tweede lid, van het Bhd.

6.4.

Ten aanzien van het doorfokken met honden die al eerder nakomelingen hebben gehad met erfelijke problemen, stelt het College vast dat uit artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bhd niet volgt dat nimmer gefokt mag worden met honden die eerder nakomelingen hebben gehad met erfelijke problemen. Dat laat onverlet dat het fokken met honden die nakomelingen hebben met erfelijke problemen in een concreet geval een overtreding kan zijn waartegen in beginsel dient te worden opgetreden. Het is aan degene die om handhaving verzoekt om voldoende aanknopingspunten te bieden voor (nader onderzoek naar) de vaststelling dat sprake is van een overtreding. Dat betekent in dit geval dat appellante in haar verzoek om handhaving concrete aanknopingspunten had dienen te bieden dat juist de wijze waarop [naam 3] fokt met ouderdieren die al eerder nakomelingen kregen met erfelijke problemen, strijdig is met hetgeen is bepaald in artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bhd. Uit het inspectierapport blijkt dat [naam 3] de oudercombinaties waaruit pups zijn geboren met erfelijke problemen niet opnieuw heeft toegepast. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen uit het inspectierapport onjuist zijn en voorts niet concreet aangegeven waarom de wijze waarop [naam 3] fokt met ouderdieren die al eerder nakomelingen kregen met erfelijke problemen als een overtreding van het Bhd moet worden aangemerkt. Appellante heeft weliswaar gesteld dat op

14 januari 2017 pups zijn geboren uit een combinatie van reu [naam 8] en teef [naam 6] , terwijl uit deze oudercombinatie eerder nakomelingen met erfelijke problemen zijn voortgekomen, maar appellante heeft niet geconcretiseerd om welke nakomelingen uit deze combinatie het hierbij gaat en evenmin welke erfelijke problemen zij hadden. Naar het oordeel van het College heeft verweerder dan ook niet kunnen vaststellen dat sprake is van een overtreding, zodat geen grondslag bestond voor het uitoefenen van de handhavingsbevoegdheid.

6.5.1

Voor zover appellante heeft betoogd dat verweerder niet heeft mogen volstaan met een schriftelijke waarschuwing, maar handhavend had moeten optreden wegens de bij de inspectie geconstateerde overtredingen van artikel 3.4 van het Bhd, wordt het volgende overwogen. Het inspectierapport vermeldt dat één fokteef van [naam 3] ( [naam 7] ) binnen twaalf maanden twee nesten heeft gekregen. Voorts blijkt uit het inspectierapport dat [naam 3] in een aantal gevallen de partner van een hond die drager is van het epilepsie-gen ten onrechte niet heeft getest op de aanwezigheid van het epilepsie-gen. Niet in geschil is dat [naam 3] hiermee artikel 3.4 van het Bhd heeft overtreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In gevallen waarin het bestuursorgaan in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, dient het zich echter in beginsel aan dit beleid te houden. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien (vergelijk ECLI:NL:CBB:2017:312 en ECLI:NL:RVS:2011:BT6683).

6.5.2

Aan het primaire besluit ligt het Interventiebeleid van verweerder ten grondslag. Ingevolge dit beleid wordt in geval van de onder 6.5.1 genoemde overtredingen volstaan met een waarschuwende interventie (waarschuwing) voor zover de overtreding licht en incidenteel van aard is. Het inspectierapport vermeldt dat het in dit geval gaat om één teef die binnen twaalf maanden twee nesten heeft gekregen. Het niet testen van de partner van een hond die drager is van het epilepsie-gen op de aanwezigheid van het epilepsie-gen heeft enkele keren plaatsgevonden. Wel heeft [naam 3] bij de eigenaren van de desbetreffende honden informatie ingewonnen over de eventuele aanwezigheid van het epilepsie-gen. Naar het oordeel van het College heeft verweerder op basis van het voorgaande in redelijkheid kunnen oordelen dat de geconstateerde overtredingen van lichte en incidentele aard zijn. Voorts acht het College het door verweerder gehanteerde beleid niet onredelijk, zodat verweerder zich in beginsel aan het gehanteerde beleid dient te houden. Door appellante zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot een ander oordeel. Verweerder heeft - voor wat betreft de onder 6.5.1 genoemde overtredingen - naar het oordeel van het College dan ook mogen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing aan [naam 3] .

6.6

Appellante stelt verder dat de aandoening patella luxatie bij 18% van alle boerboel honden voorkomt en dat dit percentage zodanig hoog is dat [naam 3] deze honden standaard op deze aandoening zou moeten testen. Door verweerder is niet betwist dat de aandoening patella luxatie bij relatief veel boerboel honden voorkomt. Verweerder heeft evenwel toegelicht dat meerdere factoren een rol kunnen spelen bij het ontstaan van patella luxatie, waaronder erfelijke componenten en omgevingsfactoren. Uit het inspectierapport blijkt dat [naam 3] de honden incidenteel test voor patella luxatie. Geen van de honden van [naam 3] is geopereerd voor kruisbandlaesies of patella luxatie. Appellante heeft naar het oordeel van het College onvoldoende concreet gemaakt waarom juist de wijze waarop [naam 3] fokt met boerboelhonden ten aanzien van het risico op patella luxatie strijdig is met hetgeen is bepaald in artikel 3.4, tweede lid, van het Bhd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding louter omdat de honden niet standaard op de aandoening patella luxatie worden getest.

6.7

Voor zover appellante in het kader van haar handhavingsverzoek tevens heeft verzocht om handhavend optreden vanwege het toepassen van kunstmatige inseminatie overweegt het College het volgende. Ingevolge artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder d van het Bhd dient bij het fokken zoveel mogelijk voorkomen te worden dat voortplanting op onnatuurlijke wijze plaatsvindt. Deze bepaling sluit evenwel niet uit dat in bepaalde gevallen toch kunstmatige inseminatie plaatsvindt. Daarvoor zijn de specifieke omstandigheden van het geval doorslaggevend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat kunstmatige inseminatie in elk geval niet is toegestaan als er sprake is van een genetisch, overerfbaar probleem met de dekking. Kunstmatige inseminatie wordt volgens verweerder in sommige gevallen wel toegestaan, indien er sprake is van een probleem met de anatomie van de hond waardoor de dekking moeilijk is, als de reu te wild is voor de dekking of als een dekking niet mogelijk is omdat de teef en de reu zich in verschillende landen bevinden. Uit het bestreden besluit blijkt dat er éénmalig kunstmatige inseminatie bij een teef is toegepast, omdat de teef een verwonding en verrekking had opgelopen bij het wild spelen met een reu. [naam 3] wilde de desbetreffende teef niet extra belasten met een dekking. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de toezichthouder zelf heeft waargenomen dat de desbetreffende teef kreupel liep en dat de toezichthouder een brief van de behandelend dierenarts heeft gezien waaruit blijkt dat de teef gewond was geraakt. Naar het oordeel van het College heeft verweerder, gelet op vorengenoemde specifieke omstandigheden van het geval waarin éénmalig kunstmatige inseminatie heeft plaatsgevonden, terecht geoordeeld dat geen sprake is van een overtreding zodat er geen aanleiding bestond om handhavend op te treden.

7. Voor zover appellante het College nog heeft verzocht om verweerder op te dragen het fokreglement van Boerboel International inhoudelijk te controleren en de bevindingen openbaar te maken op straffe van een dwangsom, overweegt het College dat dit fokreglement buiten de grenzen van het geding valt, aangezien dat beperkt is tot de vraag of verweerder handhavend moet optreden tegen [naam 3] .

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. W.E. Doolaard en mr. J.L. Verbeek in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.

w.g S.C. Stuldreher w.g. E. van Kampen