ECLI:NL:CBB:2018:377
public
2018-07-23T11:36:02
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-09
17/1133
Eerste aanleg - enkelvoudig
Mondelinge uitspraak
Proces-verbaal
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:377
public
2018-07-23T11:35:08
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:377 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 09-07-2018 / 17/1133

uitbetaling betalingsrechten 2016, subsidiabele hectares, blijvend grasland

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1133

5111

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ing. G.M.W.A. Lemmens),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.W. Boezelman en mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan betalingsrechten (basisbetaling) en vergroeningsbetaling voor 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling)

Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2018.

Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder de percelen 35 en 36 terecht niet heeft aangemerkt als blijvend grasland of als tijdelijk grasland.

2. Vast staat dat op de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde foto's van de betreffende percelen geen gras zichtbaar is. Volgens verweerder is daarom geen sprake van subsidiabele landbouwgrond.

3. Appellante gebruikt de percelen om paarden te beweiden. Zij betwist niet dat op de foto's die verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, geen gras zichtbaar is. Volgens appellante lopen de paarden het gras zodanig stuk dat zij ieder jaar opnieuw de percelen volledig moet inzaaien met graszaad. De percelen zijn meestal kaal van november tot het volgende voorjaar. De precieze periode bedraagt in ieder geval een aantal maanden en hangt af van de weersomstandigheden. In 2016 heeft op de percelen tot medio mei en vanaf ongeveer november geen gras gestaan. Appellante meent dat het kaal lopen van de percelen door de paarden er niet aan in de weg staat deze aan te merken als blijvend dan wel tijdelijk grasland.

4. Anders dan appellante is het College van oordeel dat, nu op de percelen bijna de helft van het jaar geen gras en kruidachtige voedergewassen overheersen, geen sprake is van blijvend dan wel tijdelijk grasland en dus ook niet van subsidiabele landbouwgrond.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

w.g. B. Bastein w.g. J.B.C. van der Veer