ECLI:NL:CBB:2018:381
public
2018-07-23T14:08:06
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-17
17/944
Eerste aanleg - meervoudig
Tussenuitspraak bestuurlijke lus
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:381
public
2018-07-23T14:05:44
2018-07-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:381 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 17-07-2018 / 17/944

Tussenuitspraak. Niet voldaan aan uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ6704. Verweerder dient appellante alsnog in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd en daarop te reageren.

Tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/944

5196

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] & [naam 2] & [naam 3] , te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels),

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. D.H.P. Fiktorie-Smits).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder alle op dat moment op het bedrijf van appellante aanwezige runderen onder toezicht gesteld. Vervolgens heeft verweerder bij besluiten van 28 december 2005, 8 en 15 februari 2006 en 22 maart 2006 besloten tot het uit de handel nemen en vernietigen van een aantal runderen op het bedrijf van appellante.

Bij besluit van 13 juli 2007 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen voornoemde besluiten (hierna: de primaire besluiten) ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ6704, heeft het College het besluit van 13 juli 2007 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen met inachtneming van die uitspraak.

Bij brief van 29 mei 2017, bij het College binnengekomen op 9 juni 2017, heeft appellante beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen.

Bij besluit van 7 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.

Appellante heeft haar beroepsgronden aangevuld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018.

Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens appellante zijn tevens verschenen [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn tevens mr. [naam 6] en [naam 4] verschenen. Op verzoek van appellante is prof.dr. [naam 5] ( [naam 5] ) als getuige-deskundige gehoord.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Appellante exploiteert een rundveebedrijf. Op 28 oktober 2005 zijn op een slachtplaats monsters genomen van de lever, de nier, het niervet en een spuitplek van een mestrund, afkomstig van het bedrijf van appellante. Deze monsters zijn onderzocht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Tijdens dit onderzoek zijn in de monsters residuen aangetroffen van verboden stoffen met hormonale werking, te weten estradiolbenzoaat en testosteronesters.

1.2

Vervolgens zijn ruim 300 haarmonsters genomen van de op het bedrijf van appellante aanwezige runderen. Verweerder heeft het Instituut voor Voedselveiligheid (hierna: RIKILT) verzocht deze monsters te analyseren. Bij die analyse zijn door RIKILT ongeveer 150 monsters positief bevonden op verboden stoffen met hormonale werking, te weten testosterondecanonaat, testosteroncypionaat en estradiolbenzoaat.

1.3

Bij besluit van 16 november 2005, gewijzigd bij besluit van 22 november 2005, heeft verweerder het bedrijf van appellante onder toezicht gesteld. Bij besluit van 28 december 2005 heeft verweerder op kosten van appellante achttien runderen uit de handel genomen en vernietigd. Bij besluiten van 8 en 15 februari 2006 en 22 maart 2006 heeft verweerder besloten tot het uit de handel nemen en vernietigen van respectievelijk 13, 45 en 79 runderen van appellante.

1.4

Bij besluit van 4 april 2006 is de ondertoezichtplaatsing van het bedrijf van appellante opgeheven.

1.5

Bij brief van 24 april 2006 is appellante geïnformeerd over het herzien van de uitslag van negen haarmonsters door RIKILT als gevolg van de interne kwaliteitscontrole en nieuwe inzichten uit het validatie- en accreditatietraject.

1.6

Bij besluit van 13 juli 2007 heeft verweerder de door appellante ingediende bezwaarschriften tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

1.7

Bij uitspraak van 27 augustus 2009 heeft het College de beslissing op bezwaar van 13 juli 2007 vernietigd. Het College heeft hiertoe, voor zover hier van belang, overwogen dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging met zich brengt dat appellante in het kader van de behandeling van haar bezwaren de gelegenheid had dienen te krijgen kennis te nemen van de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd en daarop te reageren. Deze gelegenheid is appellante ten onrechte onthouden. Daarnaast is overwogen dat verweerder geen inzicht heeft geboden in de bij de monsterneming gehanteerde methode en toegepaste normen conform de communautaire regelgeving.Het College heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 13 juli 2007 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren van appellante te nemen met inachtneming van de uitspraak.

1.8

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 2 mei 2012 en 11 september 2012 stukken en informatie verstrekt aan appellante omtrent de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd.

1.9

Op 24 mei 2013 heeft een nadere hoorzitting plaatsgevonden. Appellante heeft daar aangegeven niet alle stukken compleet en ongelakt te hebben ontvangen. Bij brief van 11 december 2013 heeft verweerder nadere informatie gegeven.

1.10

Bij brieven van 22 januari 2014 en 30 augustus 2016 en mailcorrespondentie tussen 30 augustus 2016 en 1 januari 2017 heeft appellante verweerder herhaaldelijk laten weten essentiële stukken te missen die nodig zijn om door een deskundige onderzoek te laten doen. Appellante gaat het om de Standard Operating Procedure (SOP) van RIKILT, een schriftelijke werkinstructie waarin wordt beschreven hoe een bepaalde handeling dient te worden uitgevoerd.

1.11

Bij brief van 20 januari 2017 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de door haar ingediende bezwaren. Bij uitspraak van 14 april 2017, zaaknummer 17/173 (ongepubliceerd), heeft het College verweerder opgedragen om binnen drie weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de bezwaren van appellante.

1.12

Bij brief van 29 mei 2017, bij het College binnengekomen op 9 juni 2017, heeft appellante beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat aan appellante alle relevante onderzoeksgegevens van RIKILT ter beschikking zijn gesteld en dat appellante in ruime mate in de gelegenheid is gesteld een reactie te geven op de betreffende laboratoriumuitslagen. De door appellante ingediende reactie geeft verweerder geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de gegenereerde laboratoriumuitslagen.

3.1

Appellante voert aan dat zij essentiële stukken mist om door een deskundige onderzoek te laten doen naar zowel de juistheid van de laboratoriumuitslagen als de kwaliteit van het laboratoriumonderzoek zelf en/of naar de vraag of dat onderzoek ook voldeed aan de daaraan te stellen regels alsmede overeenkomstig de interne regels van het laboratorium is uitgevoerd. Zij wijst er in dit verband op dat zij herhaaldelijk heeft verzocht om afgifte van de SOP, die volgens haar noodzakelijk is, gelet ook op de verklaring van [naam 5] , om door een deskundige onderzoek te laten doen. Zonder SOP kan appellante, maar ook het College, het laboratoriumonderzoek niet controleren, aldus appellante. Zij doet in dat kader een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec vs. Slovenië (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212). Door het niet afgeven van de SOP heeft appellante geen redelijke mogelijkheid gehad het College ervan te overtuigen dat de laboratoriumuitslagen van RIKILT niet tot een voor appellante nadelige negatieve uitslag kunnen leiden en daarmee is appellante in een substantieel nadeligere positie terechtgekomen dan verweerder.

Appellante blijft daarnaast de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken betwisten. In dit kader wijst zij op de in 2006 door RIKILT herziene uitslagen van negen haarmonsters. Appellante heeft meerdere malen verzocht om de aan de herziene uitslagen ten grondslag liggende stukken, zoals laboratorium- en analyserapporten dan wel enige andere toelichting, maar heeft geen enkel stuk ontvangen.

3.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante in het kader van de behandeling van haar bezwaren de gelegenheid is gegeven kennis te nemen van alle feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd en hierop zowel mondeling als schriftelijk te reageren. Gelet op de status van RIKILT als erkend laboratorium in de zin van artikel 2, onderdeel f, van Richtlijn 96/23/EG en het feit dat RIKILT ten tijde van het doen van het onderzoek beschikte over een ISO 17025 geaccrediteerd basiskwaliteitssysteem, is de zorgvuldigheid en de betrouwbaarheid van het onderzoek reeds gewaarborgd, aldus verweerder. Het verstrekken van de SOP is volgens verweerder niet noodzakelijk, nu uit de stukken, in het bijzonder het bij de brief van 11 september 2012 verstrekte document ‘ten geleide en informatie voor niet-vakdeskundige’, kan worden afgeleid hoe het (laboratorium)onderzoek heeft plaatsgevonden.

4.1

Het College heeft in zijn uitspraak van 27 augustus 2009 overwogen dat verweerder appellante alsnog in de gelegenheid zal dienen te stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van RIKILT en daarop te reageren. Verweerder zal zich aan de hand van die gegevens en de reactie van appellante daarop een oordeel dienen te vormen over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de laboratoriumuitslagen, mede in het licht van de toepasselijke nationale en communautaire regelgeving.

4.2

Tussen partijen is in geschil of de SOP noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd en kennisname daarvan daarom voor appellante nodig is om onderbouwd te kunnen reageren op deze uitslagen. Het College overweegt dienaangaande als volgt.

5.1

Appellante heeft diverse malen, onder meer in de in 1.10 genoemde correspondentie, verzocht de SOP ter beschikking te stellen om de labjournaals inhoudelijk te kunnen beoordelen. Zij heeft daartoe [naam 5] , deskundige op dit gebied, ingeschakeld. Ter zitting heeft [naam 5] toegelicht dat de SOP voor hem noodzakelijk is om de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken te kunnen verifiëren, nu de SOP dient als referentiekader om de totstandkoming van de uitslagen te kunnen beoordelen. De SOP houdt, zoals nader toegelicht ter zitting, een gedetailleerd werkvoorschrift in aan de hand waarvan RIKILT het laboratoriumonderzoek uitvoert. Hierin staan onder meer de gebruikte chemicaliën en apparaten, de verrichte handelingen en eisen waaraan een analist behoort te voldoen. Alleen op basis hiervan kunnen volgens [naam 5] de door verweerder overgelegde stukken in het juiste kader worden geplaatst en inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2

Gelet hierop heeft appellante aannemelijk gemaakt dat de informatie uit de SOP voor haar noodzakelijk is om een gemotiveerde reactie te kunnen geven op de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken. Het betoog van verweerder dat de SOP niet nodig is om de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken te kunnen verifiëren, faalt, nu verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de door hem overgelegde stukken reeds voldoende zijn voor appellante en haar deskundige om een inhoudelijk onderbouwde reactie te geven op de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken. Voorts heeft verweerder niet concreet gemaakt dat de in 2005 en 2006 door RIKILT gehanteerde SOP een zodanig vertrouwelijk karakter heeft dat deze niet aan appellante kan worden verstrekt dan wel ter inzage kan worden aangeboden.

5.3

Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat de SOP onderdeel uitmaakt van de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd. Gelet hierop heeft verweerder niet voldaan aan de in de uitspraak van 29 augustus 2009 gegeven opdracht om appellante in het kader van de behandeling van haar bezwaren in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van RIKILT en daarop te reageren.

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College ziet evenwel in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:51a van de Awb op te dragen voornoemd gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het College bepaalt daartoe dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de SOP aan appellante ter kennisname verstrekt dan wel dat deze bij RIKILT ter inzage wordt aangeboden. Vervolgens wordt appellante in de gelegenheid gesteld om binnen tien weken te reageren op de feiten en omstandigheden waarop de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken zijn gebaseerd. Na ontvangst van de reactie van appellante dient verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en deze mede te delen aan het College.

7. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het beroep op overschrijding van de redelijke termijn in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:

- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze

tussenuitspraak de SOP aan appellante te verstrekken dan wel deze bij RIKILT ter inzage aan te bieden;

- stelt vervolgens appellante in de gelegenheid om binnen tien weken daarna een reactie bij verweerder in te dienen;

- draagt verweerder op om na ontvangst van deze reactie binnen zes weken een nieuwe beslissing op de bezwaren van appellante te nemen en deze mee te delen aan het College;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. W.A.J. van Lierop en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.

w.g. W.E. Doolaard w.g. A. Verhoeven