ECLI:NL:CBB:2018:39
public
2018-03-07T14:27:59
2018-03-07
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-01-25
16/1125
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:39
public
2018-03-07T14:27:46
2018-03-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:39 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 25-01-2018 / 16/1125

GLB. Betalingsrechten 2015. Afwijkende oppervlakte van landbouwareaal in Gecombineerde opgaaf en intekening op bedrijfskaart door aanvrager. Intekening doorslaggevend. Wijziging aanvraag na uiterste datum indiening.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1125

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: [naam 2] ),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en J.H. Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Regeling) betalingsrechten toegewezen.

Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1

In het kader van de toewijzing van de betalingsrechten 2015 van appellant heeft verweerder - voor zover hier van belang - bij het primaire besluit, de subsidiabele oppervlakte van percelen 10 en 12 goedgekeurd voor respectievelijk 2,78 ha en 2,30 ha. Aan appellant zijn in totaal 12,57 betalingsrechten toegekend. 1.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder - voor zover hier van belang - de subsidiabele oppervlakte van percelen 10 en 12 gehandhaafd. Omdat de subsidiabele oppervlakte van een van de andere percelen door verweerder groter is vastgesteld zijn aan appellant in totaal 12,64 betalingsrechten toegekend.

2. Appellant voert aan dat verweerder de subsidiabele oppervlakte van de percelen niet juist heeft vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant meetresultaten van een GPS-onderzoek overgelegd. Volgens die gegevens bedraagt de oppervlakte van perceel 10 3,51 ha en van perceel 12 3,04 ha.

3. Het College overweegt als volgt.

3.1

Bij de vaststelling van de goedgekeurde oppervlakte is verweerder uitgegaan van de door appellant op de bedrijfskaart ingetekende perceelgrenzen en oppervlakte. Gezien doel en strekking van de bedrijfskaart – het (exact) vaststellen van de ligging van de voor steun opgegeven gewaspercelen en het steunbedrag – acht het College het niet onjuist dat verweerder een aanvrager aan de door hem opgegeven perceelgrenzen houdt (zie de uitspraken van het College van 23 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:62 en 2 april 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BC9985). Verweerder is bij het vaststellen van de subsidiabele oppervlakte van percelen 10 en 12 dan ook terecht uitgegaan van de door appellant op de bedrijfskaart ingetekende perceelgrenzen en oppervlakte. Om die reden kan de in beroep ingebrachte GPS meting niet tot een andere uitkomst leiden.

3.2

Voor zover appellant met het beroepschrift zijn oorspronkelijke Gecombineerde opgave heeft willen wijzigen, in die zin dat hij met betrekking tot percelen 10 en 12 alsnog te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor toewijzing van betalingsrechten voor 3,51 ha en 3,04 ha, overweegt het College, onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van 6 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:68), als volgt. Deze wijziging van de aanvraag is na de uiterste datum (15 juni 2015) ingediend. Voorts is ook de termijn van 25 kalenderdagen, na de uiterste datum voor het indienen van die aanvraag (10 juli 2015), overschreden (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 14 van Verordening 640/2014). Van een kennelijke fout in de aanvraag is niet gebleken. Verweerder was daarom gehouden het verzoek om wijziging van betalingsrechten van appellant af te wijzen.

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L.N. Nijhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

w.g. A. Venekamp w.g. L.N. Nijhuis