ECLI:NL:CBB:2018:395
public
2018-08-08T11:50:15
2018-08-02
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-31
17/1827
Hoger beroep
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:395
public
2018-08-02T09:47:54
2018-08-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:395 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-07-2018 / 17/1827

Accountantstucht. Hoger beroep gegrond. Geen sprake van inhoudelijke of vaktechnische betrokkenheid bij belastingaangiften.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1827

20150

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 op het hoger beroep van:

[naam 1] AA, te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E.A.M. van Lierop),

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 oktober 2017, gegeven op een klacht, door [naam 2] ( [naam 2] ) ingediend tegen appellant en [naam 3] RA ( [naam 3] ).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 oktober 2017, met nummers 17/768 en 17/769 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2017:68).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook [naam 2] is verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Appellant en [naam 3] zijn als openbaar accountant verbonden aan [naam 4] B.V. te [plaats] ( [naam 4] ). [naam 4] heeft meer dan 13 jaar de aangiftes voor de inkomstenbelasting voor [naam 2] en zijn partner [naam 5] ( [naam 5] ) verzorgd, waaronder de aangiften inkomstenbelasting over 2013 en 2014.

1.3

Ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting over 2014 heeft appellant de concept aangiften van [naam 2] en [naam 5] per e-mail van 17 juli 2015 aan [naam 2] toegezonden. Bij brief van 27 juli 2015 heeft appellant het aangifterapport inkomstenbelasting 2014 aan [naam 2] toegezonden. In de brief is vermeld dat de aangifte is opgesteld aan de hand van de door [naam 2] verstrekte gegevens. Het rapport bestaat uit een berekening van de verschuldigde belastingen en premies en uit een toelichting daarop. De brief is digitaal ondertekend door mr. [naam 6] , belastingadviseur, ( [naam 6] ). Bij deze brief is [naam 2] voorts verzocht om “ [naam 7] B.V., voor deze de heer [naam 6] , dan wel een andere medewerker van [naam 4] ”, te machtigen om namens hem de op zijn naam in te dienen aangifte inkomstenbelasting 2014 te ondertekenen en aan de Belastingdienst te verzenden. [naam 2] heeft de gevraagde machtiging op 20 augustus 2015 afgegeven en tevens verklaard dat hij kennis heeft genomen van de opgestelde aangifte, dat hij heeft geconstateerd dat de inhoud van de aangifte in overeenstemming is met de gegevens die hij aan [naam 4] heeft aangeleverd en dat hij akkoord gaat met de inhoud van de aangifte.

1.4

Per e-mail van 1 oktober 2015 heeft appellant aan [naam 2] te kennen gegeven dat de Belastingdienst heeft bericht dat hij voornemens is om af te wijken van de ingediende aangiften inkomstenbelasting over 2013, omdat verschillende inkomsten uit arbeid van [naam 2] en [naam 5] niet in de aangiften over 2013 zijn verwerkt.

1.5

Per e-mail van 11 november 2016 heeft appellant aan [naam 2] te kennen gegeven dat de Belastingdienst op 17 oktober 2016 heeft bericht dat hij voornemens is om af te wijken van de ingediende aangiften inkomstenbelasting over 2014, omdat verschillende inkomsten uit arbeid van [naam 2] en [naam 5] niet in de aangiften over 2014 zijn verwerkt. Daarnaast zal door [naam 2] en [naam 5] ten onrechte ontvangen zorgtoeslag moeten worden terugbetaald.

1.6

Appellant heeft zich vervolgens bij [naam 4] beklaagd over de onjuist ingediende aangifte over 2014.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1

De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat:

a. de aangiften inkomstenbelasting van [naam 2] en [naam 5] over 2014 door appellant onjuist zijn ingediend;

b. de door [naam 2] bij [naam 4] ingediende klacht door [naam 3] niet bevredigend is afgehandeld.

2.2

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard. Daartoe heeft de accountantskamer overwogen dat appellant binnen [naam 4] degene was die de contacten met [naam 2] onderhield, dat de assistent-accountant die de aangiften van [naam 2] en [naam 5] voorbereidde werkte onder de verantwoordelijkheid van appellant, dat appellant gegevens ten behoeve van de aangifte heeft verzameld, dat appellant de conceptaangiften aan [naam 2] heeft toegezonden en dat appellant de aanbieding van het aangifterapport heeft behandeld. Deze omstandigheden duiden er volgens de accountantskamer op dat appellant vaktechnische betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de aangiften inkomstenbelasting over 2014, zodat appellant daarvoor tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. De omstandigheid dat tevens een review door een belastingjurist heeft plaatsgevonden maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de accountantskamer bestond er voor appellant voorts aanleiding om, na kennisname van de gecorrigeerde aangiften inkomstenbelasting over 2013, de al ingediende maar nog niet afgewikkelde aangiften over 2014 hiermee te vergelijken en had appellant bij [naam 2] en [naam 5] navraag dienen te doen naar de juistheid van de aangiften over 2014. Appellant heeft dit echter niet gedaan en hij heeft de onjuiste aangiften over 2014 niet gecorrigeerd. De accountantskamer heeft deze tekortkoming van appellant tuchtrechtelijk laakbaar geacht, ook al rust op [naam 2] en [naam 5] een eigen verantwoordelijkheid voor het opgeven van hun inkomstenbronnen, en heeft aan appellant de maatregel van waarschuwing opgelegd. De accountantskamer heeft klachtonderdeel b ongegrond verklaard, omdat [naam 3] de ingediende klacht adequaat ter hand heeft genomen, zodat geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellant komt alleen op tegen de uitspraak van de accountantskamer voor zover daarbij de klacht tegen hem gegrond is verklaard en aan hem een waarschuwing is opgelegd

vanwege zijn gedragingen met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting over 2014 van [naam 2] en [naam 5] . In hoger beroep kan het College alleen oordelen over de vraag of de accountantskamer terecht om die reden tot deze beslissing is gekomen. [naam 2] , die zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, heeft ter zitting aan de orde gesteld dat ten onrechte door [naam 4] voor [naam 2] en [naam 5] zorgtoeslag is aangevraagd over 2014. De accountantskamer heeft daar niet over geoordeeld en [naam 2] heeft daar geen hoger beroep tegen ingesteld, zodat deze kwestie in hoger beroep niet aan de orde kan komen.

4. Appellant heeft aangevoerd dat hij namens [naam 4] de contactpersoon voor [naam 2] was en dat het opstellen van de aangiften inkomstenbelasting over 2014 niet onder zijn verantwoordelijkheid viel. De aangiften zijn opgesteld door een assistent-accountant en vervolgens beoordeeld door een fiscaal jurist ( [naam 6] ). Van inhoudelijke of vaktechnische betrokkenheid van appellant bij het opstellen van deze aangiften is geen sprake geweest. Verder behoorde het volgens appellant tot de verantwoordelijkheid van [naam 2] om de juiste en volledige gegevens aan te leveren die van belang waren voor de aangiften over 2014.

5. Ter zitting van het College heeft appellant hierop een nadere toelichting gegeven. Hij heeft in dat verband verklaard dat hij, in de functie van assistent-accountant bij [naam 4] , vanaf ongeveer 2005 tot ongeveer 2008 de aangiften inkomstenbelasting voor [naam 2] heeft opgesteld en hij in die periode ook de contactpersoon voor [naam 2] was. Vanaf ongeveer 2008 is appellant als accountant-administratieconsulent werkzaam bij [naam 4] en verricht hij geen inhoudelijke werkzaamheden meer ten behoeve van belastingaangiften. Om de contacten binnen [naam 4] niet teveel te laten versnipperen en om de continuïteit te waarborgen is appellant de contactpersoon voor [naam 2] gebleven, ook al was hij inhoudelijk niet meer bij de belastingaangiften betrokken. De inhoudelijke werkzaamheden voor belastingaangiften zijn vanaf ongeveer 2008 verricht door een andere assistent-accountant die onder toezicht staat van een fiscalist. Die fiscalist heeft tevens de eindverantwoordelijkheid voor de belastingaangiften. Ten behoeve van de belastingaangiften over 2014 heeft appellant enkel gegevens van en aan [naam 2] doorgestuurd.

6. Het College ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van deze door appellant gegeven verklaring, mede omdat [naam 2] deze niet heeft weersproken. Gelet op de inhoud ervan bestaat naar het oordeel van het College geen aanleiding voor de conclusie dat appellant inhoudelijke of vaktechnische betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de belastingaangiften over 2014 van [naam 2] en [naam 5] . De inhoud van de e-mails van

1 oktober 2015 en 11 november 2016 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel nu daaruit niet blijkt dat appellant in deze aangelegenheid anders dan als contactpersoon heeft gefigureerd. Het College wijst er verder op dat [naam 2] vanwege de door hem ondertekende machtiging erop bedacht had kunnen zijn dat niet zijn contactpersoon (appellant), maar [naam 6] (dan wel een andere medewerker van [naam 4] ) namens hem de aangifte(n) inkomstenbelasting 2014 zou ondertekenen en aan de Belastingdienst zou verzenden en dat de rol van appellant om die reden ook beperkt zou kunnen blijven tot die van contactpersoon. Daarom is appellant niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het indienen van de belastingaangiften over 2014.

7. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de accountantskamer, voor zover in hoger beroep aan de orde, daaronder begrepen de daarbij aan appellant opgelegde maatregel van waarschuwing, dient te worden vernietigd. Het College zal klachtonderdeel a alsnog ongegrond verklaren.

8. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak, voor zover in hoger beroep aan de orde, daaronder begrepen de daarbij aan appellant opgelegde maatregel van waarschuwing;

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. J.L. Verbeek en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. S.M. van Ditmarsch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.

w.g. J.L.W. Aerts w.g. S.M. van Ditmarsch