ECLI:NL:CBB:2018:398
public
2018-08-03T09:37:09
2018-08-03
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-31
17/348
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:398
public
2018-08-03T09:35:54
2018-08-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:398 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-07-2018 / 17/348

GLB; overname bedrijf; geen toepassing artikel 8 van Verordening 809/2014; geen juridische wijziging als bedoeld in artikel 14 van Verordening 639/2014; geen private overeenkomst gesloten.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/348

5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[naam 1] C.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. drs. J.R. Kiewiet),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: : mr. A.F. Bosma en mr. L. Anvelink).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante 64,22 betalingsrechten toegewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).

Bij besluit van 20 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij griffiersbrief van 14 juni 2018 is verweerder verzocht toe te lichten of de uitkomst in een andere zaak mogelijk gevolgen heeft voor onderhavige zaak.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van appellante is ook verschenen haar vennoot [naam 1] .

Overwegingen

1. Het geschil gaat over de waarde van de betalingsrechten die verweerder aan appellante heeft toegewezen.

2. Appellante is een commanditaire vennootschap met twee broers als vennoten: een beherend vennoot ( [naam 1] ) en een commanditaire vennoot ( [naam 2] ). De commanditaire vennoot heeft in het verleden het landbouwbedrijf (akkerbouwbedrijf) gevoerd, in de vorm van een eenmansbedrijf. Bij overeenkomst van 30 januari 2015 zijn de broers met ingang van 1 mei 2014 de commanditaire vennootschap van appellante aangegaan. Het landbouwbedrijf is door de commanditaire vennoot in de vennootschap ingebracht. Van deze bedrijfsoverdracht hebben de broers een melding gedaan, die verweerder op 5 maart 2015 heeft geregistreerd. Op 12 maart 2015 is appellante in het handelsregister ingeschreven. Appellante heeft in de Gecombineerde opgave 2015, ingediend op 10 juni 2015, verzocht om toewijzing van betalingsrechten.

3. Verweerder heeft aan appellante 64,22 betalingsrechten toegewezen. Voor de vaststelling van de waarde is verweerder uitgegaan van een referentiewaarde van € 0,-.

4. Appellante meent dat dit ten onrechte is. Verweerder had volgens haar moeten uitgaan van de referentiewaarde van de toeslagrechten die de commanditaire vennoot bezat toen hij nog als eenmansbedrijf het landbouwbedrijf voerde.

5.1

Vanaf 1 januari 2015 geldt het wettelijk regime voor de toekenning van steun aan landbouwers zoals vastgelegd in onder meer Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013).

5.2

Artikel 21 van Verordening 1307/2013 bepaalt – kort gezegd – dat in het kader van de basisbetalingsregeling steun beschikbaar wordt gesteld voor landbouwers die in het kader van deze verordening betalingsrechten verwerven door middel van een eerste toewijzing krachtens artikel 24. Betalingsrechten die in het kader van de bedrijfstoeslagregeling zijn verworven, vervallen op 31 december 2014, zo volgt uit artikel 21, tweede lid. Zoals is vermeld in punt 21 van de considerans van Verordening 1307/2013 treedt de nieuwe basisbetalingsregeling in de plaats van de bedrijfstoeslagregeling. Betalingsrechten die in het kader van die bedrijfstoeslagregeling zijn verworven, dienen in beginsel te vervallen en nieuwe betalingsrechten dienen te worden toegewezen.

5.3

De eerste toewijzing van betalingsrechten is geregeld in artikel 24 van Verordening 1307/2013. Kort gezegd is het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in 2015 gelijk aan het aantal subsidiabele hectaren dat de betrokken landbouwer in zijn steunaanvraag aangeeft voor 2015 en waarover hij beschikt op 15 mei 2015.

5.4

Op welke wijze de lidstaten in 2015 de waarde per eenheid van de betalingsrechten berekenen, is bepaald in artikel 25, eerste lid, van Verordening 1307/2013. De lidstaten kunnen besluiten de waarde van de betalingsrechten in 2015 te differentiëren voor elk betrokken jaar op basis van de initiële waarde per eenheid berekend overeenkomstig artikel 26, zo volgt uit het tweede lid van artikel 25. De Nederlandse regelgever heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in artikel 2.8 van de Uitvoeringsregeling. Uiterlijk met ingang van het aanvraagjaar 2019 hebben alle betalingsrechten in een lidstaat een uniforme waarde per eenheid, aldus artikel 25, derde lid, van Verordening 1307/2013. De berekening van de waarde overeenkomstig artikel 26 komt er, voor zover hier van belang, op neer dat een vast percentage van de waarde van de bedrijfstoeslagrechten waarover de landbouwer op de datum van indiening van zijn aanvraag voor 2014 beschikte, wordt gedeeld door het aantal betalingsrechten dat hem in 2015 is toegewezen.

6. Op het hiervoor weergegeven regime ten aanzien van de eerste toewijzing van betalingsrechten is een aantal uitzonderingen gemaakt in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (Verordening 639/2014).

7.1

Anders dan appellante heeft betoogd, behoort tot die uitzonderingen niet een overdracht als bedoeld in artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014).

7.2

Ingevolge het tweede lid van die bepaling wordt, - kort gezegd - indien een bedrijf in zijn geheel aan een andere begunstigde wordt overgedragen nadat een steunaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand is voldaan, aan de cedent geen steun of bijstand toegekend voor het overgedragen bedrijf. In artikel 8, derde lid, van Verordening 809/2014 is bepaald dat de door de cedent aangevraagde steun of betaling wordt toegekend aan de overnemer mits: a) de overnemer binnen een door de lidstaten te bepalen termijn de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis stelt en om betaling van de steun en/of bijstand verzoekt; b) de overnemer alle door de bevoegde autoriteit verlangde bewijzen levert; c) ten aanzien van het overgedragen bedrijf aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun en/of bijstand wordt voldaan. In artikel 8, vierde lid, van Verordening 809/2014 is bepaald dat zodra de overnemer overeenkomstig lid 3, onder a, de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis heeft gesteld en om betaling van de steun en/of bijstand heeft verzocht: a) gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag, bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, over op de overnemer; b) worden alle voor de toekenning van de steun en/of bijstand vereiste handelingen die de cedent vóór de overdracht heeft verricht en alle aangiften die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, aan de overnemer toegeschreven voor de toepassing van de betrokken voorschriften van de Unie; c) wordt het overgedragen bedrijf in voorkomend geval voor het betrokken aanvraagjaar als een afzonderlijk bedrijf beschouwd. Voor de toepassing van artikel 8 wordt onder 'overdracht van een bedrijf' verstaan de verkoop, verhuring of welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 809/2014).

7.3

Deze bepaling regelt de situatie van een overdracht van een bedrijf nadat de steunaanvraag was ingediend en bepaalt meer in het bijzonder dat geen steun wordt toegekend aan de cedent en dat de door de cedent aangevraagde steun onder bepaalde voorwaarden aan de overnemer wordt toegekend. Uit niets wat appellante heeft aangevoerd volgt dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat de referentiewaarde van de toeslagrechten die de commanditaire vennoot bezat toen hij nog als eenmansbedrijf het landbouwbedrijf voerde met de melding overdracht van 5 maart 2015 automatisch is overgegaan op appellante. Daar komt bij dat artikel 20 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 639/2014) voor lidstaten de bevoegdheid biedt om te bepalen dat landbouwers bij verkoop van een bedrijf of een deel daarvan de overeenkomstige, toe te wijzen betalingsrechten kunnen overdragen. Als artikel 8 van Verordening 809/2014 zou moeten worden gelezen zoals appellante voorstaat, zou artikel 20 van Verordening 639/2014 zinledig zijn.

8. Een uitzondering op het regime van Verordening 1307/2013 is wel gemaakt in artikel 14, tweede lid, van Verordening 639/2014. Daarin is bepaald dat een wijziging in juridische status geen invloed heeft op het aantal en de waarde van de toe te wijzen betalingsrechten, indien de landbouwer die op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico's zeggenschap had over het oorspronkelijke bedrijf, ook het nieuwe bedrijf beheert. Het College is, anders dan appellante heeft betoogd, van oordeel dat in het geval van appellante geen sprake is van een wijziging in juridische status in de betekenis van artikel 14, tweede lid, van Verordening 639/2014 aangezien de wijziging van eenmansbedrijf in commanditaire vennootschap ook een wijziging heeft meegebracht in de persoon of personen die op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico's zeggenschap over het bedrijf hebben.

9. Een andere uitzondering op het regime van Verordening 1307/2013 is de mogelijkheid om een private overeenkomst af te sluiten, opgenomen in artikel 20 van Verordening 639/2014. De nationale wetgever heeft toepassing gegeven aan de mogelijkheid die artikel 20 van Verordening 639/2014 biedt in artikel 2.7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. Appellante heeft betoogd dat verweerder haar niet kan verwijten geen private overeenkomst te hebben aangegaan, nu verweerder haar dat verwijt pas twee jaar na het indienen van de Gecombineerde opgave 2015 heeft gedaan, en appellante nog in de gelegenheid zou zijn geweest om een private overeenkomst aan te gaan, als verweerder tijdig zou hebben beslist. Het College stelt vast dat het betoog van appellante er niet aan af kan doen dat geen private overeenkomst is aangegaan, zodat geen toepassing is gegeven aan artikel 20 van Verordening 639/2014.

10. Gezien het voorgaande ziet het College geen aanleiding om te oordelen dat verweerder had moeten uitgaan van de waarde van de toeslagrechten die de commanditaire vennoot bezat toen hij nog als eenmansbedrijf het landbouwbedrijf voerde.

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. J.A.W. Scholten- Hinloopen, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.

w.g. A. Venekamp w.g. M.B.L. van der Weele