ECLI:NL:CBB:2018:407
public
2018-08-13T09:29:20
2018-08-13
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-08-07
18/1092
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:407
public
2018-08-13T09:28:51
2018-08-13
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:407 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-08-2018 / 18/1092

Regeling Fosfaatreductieplan 2017, toepassing artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1092

16008

uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2018 in de zaak tussen

v.o.f. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L.G.M. van de Walle).

Procesverloop

Op 5 juni 2018 heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. Verweerder heeft op 25 juli 2018 de stukken ingezonden.

Motivering

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.

Op 9 januari 2018 heeft appellante verweerder verzocht haar fosfaatrechten vanwege bijzondere omstandigheden hoger vast te stellen (de melding). Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft verweerder de fosfaatrechten van appellante vastgesteld zonder met die bijzondere omstandigheden rekening te houden. Namens appellante is daartegen bezwaar gemaakt. Met een brief van 25 april 2018 heeft zij verweerder in gebreke gesteld, omdat een (afzonderlijke) beslissing op haar melding uitbleef. Op 29 mei 2018 heeft zij verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van de beslissing op bezwaar.

Op 26 juni 2018 heeft verweerder beslist op het bezwaar en de fosfaatrechten, geheel volgens de wens van appellante, vastgesteld op 3.815 kg. Verweerder heeft de dwangsom in verband met de vertraging in de besluitvorming vastgesteld op € 280,-.

Appellante verzoekt het College met toepassing van artikel 8:55d van de Awb te bepalen dat verweerder binnen twee weken alsnog beslist op het bezwaar en daaraan een dwangsom te verbinden.

Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb stelt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb maakt het mogelijk het beroepschrift in te dienen zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop appellante verweerder schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is.

Zoals het College eerder in zijn uitspraak van 2 mei 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:136) heeft overwogen, vormt de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het EP een besliscomponent van verweerders besluitvorming en moet deze door hem in het lopende bezwaar worden betrokken. Verweerder zal in dat verband moeten nagaan of de invoering van het stelsel van fosfaatrechten en strikte toepassing van de wettelijke knelgevallen in het individuele geval strijd oplevert met artikel 1 van het EP. Ook de beslissing over toepassing van de knelgevallenregeling zelf, waarvan de uitkomst rechtstreeks ziet op de hoogte van het fosfaatrecht, maakt daarvan deel uit en verweerder kan daarover niet afzonderlijk beslissen.

Toepassing van de knelgevallenregeling vormt een besliscomponent van de beschikking van 12 januari 2018. Verweerder moest, zoals hij ook heeft gedaan, zijn beslissing op het bezwaar mede doen uitstrekken over die besliscomponent.

Het procesbelang bij het beroep is komen te vervallen, doordat verweerder met zijn beslissing van 26 juni 2018 volledig aan appellante is tegemoet gekomen. In zoverre het beroep is bedoeld te zijn gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, is het prematuur. Daarom zal het College het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.

R.C. Stam M.P.A. DeKoninck

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.