ECLI:NL:CBB:2018:433
public
2018-08-30T11:44:38
2018-08-29
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-08-28
17/861
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:433
public
2018-08-29T11:44:58
2018-08-30
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:433 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-08-2018 / 17/861

Artikel 91, eerste lid, verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft.

Artikel 30 verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/861

17120

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer),

en

de Stichting Skal, verweerster

(gemachtigden: mr. M. Timpert-de Vries en mr. R.A.M. Tijdink).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster een partij maïsgries van appellante met partijcode […] gedecertificeerd op grond van EU-regelgeving.

Bij besluit van 11 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig namens appellante

[naam 2] , en namens verweerster [naam 3] .

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2. Verweerster is een onafhankelijke instantie die in Nederland verantwoordelijk is

voor – onder meer – de naleving van regelgeving ten aanzien biologische productiemethoden. Haar bevoegdheden vinden hun grondslag in de Landbouwkwaliteitswet. Appellante is gecertificeerd voor de vervaardiging van biologische voedingsmiddelen, de groothandel daarin en de opslag en het transport van biologische voedingsmiddelen.

3. In geschil is de decertificering van een partij maisgries wegens de aanwezigheid van een hoeveelheid van het insecticide pirimiphos-methyl daarin. Het gaat daarbij volgens analyseresultaten van Fytolab van 4 december 2015 om 0,11 mg/kg. Appellante heeft deze partij in 2015 aangekocht bij een in Italië gevestigde producent. Als gevolg van de decertificering mag de partij niet met verwijzing naar de biologische productiewijze in de handel worden gebracht.

4. Bij het bestreden besluit stelt verweerster zich op het standpunt dat zij tot decertificering van de partij maisgries kon en, na afweging van de betrokken belangen, mocht overgaan, omdat daarin aanzienlijke hoeveelheden zijn aangetroffen van dit ingevolge de toepasselijke Europese regelgeving bij een biologische productiewijze niet toegestane gewasbeschermingsmiddel.

5.1

Appellante heeft, vanuit de veronderstelling dat de partij in Italië met dit middel is verontreinigd, aangevoerd dat de Italiaanse controle-organisatie bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen en te beslissen over de onderhavige partij maisgries.

5.2

Het College volgt appellante daarin niet. De in dezen toepasselijke EU-regels zijn vervat in Verordening (EG) nr. 834/2007 (de Verordening) alsmede Verordening (EG) nr. 889/2008 (de Uitvoeringsverordening). Deze Verordeningen zijn gericht op eerlijke concurrentie en een goede werking van de interne markt voor biologische producten alsmede op het behoud en de rechtvaardiging van het vertrouwen van de consument in de als biologisch aangeduide producten. Uitgangspunt hierbij is - zie paragraaf 35 van de considerans van de Uitvoeringsverordening - dat in alle stadia van de productie, de verwerking en de afzet van biologische producten controles worden uitgevoerd op de naleving van de regelgeving. Daaruit vloeit voort dat niet alleen de controle-organisatie in het EU-land van productie maar ook de controle-organisaties in de andere lidstaten bevoegd en overigens ook gehouden zijn controles te verrichten op de in die landen aangeboden producten. Deze bevoegdheid en verplichting zijn opgenomen in artikel 30, eerste lid, van de Verordening. Deze beroepsgrond van appellante slaagt derhalve niet.

5.3

Appellante wijst er voorts op dat de EU-regelgeving niet bepaalt dat producten met residuen van bij de productie niet toegestane insecticiden niet biologisch zijn in de zin van deze regelgeving en dat het altijd mogelijk is dat er residuen in biologische producten aanwezig zijn zonder dat dit duidt op een niet-biologische productie. Het College volgt deze stelling van appellante evenmin. Bepalend is, zoals verweerder terecht onder verwijzing naar artikel 91 van de Uitvoeringsverordening heeft gesteld, of het product in overeenstemming is met de voorschriften voor de biologische productie. Hiervan is geen sprake wanneer, zoals in het onderhavige geval, (aanzienlijke hoeveelheden van) een niet toegestaan gewasbeschermingsmiddel in het product is aangetroffen. Het College is dan ook van oordeel dat verweerster op grond hiervan bevoegd was over te gaan tot decertificering van deze partij maisgries.

5.4.

Voorts heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van strijd met het gemeenschappelijk landbouwbeleid omdat - zo begrijpt het College de stelling - de Italiaanse controle-organisatie naar aanleiding van deze zaak niet ook en alsnog heeft besloten tot het decertificering van ‘het product’ dan wel ‘de partij’ waarvan, naar appellante stelt, de onderhavige partij met partijcode […] onderdeel heeft uitgemaakt. Appellante ziet met deze grond voorbij aan het gegeven dat in de onderhavige zaak slechts aan de orde is en kan zijn de beslissing van verweerster over de vraag of de partij maisgries met partijcode […] van appellante voldoet aan de betreffende Europeesrechtelijke voorschriften. Indien die beslissing voor juist moet worden gehouden kan een eventuele incongruentie van die beslissing met een beslissing van de Italiaanse controle-organisatie niet leiden tot een gegrondverklaring van het onderhavige beroep.

5.5

Appellante heeft ter zitting nog een beroep gedaan op artikel 38 van Verordening (EG) 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften

inzake diergezondheid en dierenwelzijn. Dit beroep faalt reeds omdat dit artikel betreft het verlenen van onderlinge bijstand van de betrokken autoriteiten in de in artikel 38 genoemde gevallen en appellante op deze bepaling niet rechtstreeks een beroep kan doen. Verweerster heeft overigens ter zitting aangegeven wel in lijn met deze bepaling te hebben gehandeld.

5.6.

Tenslotte kan niet gezegd dat verweerster bij de ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Verordening te verrichten belangenafweging niet heeft kunnen besluiten tot decertificering. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hier gaat om schending van een essentieel productievoorschrift. Dat appellante naar haar zeggen schade lijdt als gevolg van het besluit die zij niet kan verhalen op haar leverancier is op zich zelf onvoldoende voor een ander oordeel. Dit is een commercieel risico dat voor rekening van appellante komt.

6. Uit het vorengaande vloeit voort dat verweerster naar het oordeel van het College terecht besloten heeft tot decertificering van de partij maïsgries met partijcode […] .

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, mr. R.W.L. Koopmans en mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.

w.g. I.M. Ludwig De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

BIJLAGE - wettelijk kader

Landbouwkwaliteitsbesluit 2007

Artikel 15

De Stichting Skal is de instantie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder a, van verordening (EG) 834/2007 en belast met:

a. het toezicht op de naleving van bij of krachtens dit besluit gestelde regels ten aanzien de biologische productiemethoden en van productiemethoden die bij ministeriële regeling daaraan gelijkgesteld zijn;

b. uitvoering van de registratie, bedoeld in artikel 28 van verordening (EG) 834/2007;

c. overige uitvoeringshandelingen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de in de aanhef bedoelde verordening.

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

Artikel 91

Maatregelen bij vermoede inbreuken en vermoede onregelmatigheden

1. Marktdeelnemers die van mening zijn of vermoeden dat een door hen geproduceerd, bereid of geïmporteerd product, dan wel een door een andere marktdeelnemer aan hen geleverd product niet in overeenstemming is met de voorschriften voor de biologische productie, leiden procedures in om elke aanduiding betreffende de biologische productiemethode van dat product te verwijderen of om het product af te zonderen en te identificeren. Zij mogen het product pas gaan verwerken of verpakken of in de handel brengen nadat de betrokken twijfel is weggenomen, tenzij het product in de handel wordt gebracht zonder aanduidingen betreffende de biologische productiemethode. In geval van dergelijke twijfel moeten de marktdeelnemers de controlerende autoriteiten of de controleorganen onmiddellijk informeren. De controlerende autoriteiten of de controleorganen kunnen eisen dat het product niet met aanduidingen betreffende de biologische productiemethode in de handel wordt gebracht voordat de van de marktdeelnemers of uit andere bronnen ontvangen informatie hen ervan heeft overtuigd dat de twijfel is weggenomen.

2. Controlerende autoriteiten of controleorganen die een gegrond vermoeden hebben dat een marktdeelnemer van plan is een product in de handel te brengen dat niet in overeenstemming is met de voorschriften voor de biologische productie maar wel is voorzien van een verwijzing naar de biologische productiemethode, kunnen beslissen dat de marktdeelnemer het product gedurende een door hen vastgestelde periode niet met deze verwijzing in de handel mag brengen. Alvorens een dergelijke beslissing te nemen, moeten de controlerende autoriteiten of controleorganen de marktdeelnemer de kans geven om de situatie toe te lichten. Deze beslissing wordt, indien de controlerende autoriteiten of controleorganen er zeker van zijn dat het product niet aan de voorschriften voor de biologische productie voldoet, aangevuld met de verplichting om elke verwijzing naar de biologische productiemethode van dat product te verwijderen.

Indien het vermoeden tijdens de hierboven bedoelde periode niet wordt bevestigd, moet de in de eerste alinea bedoelde beslissing uiterlijk bij het verstrijken van die periode worden ingetrokken. De marktdeelnemer verleent de controlerende autoriteit of het controleorgaan zijn volledige medewerking bij de opheldering van het vermoeden.

3. De lidstaten treffen de nodige maatregelen en sancties om fraude ten aanzien van het gebruik van de in titel IV van Verordening (EG) nr. 834/2007 en in titel III en/of bijlage XI van de onderhavige verordening bedoelde aanduidingen te voorkomen.

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten

Artikel 30, eerste lid

1. Wanneer er een onregelmatigheid wordt geconstateerd met betrekking tot de naleving van de voorschriften van deze verordening, zorgt de controlerende autoriteit of het controleorgaan ervoor dat de etikettering en de reclame voor de volledige partij of productiegang waarop de onregelmatigheid betrekking heeft geen verwijzing naar de biologische productiemethode bevatten, wanneer een dergelijke maatregel in verhouding staat tot het belang van het voorschrift waarop inbreuk is gemaakt en tot de aard en de specifieke omstandigheden van de onregelmatige activiteiten.

Wanneer er een ernstige inbreuk of een inbreuk met langdurige gevolgen is geconstateerd, ontneemt de controlerende autoriteit of het controleorgaan de betrokken marktdeelnemer gedurende een met de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeengekomen periode het recht om producten in de handel te brengen met verwijzing naar de biologische productiemethode in de etikettering of de reclame.

Verordening (EG) 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

Artikel 38

Bijstand in geval van niet-naleving

1. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming tijdens een officiële controle op de plaats van bestemming van de goederen of tijdens het transport vaststelt dat de goederen niet voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen zodat er een risico bestaat voor de gezondheid van mens of dier of dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen, neemt zij onverwijld contact op met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending.

2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending onderzoekt de aangelegenheid, treft alle nodige maatregelen en stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis van de aard van het onderzoek en van de verrichte officiële controles, de genomen beslissingen en de redenen daarvoor.

3. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming redenen heeft om aan te nemen dat die maatregelen ontoereikend zijn, zoeken de bevoegde autoriteiten van beide lidstaten naar wegen en middelen om de situatie te verhelpen, zo nodig ook door een gezamenlijk inspectiebezoek ter plaatse uit te voeren overeenkomstig artikel 36, leden 3 en 4. Indien zij geen overeenstemming bereiken over passende maatregelen, brengen zij de Commissie daarvan op de hoogte.