ECLI:NL:CBB:2018:454
public
2018-09-03T13:46:26
2018-09-03
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-08-28
17/1473
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:454
public
2018-09-03T13:45:54
2018-09-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:454 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-08-2018 / 17/1473

De Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel is bevoegd om controles uit te voeren bij pakistations naar de juistheid van producentencodes op vrije-uitloopeieren. De kosten van de controle zijn terecht bij appellante in rekening gebracht. Artikel 24 Verordening (EG) Nr. 589/2008. Artikel 2.10 Besluit dierlijke producten. Artikel 2.11 Regeling dierlijke producten. Artikel 11 Landbouwkwaliteitswet. Artikel 26b Landbouwkwaliteitsregeling

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1473

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] en Zn. V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),

en

Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (Stichting COKZ), verweerster

(gemachtigden: mr. T. Gillhaus en mr. G.A. Dictus).

Procesverloop

Op 7 februari 2017 heeft verweerster op het bedrijf van appellante een controle verricht naar de juistheid van producentencodes op vrije-uitloopeieren. Bij besluit van 1 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster de kosten van deze controle (€ 195,46) bij appellante in rekening gebracht.

Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. Het beroep is doorgezonden naar het College.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor appellante is tevens verschenen

[naam 1] . Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Voor verweerster is tevens verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1.1

Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.2

Appellante exploiteert een groothandel in eieren, waaronder een pakstation voor eieren. Op 7 februari 2017 heeft verweerster een onaangekondigde controle verricht bij appellante op de juistheid van de producentencodes op vrije-uitloopeieren. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapportage van 7 februari 2017 (rapportage). Uit de rapportage blijkt, voor zover hier van belang, dat appellante geen pluimveehouders onder contract heeft met vrije uitloopstallen, dat op het moment van de controle geen vrije-uitloopeieren aanwezig waren in het bedrijf van appellante en dat geen tekortkomingen zijn geconstateerd.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerster de kosten van deze controle bij appellante in rekening gebracht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

3. Appellante voert aan dat verweerster niet bevoegd was om een controle uit te voeren op haar bedrijf, omdat zij in het geheel geen betrokkenheid heeft bij de handel in vrije-uitloopeieren. Volgens appellante is het niet terecht om een vergoeding voor de controle in rekening te brengen terwijl er feitelijk niets valt te controleren. Appellante betoogt dat de controles zouden moeten plaatsvinden bij de pluimveehouderijen en niet bij de pakstations. Zij meent verder dat er sprake is geweest van een willekeurige selectie van te controleren pakstations.

4. Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PB 2008 L 163) (hierna: Verordening (EG) nr. 589/2008) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 1

n) ,,in de handel brengen”: het in voorraad hebben van eieren met het oog op de verkoop, met inbegrip van het te koop aanbieden, opslaan, verpakken, etiketteren, leveren of enige andere vorm van overdracht, al dan niet kosteloos;

o) ,,marktdeelnemer”: een producent en iedere andere natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van eieren;(…)

Artikel 24

1. De lidstaten wijzen inspectiediensten aan die de naleving van deze verordening moeten controleren.

2. De in lid 1 bedoelde inspectiediensten controleren de onder deze verordening vallende producten in alle stadia van het in de handel brengen. Afgezien van aselecte bemonstering, worden de controles verricht op basis van een risicoanalyse, waarbij rekening wordt gehouden met het type en de omzet van de betrokken inrichting, alsmede met de voor de betrokken marktdeelnemer bestaande gegevens inzake de naleving van de handelsnormen voor eieren.

3. (…)

4. Los van steekproefcontroles worden marktdeelnemers met een door de inspectiediensten op basis van een in lid 2 bedoelde risicoanalyse te bepalen frequentie gecontroleerd, waarbij met name de volgende factoren in aanmerking worden genomen:

a) de resultaten van eerdere controles;

b) de complexiteit van de door de eieren doorlopen afzetkanalen;

c) het belang van de segmentering in de productie- of de verpakkingsinrichting;

d) de hoeveelheid geproduceerde of verpakte eieren;

e) substantiële wijzigingen ten opzichte van de vorige jaren in de aard van de geproduceerde of behandelde eieren of in de afzetmethode.”

Het Besluit dierlijke producten luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 2.9. Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet

1 Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in de artikelen 2.10 en 2.11, door de instellingen, bedoeld in die artikelen, zijn van overeenkomstige toepassing:

a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, en 13 tot en met 13y van de Landbouwkwaliteitswet (…)

Artikel 2.10. Controles en bewijsstukken

Ten aanzien van onderwerpen die bij ministeriële regeling worden aangewezen zijn de Stichting COKZ en (…):

a. belast met het toezicht op de naleving van regels over de kwaliteit van levensmiddelen van dierlijke oorsprong en de keuring van die levensmiddelen of met het toezicht op die keuring;”

De Regeling dierlijke producten luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 2.11 Bevoegdheid Stichting COKZ (…)

De onderwerpen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit zijn:

a. voor Stichting COKZ: de bescherming van kwaliteitsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong, handelsnormen voor eieren en vlees van pluimvee(…)

Artikel 4.1 Overeenkomstige toepassing nadere regels over tarieven

Hoofdstuk 8 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van tarieven door de Stichting COKZ (…) voor de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.11.”

De Landbouwkwaliteitswet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 11

1. Een controle-instelling kan tarieven vaststellen voor de kosten ter zake van het in artikel 8 bedoelde toezicht en keuring

(…)”

De Landbouwkwaliteitsregeling 2007 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 26a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder marktdeelnemer: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig betrokken is bij het in de handel brengen van producten.

Artikel 26b

1. Een controle-instelling kan de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet, in rekening brengen bij aan haar toezicht of keuring onderworpen marktdeelnemers.

(…)”

5.1

Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster bevoegd was om op

7 februari 2017 bij appellante een controle uit te voeren naar de juistheid van producentencodes op vrije-uitloopeieren en of verweerster de kosten van deze controle bij appellante in rekening mocht brengen. Het College overweegt dienaangaande het volgende.

5.2

Uit artikel 24, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 589/2008, volgt dat controles op eieren kunnen plaatsvinden in alle stadia van het in de handel brengen daarvan. Uit dit artikellid is bovendien duidelijk dat de controles worden uitgevoerd in de inrichting van een marktdeelnemer. Appellante is als groothandel in eieren en ei-producten aan te merken als marktdeelnemer in de zin van artikel 1, aanhef en onder o, gelezen in samenhang met onderdeel n, van Verordening (EG) nr. 589/2008 en is met haar pakstation bovendien actief in enig stadium van het in de handel brengen van eieren. Dit betekent dat ook bij het pakstation van appellante controles op producentencodes op eieren kunnen plaatsvinden. De bevoegdheid om controles uit te voeren is – anders dan appellante betoogt – dan ook niet beperkt tot pluimveebedrijven.

5.3.1

Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat de controle op 7 februari 2017 heeft plaatsgevonden overeenkomstig een door verweerster gemaakte risicoanalyse als bedoeld in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 589/2008. Er bestond voor verweerster aanleiding om controles uit te voeren in verband met het verlopen van de 12-weken termijn als bedoeld in Bijlage II, eerste lid, onder a van Verordening (EG) nr. 589/2008. Door het verstrijken van deze termijn verloren vrije-uitloopeieren per 2 februari 2017 hun status als vrijeuitloopei. De eieren konden nog wel als scharreleieren worden verkocht, maar dan moest de producentencode dienovereenkomstig worden aangepast. Het verkopen van de eieren als scharreleieren levert minder op en dus bestond het risico dat producentencodes ten onrechte niet zouden worden aangepast. Het stempelen van de eieren vindt plaats bij de pluimveehouderij of bij het eerste pakstation. In verband met het uitbreken van een hoog pathogene variant van aviaire influenza van het type H5N8 (vogelgriep), gold voor commerciële pluimveehouders van vrije-uitloopkippen vanaf 9 november 2016 een landelijk ingestelde ophok- en afschermplicht. Door de ophokplicht en de daarbij geldende ‘bezoekersregeling’ kon verweerster de producentencodes (tijdelijk) niet controleren bij de pluimveehouderijen. Verweerster heeft de controles om die reden dan ook niet verricht bij de pluimveehouderijen maar bij de pakstations. Verweerster heeft besloten om deze controles uit te voeren bij de 18 pakstations met de hoogste omzet.

5.3.2

Hoewel de keuze voor juist deze pakstations bij de onderhavige controles door verweerster een zekere grofmazigheid kent, en verweerster er voor had kunnen kiezen om ook andere factoren te betrekken bij de keuze om een pakstation wel of niet te controleren, acht het College de keuze van verweerster om de 18 pakstations met de hoogste omzet te controleren aanvaardbaar. Het College neemt daarbij in aanmerking dat het risico bij deze pakstations in verband met het lucratieve karakter van het aanbrengen van onjuiste producentencodes onder de geschetste omstandigheden relatief groot was en dat de impact van de controle op de bedrijfsvoering van de pakstations beperkt is. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is geweest van willekeur bij de selectie van te controleren pakstations.

5.4

Het College volgt appellante verder niet in haar betoog dat verweerster had kunnen weten dat op het bedrijf van appellante geen vrije-uitloopeieren aanwezig waren en dat verweerster reeds om die reden van de controle op 7 februari 2017 had moeten afzien. Appellante heeft weliswaar geen pluimveehouders onder contract met vrije uitloopstallen en geen klanten voor vrije-uitloopeieren, maar appellante heeft in het verleden wel gehandeld in vrije-uitloopeieren en zou in beginsel deze handel op ieder moment kunnen hervatten.

5.5

Ten aanzien van de kosten van de controle overweegt het College dat verweerster ingevolge artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit dierlijke producten, in samenhang met

artikel 11 van de Landbouwkwaliteitswet en artikel 26b van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 bevoegd is om de kosten van de controle bij appellante in rekening te brengen. Dat bij de controle is gebleken dat ten tijde van de controle geen vrije-uitloopeieren bij appellante aanwezig waren, maakt niet dat verweerster geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid. Met betrekking tot de eerst ter zitting door appellante betrokken stelling dat de kosten die verband houden met de controle op 7 februari 2017 te hoog zijn, overweegt het College dat deze grond te laat is aangevoerd en daarom verder buiten beschouwing zal worden gelaten.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. S.C. Stuldreher en mr. I.M. Ludwig in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.

w.g. J.L.W. Aerts w.g. E. van Kampen