ECLI:NL:CBB:2018:457
public
2018-09-04T09:21:26
2018-09-04
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-08-28
17/256 einduitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:457
public
2018-09-04T09:20:59
2018-09-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:457 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-08-2018 / 17/256 einduitspraak

Einduitspraak. Kamer van Koophandel. Uitschrijving als bestuurder van de Vereniging. Geen grond voor conclusie niet voldaan aan de tussenuitspraak van 18 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:226).

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 17/256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Vereniging Onafhankelijk Buurtplatform Boschveld (de Vereniging) te ’s-Hertogensbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2016 heeft verweerster besloten tot het inschrijven van de opgave tot uittreding van appellant als bestuurder van de Vereniging in het handelsregister per 4 mei 2016.

Bij besluit van 25 november 2016 heeft verweerster het hiertegen gemaakte bezwaar van appellant gegrond verklaard en het besluit van 9 mei 2016 herroepen. Verweerster heeft daarnaast bij besluit van 25 november 2016 (het primaire besluit) ambtshalve besloten appellant uit te schrijven als bestuurder van de Vereniging per 16 mei 2016.

Bij besluit van 3 februari 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerster het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018.

Appellant is verschenen. Verweerster is met bericht van verhindering niet verschenen. De Vereniging heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Het College heeft in het geding tussen partijen op 18 april 2018 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CBB:2018:226).

Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft verweerster op 2 mei 2018 een nieuw besluit genomen, waarbij ambtshalve is besloten appellant uit te schrijven als bestuurder van de Vereniging per 30 januari 2013 (het bestreden besluit II).

Appellant en de Vereniging hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om ten aanzien van het bestreden besluit II een zienswijze in te dienen.

Het College heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. Voor de voorgeschiedenis en achtergrond van het geschil verwijst het College naar de hierboven genoemde tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft het College verweerster opgedragen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de in deze uitspraak genoemde gebreken in het bestreden besluit I te herstellen, dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College handhaaft hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen en overweegt voorts het volgende.

2. Ter uitvoering van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft verweerster het bestreden besluit II genomen. Bij dat besluit heeft verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit ambtshalve besloten appellant uit te schrijven als bestuurder van de Vereniging per 30 januari 2013 en bepaalt dat deze uitschrijving in de plaats treedt van het primaire besluit. Het bestreden besluit I, zoals dat voorlag in de tussenuitspraak, wordt dan ook geacht te zijn vervangen door het bestreden besluit II.

3. Dat appellant nog belang heeft bij vernietiging van het bestreden besluit I, dat is vervangen door het bestreden besluit II, is gesteld noch gebleken. Het beroep tegen het bestreden besluit I zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.1

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van appellant van rechtswege tevens betrekking op het bestreden besluit II. Met betrekking tot dat besluit overweegt het College als volgt.

4.2.

In zijn zienswijze ten aanzien van het bestreden besluit II heeft appellant gewezen op een financieel geschil dat hij in verband met de onderhavige kwestie heeft met de ING. Hij stelt dat de situatie inmiddels dusdanig complex is dat hij aanzienlijke twijfels heeft over de gevolgen die het bestreden besluit II voor het bestuur van de Vereniging en individuele bestuursleden kan hebben en dat hij die gevolgen wil voorkomen. Het College stelt vast dat appellant hierbij niet nader heeft geconcretiseerd welke onwenselijke gevolgen hij precies voor ogen heeft en hoe dit zich verhoudt tot het bestreden besluit II. In hetgeen appellant in zijn zienswijze heeft gesteld ziet het College dan ook geen grond voor de conclusie dat verweerster met het bestreden besluit II niet heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om de daar geconstateerde gebreken in het bestreden besluit I te herstellen. Overigens heeft de Vereniging in haar zienswijze op het bestreden besluit II het College laten weten dat zij dit besluit accepteert.

4.3

Gelet op het vorenstaande zal het beroep van appellant tegen het bestreden besluit II ongegrond worden verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.

w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. Verhoeven