ECLI:NL:CBB:2018:464
public
2018-09-07T08:46:49
2018-09-07
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-09-04
17/987
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:464
public
2018-09-07T08:42:09
2018-09-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:464 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-09-2018 / 17/987

GLB, uitbetaling basis- en vergroeningsbetaling 2016, vereiste van actieve landbouwer, inschrijving in handelsregister KvK met landbouwactiviteit als hoofdactiviteit na peildatum, geen accountantsverklaring

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/987

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling en de vergroeningsbetaling) voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.

Bij besluit van 10 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder appellante terecht niet heeft aangemerkt als actieve landbouwer en daarom haar verzoek om uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 terecht heeft afgewezen.

2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellante niet uiterlijk op 15 mei 2016 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) stond ingeschreven met een hoofdactiviteit landbouw, maar alleen met een nevenactiviteit landbouw. Om met alleen een nevenactiviteit landbouw in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen, moet de betrokkene met een accountantsverklaring aantonen dat de landbouwactiviteiten een belangrijk deel van de totale economische activiteiten zijn. Appellante heeft geen accountantsverklaring ingediend en kan daarom volgens verweerder niet worden aangemerkt als actieve landbouwer. Verweerder heeft het verzoek om uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling daarom afgewezen.

3. Appellante voert aan dat zij al tientallen jaren een actief landbouwbedrijf heeft. Het gaat om een landbouwbedrijf met verbrede landbouw in de ruimste zin. Dat wil zeggen dat de producten van de veehouderijtak van het bedrijf rechtstreeks aan de consument geleverd worden. Zo wordt een belangrijk deel van de producten gebruikt in de B&B en de vergader-, trainings- en educatietak van het bedrijf. Ook wordt een belangrijk deel afgezet als vleespakket rechtstreeks aan de consument. Appellante kan niet met een accountantsverklaring aantonen dat de landbouwactiviteiten een belangrijk deel van de totale economische activiteiten zijn, omdat het één administratief geheel is. Er is een sterke samenhang tussen de verschillende takken. Volgens appellante kan het niet zo zijn dat de vermelding op papier prevaleert boven de werkelijke situatie. Appellante voert verder aan dat in de Gecombineerde opgave 2016 wel is vermeld dat zij met een accountantsverklaring kan aantonen dat de landbouwactiviteiten een belangrijk deel van de totale economische activiteiten zijn, maar dat niet is vermeld dat de inschrijving in het handelsregister van de KvK kan worden aangepast. Appellante heeft de inschrijving alsnog met terugwerkende kracht aangepast. Volgens appellante sluit de Uitvoeringsregeling de mogelijkheid om de inschrijving met terugwerkende kracht aan te passen niet uit. De KvK neemt bovendien over wat appellante opgeeft en verifieert niet zelf of de inschrijving overeenkomt met de feitelijke situatie.

4. Het College overweegt als volgt.

5. Artikel 9, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) bepaalt – kort gezegd – dat de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria kunnen besluiten dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen: a) van wie de landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten; en/of b) van wie de voornaamste activiteit of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is.

6. Om in het jaar 2016 in aanmerking te kunnen komen voor rechtstreekse betalingen moet een landbouwer of diens onderneming uiterlijk op 15 mei 2016, de uiterste datum voor het indienen van de Gecombineerde opgave 2016, staan ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Dit is bepaald in artikel 2.3, derde lid, van de Uitvoeringsregeling. De landbouwer of diens onderneming moet inschreven staan met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit. Dit is bepaald in artikel 2.3, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling. Eén en ander sluit aan bij het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EU nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening 1307/2013 en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (Verordening 639/2014, waarvan het derde lid, ter uitvoering van artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, van Verordening 1307/2013, bepaalt dat een landbouwactiviteit als voornaamste activiteit of ondernemingsdoel van een rechtspersoon wordt aangemerkt, indien deze als voornaamste activiteit of ondernemingsdoel is geregistreerd in het officiële bedrijvenregister of een gelijkwaardig officieel bewijsstuk van een lidstaat (zie de uitspraak van het College van 8 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:325).

7. Niet in geschil is dat appellante op 15 mei 2016 met de activiteit ‘Groothandel in vlees en vleeswaren en in wild en gevogelte (niet levend)’ met SBI-code 4632 als hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Deze activiteit kan niet worden aangemerkt als landbouwactiviteit, zodat appellante op 15 mei 2016 niet voldeed aan de eis in artikel 2.3, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling. Dat appellante feitelijk al jaren een landbouwbedrijf heeft en dat sprake is van verbrede landbouw, kan hieraan niet afdoen, omdat de inschrijving in het handelsregister bepalend is. Dat appellante de inschrijving in het handelsregister met terugwerkende kracht heeft gewijzigd in ‘Fokken en houden van runderen geen melkvee’ met SBI-code 0142, kan daaraan evenmin afdoen, omdat dit niet tot gevolg heeft dat appellante daadwerkelijk op de peildatum 15 mei 2016 stond ingeschreven met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit. Dat in de Gecombineerde opgave 2016 niet is vermeld dat de inschrijving in het handelsregister uiterlijk 15 mei 2016 kon worden aangepast, maakt niet dat appellante niet kan worden tegengeworpen dat zij op de peildatum niet met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit stond ingeschreven. Naast het feit dat deze eis is gesteld in ook voor appellante kenbare regelgeving, heeft verweerder appellante er ook nog eens bij brief van 4 maart 2016 op gewezen dat zij mogelijk met een landbouwactiviteit als nevenactiviteit staat ingeschreven in het handelsregister van de KvK en dat zij, om in aanmerking te kunnen komen voor rechtstreekse betalingen, uiterlijk 15 mei 2016 de inschrijving moet aanpassen ofwel door middel van een accountantsverklaring moet aantonen dat haar landbouwactiviteiten een belangrijk deel van de totale economische activiteiten zijn. Vervolgens is appellante er in de Gecombineerde opgave 2016 op gewezen dat zij volgens de KvK-gegevens niet met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit staat ingeschreven. Van een professionele marktdeelnemer zoals appellante mag aldus worden verwacht dat zij ervoor zorgt dat zij tijdig op de juiste wijze in het handelsregister geregistreerd staat. Gezien het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat appellante niet heeft voldaan aan de eis in artikel 2.3, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling.

8. Als niet wordt voldaan aan de eis om met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit ingeschreven te staan, kan een landbouwer voor rechtstreekse betalingen in aanmerking komen indien hij met behulp van een accountantsverklaring aantoont dat de landbouwactiviteiten een niet onaanzienlijk deel uitmaken van de totale economische activiteiten. Dit is bepaald in artikel 2.3, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling. Appellante heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet heeft voldaan aan artikel 2.3 vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling (zie de uitspraak van het College van 8 mei 2018, hiervoor aangehaald). Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, zij geen accountantsverklaring kan overleggen omdat vanwege de verschillende activiteiten van het bedrijf niet kan worden vastgesteld welke inkomsten afkomstig zijn van landbouwactiviteiten, komt voor haar eigen rekening en risico en kan dus niet eraan afdoen dat zij niet aan genoemde eis voldoet.

9. Gezien het voorgaande komt het College tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van appellante om uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 terecht heeft afgewezen.

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.

w.g. A. Venekamp w.g. D. de Vries