ECLI:NL:CBB:2018:471
public
2018-09-10T08:41:21
2018-09-10
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-09-04
17/1685
Hoger beroep
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:6758, Overig
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:471
public
2018-09-10T08:40:30
2018-09-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:471 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-09-2018 / 17/1685

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1685

17000

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2018 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: [naam 2] )

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2017, kenmerk ROT 17/330, in het geding tussen

appellant

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, thans: de minister voor Medische Zorg, de minister

(gemachtigde: drs. R.N. Ramsoedh).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft langs elektronische weg bij brief van 20 oktober 2017, bij het College binnengekomen op gelijke datum, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 1 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6758).

De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst en appellant in de gelegenheid gesteld met nadere stukken te onderbouwen dat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld.

Appellant heeft bij brief binnengekomen op 29 mei 2018 nadere stukken overgelegd. De minister heeft afgezien van een nadere reactie.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. Het College heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1

Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen komen, dient het College de ontvankelijkheid van het door appellant ingestelde hoger beroep te beoordelen.

1.2

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. De termijn vangt wat het hoger beroep betreft aan met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen danwel voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

1.3

Het College stelt vast dat de aangevallen uitspraak vermeldt dat een afschrift hiervan aan partijen is verzonden op 1 september 2017, zodat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift is ingegaan op 2 september 2017 en is geëindigd op 13 oktober 2017. Het elektronisch ingediende beroepschrift van 20 oktober 2017 is dan ook niet tijdig ingediend.

1.4

Appellant heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, zijn stelling dat het hogerberoepschrift binnen de termijn per post is opgestuurd, niet nader onderbouwd. Appellant heeft evenmin een kopie van een brief van het College overgelegd waarin de ontvangst van een tijdig ingediend hogerberoepschrift zou zijn bevestigd. Aangezien derhalve niet gebleken is dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het College niet toe.

1.5

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. M.M. Smorenburg en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.

w.g. W.E. Doolaard w.g. A. El Markai