ECLI:NL:CBB:2018:498
public
2019-02-18T10:05:50
2018-09-24
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-09-18
17/893
Eerste aanleg - enkelvoudig
Proceskostenveroordeling
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
AB 2019/81 met annotatie van C.M.M. van Mil
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:498
public
2018-09-24T10:44:06
2018-09-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:498 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 18-09-2018 / 17/893

Toepassen spoedbestuursdwang en kostenbesluit. Meevoeren 65 vogels en 12 honden. Beroep gericht tegen meevoeren honden is gegrond. Beroep tegen meevoeren vogels is ongegrond.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2018 in de zaak tussen

[naam 1] (appellant) en wijlen [naam 2], te [plaats 1] , appellanten

(gemachtigde: mr. drs. N. Wouters),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op 18 oktober 2016 wegens overtreding van het bepaalde in de Wet dieren op schrift gesteld.

Bij besluit van 14 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.

Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 12 januari 2018 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving bij appellanten in rekening gebracht.

Appellanten hebben naar aanleiding van dit besluit aanvullende beroepsgronden ingediend.

De gemachtigde van appellanten heeft het College op 18 juni 2018 bericht dat mevrouw [naam 2] is komen te overlijden. Appellant heeft de procedure alleen voortgezet.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn voorts verschenen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1 Op 18 oktober 2016 heeft een districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) samen met een agente van de (dieren)politie naar aanleiding van een melding een controle uitgevoerd bij de woning van appellanten. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het toezichtrapport van 24 oktober 2016 (het toezichtrapport). Het toezichtrapport vermeldt, voor zover van belang, de volgende constateringen (waarbij wijlen [naam 2] is aangeduid als betrokkene 1 en appellant als betrokkene 2):

Bevindingen 18 oktober 2016:

(…)

Ter plaatse hebben wij aangebeld bij de woning. Toen wij op de bel drukten hoorden wij in de woning diverse honden blaffen en papegaaiachtige schreeuwen. (…)

De deur werd vervolgens geopend door een vrouw, naar later bleek betrokkene 1.

(…)

De dierenagente heeft vervolgens aan betrokkene 1 uitgelegd dat zij een melding had ontvangen van verstoord dierenwelzijn en dat wij graag in haar woning de dieren wilden aanschouwen om de situatie te beoordelen. Wij hoorden hierop betrokkene 1 zeggen dat wij op vrijdag 21 oktober 2016 in de middag wederom terug mochten komen om de dieren te bekijken, maar dat zij ons nu niet wilde binnen laten. Dit omdat zij het niet prettig vond dat wij onaangekondigd voor de deur stonden en dat zij graag haar man bij ons bezoek aanwezig wilde hebben.

Nadat wij uitleg hadden gegeven waarom wij bezoeken nooit vooraf aankondigen en hadden uitgelegd welke melding wij hadden ontvangen werden wij na enige tijd alsnog de woning door betrokkene 1 binnengelaten.

Wij hebben vervolgens de woning betreden (…).

Toen de deur naar de woonkamer werd geopend hoorden wij honden en vogels oorverdovend en aanhoudend blaffen en schreeuwen. Om met elkaar te communiceren moesten wij over dit oorverdovende geluid schreeuwen.

In slechts een minuut tijd had ik, rapporteur, en de dierenagente voldoende gezien om te constateren dat hier sprake was van ernstige verwaarlozing van diverse dieren welke opgestapeld stonden in benches en (vogel)kooien. Ondanks dat de woonkamer slecht verlicht was, zagen wij dat de honden in hun eigen ontlasting stonden te springen. Wij zagen dat er meerdere honden van het ras chihuahua, met elkaar in te kleine en vervuilde benches zaten gehuisvest.

Ik, rapporteur, zag dat er meerdere dieren waren welke geen beschikking hadden over drinkwater. Ik heb vervolgens tegen betrokkene 1 gezegd dat meerdere dieren geen water hadden. Ik zag vervolgens dat betrokkene 1 direct een drinkbakje met water vulde en deze in één van de benches neerzette. Ik zag dat de hondjes in de bench direct begonnen met drinken uit dit bakje, wat mij deed vermoeden dat de honden veel dorst hadden en ook al voor een langere tijd geen beschikking hadden gehad over water.

Wij roken in de woning tevens een scherpe, en indringende geur van ammoniak en uitwerpselen van honden en vogels. Wij bemerkten tevens dat naast het feit dat het erg onfris rook in de woning, de woning ook vochtig was.

Wij zagen dat hun kooien van de vogels erg klein waren voor de grootte van de vogel en wij zagen dat bijna alle vogelkooien ernstig vervuild waren. Wij zagen namelijk dat er veel uitwerpselen en restanten van voer op de bodem lagen, daarnaast cirkelden rondom diverse kooien aanzienlijk veel (fruit)vliegen.

(…)

Vervolgens hebben wij de woning verlaten om buiten te kunnen overleggen, gezien dit binnen in de woning niet kon door het oorverdovende geluid wat alle dieren bij elkaar produceerden. Eenmaal buiten de woning waren wij hevig onder de indruk van de door ons zojuist aangetroffen situatie in de woning. Buiten het feit dat wij niet alle vogels konden determineren, was voor ons direct duidelijk dat het welzijn van de dieren in de woning ernstig werd benadeeld, omdat:

- Heel veel dieren in een kleine woning. Veel dieren op een klein oppervlakte. Dieren in een te kleine huisvesting;

- Ernstig vervuilde woning, tevens hoge ammoniakdruk. Geen verse lucht in de woning;

- Veel dieren worden in het donker gehouden, geen beschikking over daglicht wat hun fysiologische en ethologische behoeften ernstig verstoort;

- Alle dieren in een ernstig vervuilde huisvesting. De honden in de benches verblijven in hun eigen uitwerpselen. De vogelkooien ook ernstig vervuild;

- Dieren geen water tot hun beschikking. Dieren wel water tot hun beschikking maar dit ernstig vervuild;

- Zieken dieren waargenomen.

(…)

Telefonisch contact Rijksdienst voor Ondernemend Nederland:

Naar aanleiding van bovengenoemde bevindingen nam ik, rapporteur (…), om omstreeks 11.35 uur telefonisch contact op met de mevrouw (…) van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het ministerie van Economische zaken, aan wie ik de situatie heb voorgelegd.

(…) gaf aan dat vanwege de door ons aangetroffen situatie dusdanig zorgelijk was, en er vermoedelijk veel dieren in de woning in hun welzijn werden benadeeld, ik op spoedbestuursdwang een dierenarts ter plaatse mocht laten komen om de situatie in de woning en de dieren te beoordelen.

Vervolgens hoorden betrokkene 1 vanuit haar deuropening naar ons roepen dat zij haar man had gebeld, betrokkene 2, en dat hij vanuit [plaats 2] onderweg was naar hun woning (…). Voorts hoorden wij haar zeggen dat niemand meer de woning mocht binnenkomen voordat hij aanwezig was.

De dierenagente heeft op dinsdag 18 oktober 2016, om 11.36, contact opgenomen met de hulpofficier van justitie (…) met de vraag of deze een machtiging tot binnentreden in de woning wilde opmaken. Deze is vervolgens opgemaakt en aan de dierenagente ter plaatse overhandigd.

Dierenarts ter plaatse:

Op genoemde dag en datum, omstreeks 11:55 uur, verscheen voor ons een manspersoon bij de woning welke zich voorstelde als zijnde dierenarts [naam 4] van [naam 6] dierenkliniek. Kort daarna verscheen een tweede man, zijnde betrokkene 2 bij de woning.

De dierenagente heeft aan betrokkene 1 en aan betrokkene 2 de machtiging tot binnentreding getoond alvorens wij opnieuw de woning hebben betreden. (…)

Hierop hebben wij (…) en bij ons aanwezig dierenarts [naam 4] op genoemde dag en datum, om 12:15 wederom de woning betreden met beiden betrokkenen.

Ik, rapporteur, ben vervolgens samen met dierenarts [naam 4] alle hokken en benches langs gegaan om de lichamelijke toestand van de dieren en hun behuizing te beoordelen.

Doordat gordijnen werden geopend en verlichting werd ontstoken werd nog duidelijker voor ons zichtbaar dat de hele woning ernstig vervuild was. Op kasten en woondecoratie was een dikke laag stof aanwezig en het plafond was bezaaid met spinnen rag en met duizenden (fruit)vliegen, zowel levende exemplaren als exemplaren welke dood waren maar waren blijven plakken.

(…) Wij hebben getracht het aantal kooien en benches in de woonkamer te tellen, waarna wij uitkwamen op ongeveer 36 in totaal. Wij zagen dat in vier benches in totaal twaalf honden van het ras chihuahua verdeeld zaten. Wij zagen dat zij in hun eigen ontlasting zaten gehuisvest. Gezien de hoeveelheid ontlasting was dit ook al geruime tijd. Wij zagen dat de nagels van de honden erg lang waren en wij zagen dat zij een vervuilde vacht hadden.

Wij zagen dat de kooien waar de vogels in gehouden werden ernstig waren vervuild. Wij zagen dat er veel voedingsrestanten in combinatie met uitwerpselen op de bodem van de kooien lagen. Daarnaast konden veel dieren in verband met de beperkte ruimte hun vleugels niet uitslaan.

De dierenarts concludeerde na onderzoek het volgende:

Algehele indruk en beschrijving; Het huis betreft een rijtjeswoning met een voor en achtertuin. De dieren worden op het moment voornamelijk in de woonkamer en op de eerste verdieping gehouden.

Binnengekomen is er direct te merken dat er sprake is van een zeer lage luchtkwaliteit, ondanks dat de achterdeur open staat. Het is bedompt en er zit teveel ammoniak in de lucht. In het huis is er te weinig licht om goed te zien hoe ernstig de situatie is, de gordijnen zijn dicht en de woning is vervuild. Bij binnenkomst maken de dieren samen een oorverdovend lawaai. Op de benedenverdieping zijn 4 groepen kooien te vinden die gestapeld zijn op elkaar en er zit een grote variatie aan diersoorten in (voornamelijk honden en papegaaiachtige onder andere; grijze roodstaart, kaketoe, lory). Helaas ben ik zelf geen specialist op het gebied van vogelsoorten en weet ik daarom ook niet alle specifieke behoeftes.

Indruk gezondheid en verzorging; Zover op het eerste oog te zien verkeerd het gros van de dieren in redelijke gezondheidstoestand, etensbakjes zijn gevuld (maar wel vuil). In alle eetbakken zit hetzelfde eten, drinkbakken zijn gevuld (ook zeer vuil). Meneer heeft mij enkele papegaaiachtige laten zien die in redelijke gezondheidstoestand verkeren. Wat wel opvalt is dat er 5 papegaaiachtige zijn met gezondheidsklachten. Enkele papegaaiachtige zitten bol (zetten het verenkleed uit) en ademen zwaar, wat mogelijk wijst op een luchtwegprobleem. In een van de achterste kooien is een papegaaiachtige te zien die medische hulp nodig heeft, hij zit bol en is bijna niet meer wakker en doet erg ziek aan (eigenaar benoemd de vogel als oud, dit kan mogelijk meespelen maar de klachten die hier te zien zijn komen niet alleen van ouderdom). In een van de bovenste kooien verder het huis in zit een vogel met een prolaps van de cloaca. Eigenaar geeft aan dat ze hier al mee bij een vogelspecialist zijn geweest om de prolaps terug te stoppen (…), maar de prolaps is nu van dermate orde van grote dat medische hulp noodzakelijk is (hetzij operatief ingrijpen of euthanasie). In een van de kleinere kooien daarvoor zit een kleinere papegaaiachtige die bol zit en erg kaal is, ook deze vogel moet door een vogelspecialist beoordeeld worden en gaat het mogelijk niet redden.

De algehele gezondheid van de chihuahua’s is ook redelijk op het oog, met uitzondering van een van de chihuahua’s die in de kooien direct naast de keuken worden gehouden. Die lijkt niet helemaal goed te staan en zit slecht in zijn vacht en moet medisch nagekeken worden. De chihuahua’s hebben beschikking over eten en drinken, maar eet en drinkbakken zijn al een tijd niet meer schoongemaakt. Tevens is er een laag ontlasting in alle kooien aanwezig, de kooien zijn enkele dagen, misschien langer, niet schoongemaakt. De dieren lopen op deze manier in hun eigen ontlasting. De chihuahua’s worden volgens de eigenaresse op deze manier gehouden om te voorkomen dat ze zich voortplanten.

De eigenaren weten dat er achterstallig onderhoud is wat betreffende de verzorging, het is ze een beetje boven het hoofd gegroeid (aldus meneer). (…)

Het feit dat alle vogels hetzelfde voer krijgen is ook een punt van aandacht. Ik herken niet alle vogelsoorten die de eigenaren hier hebben zitten, maar elke vogel heeft zijn eigen specifieke levensbehoeftes. Door het voeren van dit voer kan het voorkomen dat de vogels vitaminetekort ontwikkelen met bijbehorende gezondheidsklachten van dien. (…)

Zelf verwacht ik dat er enkele dieren ademhalingsklachten hebben wegens de lage levenscondities in het huis, ik kan niet uitsluiten dat er ergere gezondheidsklachten aanwezig zijn. Tevens zouden we gezondheidsklachten die te maken hebben met deficiënte voeding kunnen vinden bij de vogelsoorten. (…)

Aan liefde lijken de dieren geen tekort te komen. De dieren zijn goed te hanteren. (…)

Indruk van leefruimte; De chihuahua’s zijn verdeeld over 4 kooien van ongeveer 80 cm bij 50 cm bij 40 cm. En er zitten maximaal 3 chihuahua’s per kooi. Wettelijk gezien zijn er geen minimumeisen aan oppervlakte gesteld, maar de ruimte die zij in de kooi hebben is te weinig om zichzelf te kunnen bewegen. De dieren hebben nagenoeg geen persoonlijke ruimte.

De vogels beneden zijn verspreid over een stuk of 20 kooien. Gezien het om hele verschillende diersoorten gaat is het voor mij lastig om te zeggen of de vogels samen gehuisvest kunnen en mogen worden. De vogels lijken regelmatig gehanteerd te worden. Het aantal dieren op de leefruimte acht ik wel te veel. (…)

Er loopt ook nog een hond los, die in goede gezondheid lijkt te zijn.

Op de bovenverdieping zijn er 2 slaapkamers waar ook vogels staan, de slaapkamer aan de rechterhand betrof 3 vogelkooien van normale afmetingen met daarin ook papegaaiachtigen.

In de andere kamer staan er 7 vogelkooien met daarin 17 vogels (voornamelijk parkiet achtigen). Deze staan dermate op elkaar gepakt dat het mij lastig lijkt om ze te eten te geven en te verzorgen. Tevens valt ook hier weer op dat er veel restanten van voer en ontlasting in de bakken aanwezig is en dat ze al een behoorlijke tijd niet verschoont zijn.

Door het hele huis is ontlasting en bodemmateriaal van vogels te vinden, er zijn veel vliegen in huis. Verder is er weinig belichting in huis en zijn de gordijnen steeds volledig dicht.

Samenvatting aangetoonde gebreken:

Verhoogde ammoniakconcentratie in huis, zeer slechte hygiëne, kooien die waarschijnlijk niet groot genoeg zijn voor het aantal dieren dat erin zit. Het aantal dieren is teveel op dit moment voor het leefoppervlak en de levenscondities zijn zeker voor de chihuahua’s suboptimaal en mogelijk zelfs strafbaar. De levenscondities van de vogels is moeilijker in te schatten mede omdat ik niet weet welke diersoorten het zijn en wat hun specifieke behoeftes zijn (qua kooigrootte en voer). De gezondheid van een aantal dieren is suboptimaal en moet beoordeeld worden door een medisch specialist. De aangedane vogels moeten bekeken en beoordeeld worden door een specifieke vogelarts. De huidige situatie vormt mogelijk een gevaar voor de gezondheid van de huisdieren en voor de gezondheid van de eigenaar en andere contactpersonen.

Advies:

De verdenking is dat het gros van de luchtwegproblemen veroorzaakt wordt door een verhoogde ammoniakconcentratie in huis een gebrek aan ventilatie (en de grote hoeveelheid dieren) in huis. Mijn advies is om per direct over te gaan op een gedeeltelijke inbeslagname om de eigenaren de mogelijkheid te geven om de levenscondities op peil te krijgen. Er zijn 5 papegaaien die een medische beoordeling nodig hebben en alle chihuahua’s zullen ook een medische keuring moeten ondergaan. Een gedeelte van de dieren wil ik bij de eigenaren houden, mede omdat de eigenaar een hele goede band met deze dieren heeft. Van sommige vogelsoorten is het bekend dat het scheiden van de eigenaar en de vogel emotionele schade bij de dieren kan geven. Daarnaast zorgt het vervoer en de hantering van de dieren voor stress die dermate kan oplopen dat de vogels hieraan bezwijken. In principe zullen alle kleine vogels naar de opvang moeten totdat de situatie thuis is verbeterd. (met uitzondering van enkele favoriete vogels). (…) De vogel met de prolaps zal specialistische zorg nodig hebben van een vogelarts die bekend is met kromsnaveligen. Ook moet er gekeken worden of de vogels geen luchtweginfecties hebben en adviseer ik alle in beslag genomen dieren medisch te laten keuren. Ook adviseer ik om koppels niet te splitsen maar samen naar een nieuw onderkomen te brengen. Als een vogel van een koppel ziek is dan adviseer ik om het gehele koppel mee te nemen.

(…)

Wat de chihuahua’s betreft moet ik helaas constateren dat de manier waarop ze gehuisvest waren dieronwaardig was. Ik begrijp uit de argumentatie van de eigenaar waarom ze de dieren gescheiden hielden, maar het oppervlakte en de levenscondities waarin ze gehouden werden waren ver beneden alle peil op het moment van de inspectie. De eigenaren zouden eventueel weer enkele dieren terug kunnen krijgen na castratie/sterilisatie. (…)

Samenvatting adviezen en maatregelen:

- Voorlopige inbeslagname van de chihuahua’s, kleine vogels en zieke dieren

- Verbeteren van hygiëne in huis en in de kooien

- Klinische controle in beslag genomen dieren

(…)

- Meer daglicht binnen

(…)

De bevindingen van de dierenarts [naam 4] , zijn door mij, rapporteur als bijlage 2 bij dit rapport gevoegd.

(…)

Telefonisch contact Rijksdienst voor Ondernemend Nederland:

Naar aanleiding van bovengenoemde bevindingen nam ik, rapporteur, om omstreeks 12:55 telefonisch contact op met (…) van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het ministerie van Economische zaken, aan wie ik de situatie heb voorgelegd.

(…) gaf aan dat vanwege mijn bevindingen en de bevindingen van de dierenarts over de algehele slechte leefomstandigheden in de woning voor zowel de honden als de vogels, alle 12 chihuahua onder spoedbestuursdwang direct meegevoerd zouden worden. Het kleine zwarte hondje zou niet in bewaring worden genomen.

Tevens kreeg ik toestemming het gros van de aanwezige papegaaiachtigen onder spoedbestuursdwang direct mee te voeren. (…)

Ik, rapporteur, kreeg toestemming om 12 honden en (na telling) 65 papegaaiachtigen op grond van artikel 2.1 lid 1 en artikel 2.2 lid 8 van de Wet dieren bestuursrechtelijk mee te voeren naar een door Dienst Regelingen aangewezen opslaghouder waar de honden en papegaaiachtigen de juiste zorg zouden krijgen.

(…)

Meevoeren en opslaan:

(…)

Op dinsdag 18 oktober 2016, kwam omstreeks 16:30 uur de vogel opslaghouder ter plaatse om de vogels mee te voeren en op te slaan. Er is in het bijzijn van de dierenarts, de opslaghouder en mij een schifting gemaakt in de vogels welke direct meegevoerd diende te worden. Dit is gebeurd op grond van de mate van dermate slechte huisvesting voor het specifieke vogeldier en op grond van medische zorg welke meerdere vogels direct nodig hadden.

(…)

Aanvullende bevindingen:

(…)

Wij hebben betrokkene 2 het volgende horen zeggen:

- “Kan ik niet gelijk iets regelen voor de vogels, ik weet iemand die ze gelijk op kan halen, dan is het toch ook allemaal geregeld.

(…)”

Bevindingen opslaghouder:

De opslaghouder heeft naar aanleiding van het bezoek in de woning bij de betrokkenen een verklaring opgesteld aangaande zijn bevindingen. De opslaghouder is expert op het gebied van papegaaien.

De bevindingen van de opslaghouder, zijn door mij, rapporteur, als bijlage 4 bij dit rapport gevoegd.

(…)

Overtredingen:

Een woning met een overbevolking aan vogels en honden. De zorg aan de dieren werd onthouden vanwege bovenstaande bevindingen.

Bovengenoemde is verwoord in artikel 2.1 lid 1 en artikel 2.2 lid 8 van de Wet dieren en strafbaar gesteld in artikel 8.11 van deze wet.

(…)”

1.2

Opslaghouder 310 (de opslaghouder) heeft over zijn bevindingen op 18 oktober 2016 het volgende, voor zover van belang, verklaard:

“Bij het in bewaring nemen van 65 vogels in een woning in [plaats 1] troffen we een ernstige situatie aan wat betreft dierenwelzijn van de aanwezige vogels. (…)

Er waren op moment van binnentreden 82 vogels aanwezig in de woning verdeeld over 2 slaapkamers en de woonkamer/keuken.

Slaapkamer 1

In de grootste slaapkamer waren 2 Inca kaketoes gehuisvest in afzonderlijke kooien. Iedere vogel had de beschikking over een ruimte van 45 x 33 x 80 cm, voor een vogel met een lengte van 40 cm en een spanwijdte van ruim 80 cm is dit absoluut onaanvaardbaar. Daarnaast waren beide kooien beide buitengewoon smerig. Gezien de hoeveelheid voer op de bodem en naast de kooi waren deze al meerdere weken zo niet maanden niet verschoond. De veren van beide vogels waren ernstig verdroogd ten gevolge van een te droge en stoffige huisvesting ten gevolge van het ontbreken van een badgelegenheid of douchegelegenheid.

De voeding voor deze vogels was volledig ongeschikt, (…) ook de watervoorziening was slecht verzorgd, de waterbakken waren gevuld met een bodempje vies water en al tijden niet goed schoongemaakt.

(…)

Slaapkamer 2

(…) 18 vogels zaten hier in te kleine en zwaar vervuilde kooien in een donkere kamer met de gordijnen dicht, alle kooien hadden een laag vuil van minimaal 8 cm dik op de bodem. (…)

Enkele kooien hadden geen geschikte zitstokken waardoor de inwoners gedwongen waren op de bodem te zitten of aan de tralies te hangen. Ook waren er enkele bijzondere combinaties van verschillende soorten in een kooi die niet aan te raden zijn ivm de karakterverschillen van de diverse soorten met mogelijke vechtpartijen tot gevolg. Enkele vogels misten dan ook veren of hadden kleine bijtwondjes op de kop of vleugels.

Ook hier was de voeding veel te eenzijdig en bestond het dieet uitsluitend uit een zaadmengsel. Vrijwel al deze vogels bleken bij hantering dan ook lichte tot ernstig overgewicht te hebben. Daarnaast hadden veel van deze vogels door een gebrek aan bouwstoffen in hun voeding al langdurig niet geruid met een versleten verenpak tot gevolg. Ook waren hier de drinkwaterbakjes ernstig vervuild.

Woonkamer/keuken

Alle overige vogels waren hier gehuisvest. Enkele vogels waren permanent gehuisvest in zogenaamde benches die normaal gesproken alleen bedoeld zijn voor het transport. Alle vogels waren hier ofwel in te kleine kooien gehuisvest of met te veel dieren in een kooi. Wederom de eenzijdige zaadvoeding en vieze drinkbakjes maar het meest schrijnend zijn de nectar etende lories die hier ook met zaden werden gevoerd. (…) Bij hantering bleken dan ook alle lories te dik en huid- en veerproblemen te hebben. De lories waren per twee gehuisvest in kooien van 45 x 33 x 64 cm wat te klein is voor deze beweeglijke vogels.

Er zijn diverse vogels met een gebrek meegevoerd die al lang geleden door een dierenarts behandeld hadden moeten worden. Ik denk hierbij met name aan de grijze roodstaart met een prolaps, dit is een zeer pijnlijke aandoening die snel verholpen moet worden en als dit niet lukt zal euthanasie verder lijden moeten voorkomen. Ook een grasparkiet, een agapornis, twee maina’s en enkele amazones waren dermate slecht dat een bezoek aan de dierenarts noodzakelijk is om kwaaltjes en ongemakken te verhelpen.

Achtergebleven vogels

Met de afspraak dat de 17 vogels die uiteindelijk zijn achtergebleven te verplaatsen naar de grootste kooien om ze toch nog wat extra ruimte te bieden is in mijn ogen een gok gewaagd of de hygiëne standaard mede verbeterd. Ook zullen er duidelijke afspraken gemaakt moeten worden om de diëten van de vogels te verbeteren en zullen de vogels meerdere keren in de week de gelegenheid moeten krijgen om te badderen of te douchen. (…)

De 2 molukkenkaketoes (…) verdienen evenals de 3 grote ara’s die er nog zijn meer licht. Minimaal 14 uur licht per dag is wat ze nodig hebben om niet depressief te worden.

(…)”

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van 12 honden en 65 vogels op schrift gesteld.

1.4

Bij brief van 31 oktober 2016 heeft verweerder appellanten bericht onder welke voorwaarden zij de betreffende dieren terug kunnen krijgen. Op 9 november 2016 heeft een hercontrole bij appellanten plaatsgevonden. Op 16 november 2016 is de procedure gestart om de in bewaring genomen 12 honden bij appellanten terug te brengen. Tevens is op die datum de procedure gestart om 21 vogels naar “ [naam 7] ” te brengen.

2.1

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij groot gewicht toegekend aan de verklaring van de dierenarts en aan de bevindingen van de toezichthouders ten aanzien van de leefomstandigheden van de ter plaatse aangetroffen dieren.

2.2

Bij het kostenbesluit heeft verweerder de kosten voor het toepassen van de spoedbestuursdwang voor een bedrag van € 15.450,80 bij appellanten in rekening gebracht.

Overtreding

4.1

Appellant voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Volgens hem had overeenkomstig de uitspraak van het College van 2 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:73, per dier(soort) moeten worden gemotiveerd wat de precieze overtreding is. Een algemene beschrijving van de aangetroffen situatie is onvoldoende, aldus appellant.

Appellant betoogt voorts dat de toezichthouder reeds bevooroordeeld was bij binnenkomst in de woning en geen aantoonbare kennis van zaken had. Ook de dierenarts was slechts beperkt deskundig, zodat volgens appellant moet worden getwijfeld aan de inhoud van het toezichtrapport. Daar komt volgens appellant bij dat is geconstateerd dat de dieren in redelijke gezondheidstoestand verkeerden en de dieren verder niet ter plaatse of door een vogelspecialist zijn onderzocht.

4.2

Verweerder stelt geen aanleiding te zien om aan het toezichtrapport te twijfelen en dat hieruit voldoende blijkt welke overtredingen zijn begaan. Verweerder wijst er op dat vanwege het feit dat de toezichthouder geen specialistische kennis heeft, aanvankelijk een dierenarts is ingeschakeld en later een papegaaienexpert. Vanwege de grote hoeveelheid dieren was het niet mogelijk om alle dieren ter plaatse rustig te onderzoeken en een diagnose te stellen, aldus verweerder.

5. Ingevolge artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt de beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie:

a. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

b. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Artikel 2.1. Dierenmishandeling

1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.

(…)

Artikel 2.2. Houden van dieren

(…)

8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”

Het Besluit houders van dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 1.6 Houden van dieren

1. De bewegingsvrijheid van een dier wordt niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.

2. Een dier wordt voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.

(…)

Artikel 1.7 Verzorgen van dieren

Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:

(…)

c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;

d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;

e. een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgt toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier;

f. toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen;

g. voldoende verse lucht of zuurstof krijgt.

Artikel 1.8 Behuizing

1. Een ruimte waarin een dier wordt gehouden, wordt voldoende verlicht en verduisterd om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen.

(…)”

5.1

Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en de artikelen 1.6, eerste en tweede lid, 1.7, aanhef en onder c, d, e, f en g en 1.8, eerste lid van het Besluit houders van dieren. Het College overweegt hiertoe als volgt.

5.2

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat wat betreft alle dieren artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren is overtreden en daarmee ook artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. De overige in het bestreden besluit genoemde artikelen worden volgens verweerder niet voor alle dieren ten grondslag gelegd aan het toepassen van spoedbestuursdwang, maar slechts voor zover dit uit het toezichtrapport blijkt.

5.3

Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

5.4.1

Uit het toezichtrapport blijkt dat zich ten tijde van de controle 82 vogels en 13 honden in de woning van appellant bevonden en dat de districtsinspecteur heeft waargenomen dat de woning ernstig was vervuild, een scherpe geur van ammoniaklucht in de woning hing en deze slecht verlicht was. Voorts heeft de districtsinspecteur waargenomen dat de honden in te kleine benches in hun eigen ontlasting stonden, de kooien van de vogels erg klein en ernstig vervuild waren, veel dieren geen dan wel vervuild water tot hun beschikking hadden en zieke dieren aanwezig waren. Deze waarnemingen zijn bevestigd door het onderzoek dat de dierenarts op verzoek van verweerder die dag ter plaatse heeft uitgevoerd alsook, wat betreft de vogels, door de verklaring van de opslaghouder. De dierenarts en de opslaghouder hebben er daarnaast in hun verklaringen op gewezen dat de vogels te eenzijdig voedsel tot hun beschikking hadden, hetgeen gezondheidsklachten met zich kan brengen. De in het toezichtrapport gedetailleerd beschreven bevindingen worden daarbij ondersteund door de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s.

Het College stelt vast dat appellant de ter plaatse aangetroffen onhygiënische situatie niet heeft betwist. Appellant heeft verder de overige bevindingen in het toezichtrapport en de verklaringen van de dierenarts en de opslaghouder onvoldoende onderbouwd weersproken. Het betoog van appellant dat slechts een algemene beschrijving van de situatie is gegeven, volgt het College niet, nu in het toezichtrapport en in de verklaringen van de dierenarts en de opslaghouder per ruimte in de woning van appellant gedetailleerd is beschreven welke situatie is aangetroffen. Verweerder heeft daarbij aannemelijk gemaakt dat het, gelet op het zeer grote aantal aangetroffen dieren op een beperkte oppervlakte, het gebrek aan ventilatie en licht in de woning van appellant en het lawaai dat de dieren produceerden, niet mogelijk was om per dier een nader (medisch) onderzoek te verrichten. Naar het oordeel van het College blijkt uit het toezichtrapport en de verklaringen van de dierenarts en de opslaghouder evenwel genoegzaam dat, hoewel de situatie en conditie niet per dier is beschreven, de huisvestingsomstandigheden waarin de betreffende 12 honden en 82 vogels van appellant zijn aangetroffen slecht waren. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet het College dan ook geen grond voor het oordeel dat de gedetailleerde beschrijvingen in het toezichtrapport, de verklaringen van de dierenarts en de opslaghouder en de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s onvoldoende duidelijkheid geven over de ter plaatse geconstateerde overtredingen.

5.4.2

Voor zover appellant heeft gewezen op de uitspraak van 2 maart 2017, overweegt het College dat de in die zaak aan de orde zijnde feiten en omstandigheden verschillen met de hier aan de orde zijnde situatie, omdat het thans gaat om slechts twee verschillende diersoorten die zich in één woning bevonden, waarbij door de omstandigheden ter plaatse geen mogelijkheid bestond nader onderzoek te verrichten. Daarnaast heeft verweerder, zoals hiervoor overwogen, voldoende onderbouwd wat de geconstateerde overtredingen zijn en blijkt voorts uit het toezichtrapport welke overtredingen appellant ten aanzien van de honden en welke overtredingen ten aanzien van de vogels worden aangerekend.

5.5

Ten aanzien van het betoog van appellant dat de toezichthouder de dierenarts slechts beperkt deskundig was, overweegt het College als volgt. Weliswaar is ter plaatse geen onderzoek verricht door een vogelspecialist, maar gelet op de aard van de geconstateerde overtredingen acht het College dat in dit geval niet nodig. Om te kunnen vaststellen dat sprake is van een onhygiënische huisvestingssituatie en een overbevolking van vogels, dat de vogels over geen of vervuild water en onvoldoende gevarieerd voer beschikken, zieke vogels aanwezig zijn en de kooien te klein zijn omdat de vogels hun vleugels niet kunnen spreiden, is immers geen specialistische kennis van vogels vereist. Een gediplomeerd dierenarts mag in staat worden geacht een deskundig oordeel te geven over deze fundamentele levensbehoeften van de vogels. Het College ziet geen aanleiding in dit geval het oordeel van de dierenarts niet deskundig te achten. Bovendien gaat appellant met zijn betoog voorbij aan de bevindingen van de opslaghouder, die een expert is op het gebied van papegaaien.Voorts volgt het College het betoog van appellant dat de toezichthouder geen aantoonbare kennis van zaken had en bevooroordeeld was, niet. In hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd, worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het toezichtrapport niet objectief en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder mocht het toezichtrapport derhalve aan de vaststelling van de overtredingen ten grondslag leggen.

6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van het College voldoende gemotiveerd dat door de slechte huisvestingsomstandigheden waarin de dieren van appellant zijn aangetroffen, waaronder de slechte hygiëne, de te kleine kooien en benches en het gebrek aan verse lucht en daglicht, alsook door het onvoldoende aanbieden van een toereikende hoeveelheid water en geschikt voer en de aangetroffen zieke vogels, het welzijn van de vogels en honden werd geschaad en de verzorging van deze dieren tekort schoot. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de in 5.1 genoemde wettelijke voorschriften. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.

Toepassen spoedbestuursdwang

7.1

Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd was tot het toepassen van spoedbestuursdwang en overweegt hiertoe als volgt.

7.2

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit het toezichtrapport blijkt dat sprake was van een ernstige situatie in de woning van appellant die niet op korte termijn kon worden hersteld. Daarnaast konden de dieren volgens verweerder niet in de woning blijven, omdat deze klinisch onderzocht en medisch behandeld moesten worden.

7.3

Appellant betoogt dat de aangetroffen situatie niet zodanig ernstig was dat het toepassen van spoedbestuursdwang de enige optie was. De door verweerder toegepaste bestuursdwang is dan ook disproportioneel, aldus appellant. Volgens hem waren minder belastende maatregelen mogelijk, nu uit het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts blijkt dat het vooral ging om de hygiënische situatie in de woning.

Appellant voert aan dat het mogelijk was om op korte termijn de huisvesting te verbeteren en verweerder derhalve had kunnen volstaan met het opleggen van een last met een korte begunstigingstermijn. Verweerder heeft ten onrechte geen gelegenheid gegeven tot herstel. In dit verband wijst appellant er op dat dit de eerste keer was dat bij hen een controle plaatsvond en dat bij de hercontrole op 9 november 2016 is gebleken dat zij aan alle verplichtingen hebben voldaan. Voorts wijst appellant er op dat zij tijdens de controle op 18 oktober 2016 een alternatieve opvang voor de vogels konden regelen, waardoor voor verweerder geen noodzaak bestond om de vogels -met alle daar bijkomende stress- bij een opslaghouder onder te brengen. Het meevoeren van de honden was volgens appellant ook niet nodig, nu sterilisatie dan wel castratie van de honden binnen enkele dagen kon worden geregeld.

7.4

Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.

Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.

7.5.1

Ten aanzien van de vogels wordt het volgende overwogen. Uit het toezichtrapport en de verklaringen van de dierenarts en de opslaghouder blijkt dat tenminste zes vogels medische zorg nodig hadden. Daarnaast dienden de overige vogels nader te worden onderzocht op luchtweginfecties en mogelijke vitamine- of calciumtekorten vanwege deficiënte voeding.

7.5.2

Het College is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om terstond bestuursdwang toe te passen door het meevoeren en opslaan van 65 vogels van appellant. Gezien de slechte huisvestingsomstandigheden in de woning van appellant en het grote aantal daarin gehouden vogels, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat appellant niet in staat kon worden geacht op korte termijn de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de huisvesting en verzorging van deze 65 vogels. Daarbij betrekt het College dat, zoals blijkt uit de verklaring van de dierenarts en nader is toegelicht ter zitting, een slechte hygiënische situatie voor vogels snel leidt tot gezondheidsklachten, hetgeen zich bij een aantal vogels reeds uitte in de vorm van luchtwegproblemen. Uit het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts blijkt verder dat vanwege de lage levenscondities in de woning niet kon worden uitgesloten dat bij de betreffende vogels ernstigere gezondheidsklachten aanwezig waren en het in de woning van appellant niet mogelijk was de vogels nader medisch te onderzoeken, nu de daarvoor benodigde ruimte ontbrak. Bij het meevoeren van de vogels is daarnaast, om onnodige stress bij de vogels te voorkomen, een selectie gemaakt op basis van de gradatie van slechte huisvesting voor de specifieke vogel en de mate van de benodigde medische zorg, waarbij ten aanzien van 17 vogels is geoordeeld dat deze bij appellant konden blijven.

Het College overweegt voorts dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reële mogelijkheid bestond om alle 65 vogels binnen afzienbare termijn elders in goede verzorging onder te brengen. Het enkel noemen van een mogelijke locatie, welke zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht pas aan het einde van de controle ter sprake kwam, is daartoe in dit geval onvoldoende gelet op de grote hoeveelheid onder te brengen vogels en de zeer korte termijn waarbinnen dit had moeten gebeuren.

Onder deze omstandigheden heeft verweerder de situatie ten tijde van de controle van 18 oktober 2016 als spoedeisend kunnen aanmerken en om die reden bestuursdwang kunnen toepassen zonder voorafgaande last.

7.6.1

Ten aanzien van de honden wordt het volgende overwogen. Het College stelt vast dat de honden van appellant in redelijke gezondheid en conditie verkeerden en geen dringende (medische) verzorging nodig hadden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de gezondheidstoestand van de honden, waaronder het niet gesteriliseerd dan wel gecastreerd zijn van de honden, niet de grondslag vormde voor het terstond toepassen van bestuursdwang, maar de slechte huisvestingsomstandigheden waarin de honden door appellant werden gehouden.

7.6.2

Naar het oordeel van het College heeft verweerder niet kunnen besluiten tot het terstond toepassen van bestuursdwang door het meevoeren en opslaan van 12 honden van appellant in verband met de huisvestingssituatie. De hygiënische situatie in de woning van appellant en de huisvesting van de honden in benches waren weliswaar niet optimaal, maar het is naar het oordeel van het College onvoldoende aannemelijk geworden dat het niet mogelijk was om op korte termijn tot een verbetering van de situatie te komen door (een deel van) de woning binnen afzienbare termijn schoon te maken. Door het meevoeren van 65 vogels is daarnaast ruimte ontstaan in de woning om de honden los te laten lopen, zo nodig op verschillende verdiepingen. Voorts is gebleken dat het mogelijk was om de woning op korte termijn geschikt te maken voor de huisvesting van de honden. Verweerder heeft immers na de hercontrole op 9 november 2016, slechts drie weken na het meevoeren van de honden, besloten dat de honden konden worden teruggebracht naar appellant.

Gelet hierop ziet het College niet in dat de toezichthouder op 18 oktober 2016 niet de tijd kon nemen om aan appellant aanwijzingen te geven voor de noodzakelijke verbeteringen van de huisvesting van de honden, en appellant daartoe niet een last onder bestuursdwang kon worden opgelegd met een passende, zo nodig korte, begunstigingstermijn. Het College acht het daarbij voorstelbaar, zoals ook door appellant ter zitting is toegelicht, dat binnen deze termijn eventuele alternatieve huisvesting voor alle honden of een aantal van hen had kunnen worden geregeld in afwachting van het verbeteren van de huisvesting in de woning van appellant. Ingeval bij een hercontrole na ommekomst van de begunstigingstermijn was gebleken van gehele of gedeeltelijke niet-naleving van de last onder bestuursdwang had verweerder dan tot effectuering kunnen overgaan.

7.7

Ofschoon appellant nog is ingegaan op de rol van verweerder bij de duur van de inbeslagname van de dieren en de gezondheid van de dieren na de opslagperiode, ligt deze handelswijze van verweerder in het kader van de beoordeling van het toepassen van spoedbestuursdwang niet ter toetsing voor. Ter beoordeling staat of verweerder terecht is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang wegens overtreding van de in rechtsoverweging 5.1 genoemde wettelijke voorschriften.

8.1

Voor zover het beroep is gericht tegen het toepassen van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van 65 vogels is dit, gelet op het overwogene in 7.5.2, ongegrond.

8.2

Voor zover het beroep is gericht tegen het toepassen van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van 12 honden is het College, gelet op het overwogene in 7.6.2, van oordeel dat dit gegrond is, nu verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5:31 van de Awb door bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Nu sprake is van een onherstelbaar gebrek, zal het College, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit op dit punt herroepen.

Kostenbesluit

10. Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu appellant dit besluit betwist.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

11. Met het kostenbesluit is een bedrag van € 15.450,80 bij appellant in rekening gebracht. Daarbij wordt € 2.053,12 voor de honden van appellant in rekening gebracht en € 13.397,68 voor de vogels van appellant. Blijkens de bij het kostenbesluit gevoegde overzichten zijn deze kosten gemaakt ten behoeve van het vervoer en verblijf van de dieren, alsook behandeling door een dierenarts.

12.1

Appellant heeft ter zitting zijn beroepsgrond omtrent het ontbreken van de dierenartsfacturen ingetrokken.

12.2

Appellant betoogt dat ten onrechte spoedbestuursdwang is toegepast en de kosten hiervan niet bij hem in rekening mogen worden gebracht. Appellant voert verder aan dat de opslagkosten van de dieren de waarde van deze dieren overstijgt en verweerder aan hen de keuze had moeten voorleggen om afstand van de dieren te doen, zodat de kosten niet verder zouden oplopen. Daarnaast heeft de inbeslagname volgens appellant onredelijk lang voortgeduurd, nu is verzuimd op korte termijn te controleren of de situatie bij appellanten voldoende was verbeterd om de betreffende dieren terug te plaatsen.

12.3

Gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het toepassen van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van de 65 vogels van appellant, bestaat geen grond voor het oordeel dat dit ten onrechte is gebeurd. Ten aanzien van het in rekening brengen van de hiermee gemoeide kosten overweegt het College als volgt.

12.4

De kosten ten behoeve van de betreffende vogels zijn door verweerder tot en met 25 november 2016 bij appellant in rekening gebracht. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een aantal stappen dienen te worden gezet alvorens tot teruggave van dieren kan worden overgegaan en deze stappen enige tijd in beslag nemen. Appellant diende eerst de geschatte kosten voor het onderbrengen en verzorgen van de dieren te betalen, vervolgens dient ter plaatse een hercontrole te worden uitgevoerd om te bezien of de dieren in goede omstandigheden kunnen worden gehuisvest en verzorgd en dan vindt nog een controle van de dieren door een dierenarts plaats. Indien alle stappen met goed gevolg zijn gezet, kan verweerder de dieren terugbrengen bij appellant. Verweerder heeft daarbij voorts ter zitting toegelicht dat bij enkele door appellant gehouden beschermde vogels de CITES papieren ontbraken en deze vogels pas konden worden teruggegeven op het moment dat deze waren geregeld.

12.5

Uit het toezichtrapport en de brief van verweerder van 31 oktober 2016 blijkt dat appellant geen vrijwillige afstand heeft gedaan van de betreffende dieren en hij heeft aangegeven deze dieren terug te willen hebben. Appellant heeft daartoe vervolgens de in de brief van 31 oktober 2016 genoemde geschatte kosten betaald.

Het door verweerder gevolgde stappenplan bij de teruggave van meegevoerde dieren en de daarmee in dit geval gemoeide tijd komt het College daarnaast niet onredelijk voor. Daarbij betrekt het College dat verweerder de kosten voor het verblijf van de vogels slechts tot en met 25 november 2016 in rekening heeft gebracht, terwijl een deel van de vogels nog maanden in de opvang verbleven in afwachting van de benodigde CITES papieren. Gelet hierop ziet het College geen aanknopingspunten om te concluderen dat de thans in rekening gebrachte kosten inzake het meevoeren en opslaan van de vogels van 18 oktober 2016 tot en met 25 november 2016 niet op appellant kunnen worden verhaald. Verweerder heeft daarbij, gezien het overzicht van de gemaakte kosten en de overgelegde facturen, voldoende inzichtelijk gemaakt welke kosten in rekening worden gebracht.

12.6

Voor zover appellant nog heeft betoogd dat verweerder hem als bewaarder van de vogels had moeten aanstellen, overweegt het College dat dit, gelet op de bij appellant aangetroffen huisvestingsomstandigheden, niet in de rede ligt. Daarbij wordt betrokken dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de op 18 oktober 2016 achtergelaten 17 vogels het op dat moment maximaal toelaatbare aantal was.

13.1

Gelet op hetgeen is geoordeeld met betrekking tot het toepassen van spoedbestuursdwang staat vast dat het meevoeren van de 12 honden van appellant onrechtmatig was. Dit betekent dat verweerder de daarmee gemoeide kosten niet ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij appellant in rekening heeft mogen brengen. Het beroep tegen het kostenbesluit is daarom op dit punt gegrond en komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

13.2

Het College ziet aanleiding in zoverre zelf in de zaak te voorzien door het door appellant aan verweerder verschuldigde bedrag aan kosten van de toepassing van spoedbestuursdwang ten aanzien van de 65 vogels te bepalen op € 13.397,68 en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het kostenbesluit. Het College overweegt daarbij ten overvloede dat verweerder verplicht is de reeds door appellant in november 2016 ten behoeve van de teruggave van zijn honden betaalde geschatte kosten terug te betalen, te weten een bedrag van € 4.809,75, vermeerderd met de wettelijke rente.

Proceskosten

15. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:

  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bezwaren van appellant tegen het toepassen van spoedbestuursdwang ten aanzien van de 12 honden ongegrond zijn verklaard;

  • herroept het primaire besluit ten aanzien van het toepassen van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van de 12 honden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;

  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;

  • vernietigt het kostenbesluit voor zover daarbij kosten in rekening zijn gebracht voor de toepassing van spoedbestuursdwang ten aanzien van de 12 honden van appellant;

  • bepaalt dat appellant aan kosten voor de toepassing van spoedbestuursdwang een bedrag van € 13.397,68 is verschuldigd aan verweerder;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.

w.g. M.M. Smorenburg w.g. A. Verhoeven