ECLI:NL:CBB:2018:503
public
2018-10-01T12:35:14
2018-09-27
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-10-01
18/1765
Voorlopige voorziening
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:503
public
2018-10-01T07:38:12
2018-10-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:503 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-10-2018 / 18/1765

Afwijzen verzoek om voorlopige voorziening. Verzoek ziet niet op voorkomen gevolgen uitvoeren bestreden besluit, maar op wijze waarop uitvoering aan tussenuitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:381, moet worden gegeven. Geen sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1765

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder alle op dat moment op het bedrijf van verzoekster aanwezige runderen onder toezicht gesteld. Vervolgens heeft verweerder bij besluiten van 28 december 2005, 8 en 15 februari 2006 en 22 maart 2006 besloten tot het uit de handel nemen en vernietigen van een aantal runderen op het bedrijf van verzoekster.

Bij besluit van 13 juli 2007 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen voornoemde besluiten (de primaire besluiten) ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ6704, heeft het College het besluit van 13 juli 2007 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de bezwaren van verzoekster te beslissen met inachtneming van die uitspraak.

Bij brief van 29 mei 2017, bij het College binnengekomen op 9 juni 2017, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen.

Bij besluit van 7 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster opnieuw ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.

Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar beroepsgronden aangevuld.

Bij tussenuitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:381, heeft het College verweerder opgedragen het in deze uitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit op de daartoe bepaalde wijze te herstellen.

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018.

Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verzoekster is tevens [naam 2] verschenen. Verzoekster heeft als deskundige [naam 3] meegebracht naar de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.2

De voorzieningenrechter overweegt dat de Awb in beginsel niet in de weg staat aan de mogelijkheid om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen in de hier aan de orde zijnde situatie waarbij beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit en het College met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in een tussenuitspraak verweerder opdracht heeft gegeven het in deze uitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit op de daartoe bepaalde wijze te herstellen. Aan het vereiste van connexiteit is voldaan, zodat een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.

2.1

Laatstgenoemde voorwaarde betekent dat er sprake moet zijn van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen. Een voorlopige voorziening strekt tot gehele of gedeeltelijke schorsing van het bestreden besluit dan wel tot andere (voorlopige) maatregelen met betrekking tot dat besluit. Hierdoor kan, in afwachting van de afhandeling van het geschil in de bodemprocedure, worden voorkomen dat de (onmiddellijke) uitvoering van het bestreden besluit tot onomkeerbare gevolgen leidt. De vraag of sprake is van onomkeerbare gevolgen wordt geplaatst in de sleutel van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en de afweging van de betrokken belangen.

2.2

Ter zitting is komen vast te staan dat het verzoek om voorlopige voorziening niet is ingediend om de gevolgen van de uitvoering van de bij het bestreden besluit door verweerder gehandhaafde ondertoezichtstelling van het bedrijf van verzoekster dan wel het uit de handel nemen en de vernietiging van de betreffende runderen te voorkomen totdat is beslist op het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep. Gebleken is dat tussen partijen thans uitsluitend de wijze waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de door het College gegeven opdracht in de tussenuitspraak van 17 juli 2018 in geschil is.

2.3

In de tussenuitspraak van 17 juli 2018 heeft het College verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de Standard Operating Procedure (SOP) aan verzoekster te verstrekken dan wel deze bij het Instituut voor Voedselveiligheid (RIKILT) ter inzage aan te bieden. Vervolgens wordt verzoekster in de gelegenheid gesteld om binnen tien weken daarna een reactie bij verweerder in te dienen. Verweerder wordt opgedragen na ontvangst van deze reactie binnen zes weken een nieuwe beslissing op de bezwaren van verzoekster te nemen.

2.4

Verweerder beoogt uitvoering te geven aan voornoemde opdracht door de SOP ter inzage aan te bieden bij RIKILT. Daartoe heeft verweerder verzoekster, haar gemachtigde en een deskundige uitgenodigd bij WUR/ RIKILT te Wageningen op 13 september 2018 om 9:30 uur. Verweerder heeft aan deze terinzagelegging enkele voorwaarden verbonden, waaronder het niet mogen maken van kopieën en het nemen van foto’s van de SOP. Verweerder staat wel toe dat er aantekeningen worden gemaakt. Tevens heeft verweerder aangegeven dat de namen die in de SOP staan vermeld, zullen worden geanonimiseerd, evenals de handtekeningen. Verzoekster kan zich niet vinden in de wijze waarop verweerder de SOP ter inzage aanbiedt.

2.5

Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter primair om verweerder op te dragen de SOP niet geanonimiseerd aan haar te verstrekken en subsidiair om de SOP zonder beperkingen aan haar ter inzage aan te bieden. Verzoekster heeft ter zitting betoogd dat de spoedeisendheid van dit verzoek is gelegen in een spoedige uitvoering van de tussenuitspraak, gelet ook op de daarin genoemde termijnen en de lange voorgeschiedenis. Daarbij heeft verzoekster benadrukt dat de terinzagelegging al niet heeft kunnen plaatsvinden binnen de daarvoor in de tussenuitspraak bepaalde termijn van zes weken.

2.6

Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een situatie waarin onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen. Het onderhavige verzoek ziet immers niet op het voorkomen van (onomkeerbare) gevolgen van de uitvoering van het bestreden besluit (zie 2.1), maar heeft enkel betrekking op de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de tussenuitspraak en de bespoediging daarvan. Hierbij is nog van belang dat verzoekster desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat de definitieve afdoening van het beroep tegen het bestreden besluit van belang is met het oog op een eventueel daarna nog in gang te zetten procedure tot vergoeding van schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit van verweerder. Gesteld nog gebleken is dat in dit verband sprake is van een zodanig (actueel) financieel belang dat de einduitspraak op het beroep tegen dat besluit niet kan worden afgewacht.

2.7

Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij, bij eventuele afwijzing van haar verzoek, onder protest gebruik zal maken van de door verweerder geboden mogelijkheid van terinzagelegging van de SOP en dat zij te zijner tijd in de bodemprocedure tegen de nog te nemen nieuwe beslissing op haar bezwaren zal aanvoeren dat verweerder bij dat besluit niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak en zij daardoor wordt geschaad in haar verdedigingsmogelijkheden.

Hoewel de voorzieningenrechter, mede in het licht van de langdurige voorgeschiedenis, begrijpt dat verzoekster is gebaat bij een spoedige afronding van de beroepsprocedure, valt, gelet op hetgeen in 2.6 is overwogen, niet in te zien dat de einduitspraak in de bodemprocedure, waarin de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht zal worden beoordeeld, niet kan worden afgewacht.

3. De voorzieningenrechter overweegt tot slot het volgende. In een einduitspraak kan, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet worden teruggekomen van in een tussenuitspraak gegeven oordelen (zie de uitspraak van het College van 23 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:105). Dit betekent dat een tussenuitspraak in beginsel bindende eindbeslissingen bevat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter noopt dit hem tot terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag op welke wijze precies uitvoering moet worden geven aan de door het College in de tussenuitspraak gegeven opdracht om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de SOP aan verzoekster te verstrekken dan wel deze bij het RIKILT ter inzage aan te bieden, nu deze opdracht verweerder een keuzemogelijkheid lijkt te bieden en geen helderheid verschaft over eventuele beperkingen en voorwaarden die verweerder daarbij al dan niet zou mogen stellen. De voorzieningenrechter moet ervoor waken om het College in de bodemprocedure in de weg te zitten bij de beoordeling of verweerder op juiste wijze heeft voldaan aan hetgeen hem in de tussenuitspraak is opgedragen, door op dit punt een onomkeerbare voorziening te treffen. Daarop bestaat een reëel risico, zowel bij de door verzoekster primair als bij de door haar subsidiair gevraagde voorziening. Ook gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.

w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. Verhoeven