ECLI:NL:CBB:2018:505
public
2018-10-01T14:15:20
2018-10-01
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-07-31
18/405
Eerste aanleg - meervoudig
Proceskostenveroordeling
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:505
public
2018-10-01T14:14:49
2018-10-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:505 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-07-2018 / 18/405

Beroep tegen niet tijdig beslissen. Artujek 2.1 van de Regeling houders van dieren. Artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 18/405

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit, te Otterlo, appellante

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij brief van 31 december 2014 heeft appellante een aanvraag ingediend tot plaatsing van de soort Euchoretes naso (Grootoorspringmuis) op de lijst (positieflijst) als bedoeld in artikel 2.1 van de Regeling houders van dieren (Regeling).

Bij besluit van 27 mei 2015 heeft verweerder besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Het College heeft bij zijn uitspraak van 28 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:107) het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 27 mei 2015 herroepen en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van hetgeen het College in de uitspraak heeft overwogen. Het College heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de door verweerder aan de aanvraag tot plaatsing van diersoorten of diercategorieën op de positieflijst gestelde eisen die zijn neergelegd in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren niet in overeenstemming zijn met het Unierecht.

Bij brief van 23 oktober 2017 heeft appellante verweerder in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit en verweerder verzocht om alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.

Bij brief van 27 oktober 2017 heeft verweerder aan appellante te kennen gegeven dat hij nog geen beslissing kan nemen op de aanvraag en dat hij ook niet kan aangeven wanneer appellante wel een beslissing daarop kan verwachten, omdat een nieuwe beoordelingsprocedure voor de plaatsing van diersoorten op de positieflijst moet worden vastgesteld. Hiertegen heeft appellante op 29 november 2017 bezwaar gemaakt.

Appellante heeft een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het door appellante ingediende bezwaarschrift van 29 november 2017.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College stelt voorop dat de brief van 27 oktober 2017 wordt aangemerkt als een schriftelijke weigering van verweerder om een besluit te nemen zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb, omdat in die brief geen concrete datum wordt genoemd waarop (uiterlijk) op de aanvraag van appellante wordt besloten. Hiertegen kon dan ook bezwaar worden gemaakt, hetgeen appellante heeft gedaan bij schrijven van 29 november 2017.

2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb, doet de bestuursrechter, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht. Laatstgenoemde situatie doet zich hier voor.

Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Ingevolge het derde lid kan de bestuursrechter, in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

3.1

Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, op het bezwaarschrift van 29 november 2017 had moeten beslissen, ruimschoots is overschreden. Voorts stelt het College vast dat meer dan twee weken zijn verstreken tussen de ingebrekestelling van appellante van 5 maart 2018 en de datum van indiening van het beroep. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

3.2

Het beroep tegen het niet (tijdig) beslissen op het bezwaar van appellante is gegrond. Het College zal een termijn bepalen waarbinnen een beslissing op bezwaar dient te worden genomen. Gezien de complexiteit van onderhavige zaak, waarbij verweerder gehouden is om invulling te geven aan de criteria die door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 19 juni 2008, zaak C-219/07, Andibel VZW (ECLI:EU:C:2008:353) zijn gesteld, is naar het oordeel van het College sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Teneinde verweerder in staat te stellen om met de vereiste zorgvuldigheid een besluit te kunnen nemen met inachtneming van de criteria die voortvloeien uit het Unierecht zal het College verweerder opdragen uiterlijk 30 september 2018 een beslissing op het door appellante ingediende bezwaarschrift te nemen.

3.3

Het College bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder aan appellante een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Gezien de lange tijd die reeds is gepasseerd sinds het bezwaarschrift is ingekomen, ziet het College aanleiding te bepalen dat verweerder aan appellante een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij later dan 30 september 2018 een besluit neemt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,- per dag bedraagt met een maximum van € 25.000,-.

4. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

Het College:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • draagt verweerder op uiterlijk 30 september 2018 te beslissen op het bezwaarschrift van appellante;

  • bepaalt dat verweerder aan appellante een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij later dan 30 september 2018 een besluit neemt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,- per dag bedraagt met een maximum van € 25.000,-;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 501,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. E.R. Eggeraat en mr. C.C.W. Lange in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.

w.g. S.C. Stuldreher w.g. E. van Kampen