ECLI:NL:CBB:2018:506
public
2018-11-14T10:05:52
2018-10-03
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-09-04
18/1167
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
JBO 2018/234 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:506
public
2018-10-03T14:38:12
2018-10-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:506 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-09-2018 / 18/1167

Verweerder heeft het bezwaar van appellante tegen de fosfaatrechtenbeschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:6 van de Awb.

Wetsbepaling:

Artikel 6:, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw)

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1167

17000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen

Melkveebedrijf [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari en mr. J.H. Eleveld).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 5.614 kg.

Bij besluit van 8 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1

Bij brief van 21 februari 2018 heeft appellante een pro forma-bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het primaire besluit.

1.2

Bij brief van 13 maart 2018 heeft verweerder appellante in de gelegenheid gesteld om de bezwaargronden binnen een termijn van vier weken (tot 10 april 2018), in te dienen.

1.3

Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder ervan afgezien appellante te horen.

1.4

Appellante heeft het bezwaar niet gemotiveerd.

1.5

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit op grond van artikel 6:6 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat hem geen omstandigheden bekend waren die het verzuim rechtvaardigen.

2. Appellante voert aan dat zij gehoord had willen worden om het bezwaarschrift toe te kunnen lichten. Verder voert zij aan dat de haar voor het aanvullen van de gronden gestelde termijn te kort was. Zij had verwacht dat verweerder telefonisch contact zou opnemen na het verstrijken van deze termijn.

3.1

In geschil is of verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2

Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, mits indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

3.3

Verweerder heeft appellante de gelegenheid geboden haar verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. Appellante heeft de bezwaargronden niet ingediend en het verzuim is dan ook niet hersteld. Als zij meer tijd nodig had, had zij zelf tijdig (dat wil zeggen binnen de hersteltermijn) aan verweerder (verder) uitstel moeten vragen. Dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van het College heeft verweerder het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was, kon verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb ook afzien van het horen van appellante. Het College komt niet toe aan de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.

w.g. R.C. Stam w.g. L. ten Hove