GLB. Toewijzing betalingsrechten. Niet-ontvankelijkverklaring beroep. Appellant is failliet verklaard.
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 17/368
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2018 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. A.F. Bosma).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellant om toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 20 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Appellant heeft met doen van een Gecombineerde opgave voor het jaar 2015 op 25 juni 2015 de toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling van de betalingsrechten en de vergroeningsbetaling aangevraagd. Appellant heeft hiertoe 16 percelen met een totale oppervlakte van 48,54 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellant 28,60 betalingsrechten toegekend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
2. Appellant is op 10 februari 2015 failliet verklaard.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift het College verzocht de curator van appellant tot overneming van het geding op te roepen. Indien de curator het geding niet overneemt, verzoekt verweerder het College om ontslag van instantie. Bij griffiersbrief van 7 december 2017 is het verweerschrift aan appellant doorgestuurd.
4. Bij griffiersbrief van 24 april 2018 is de curator met toepassing van artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 27 van de Faillissementswet (Fw) ervan op de hoogte gesteld dat appellant beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit en is de curator in de gelegenheid gesteld het College te laten weten of de curator het geding overneemt. Bij griffiersbrief van 24 april 2018 is de griffiersbrief aan de curator aan appellant doorgestuurd.
5. Bij brief van 16 mei 2018 heeft de curator het College bericht dat hij het geding niet zal overnemen. Bij griffiersbrief van 17 augustus 2018 is de brief van de curator aan appellant doorgestuurd.
6. Het College stelt voorop dat het besluit tot toewijzing van betalingsrechten ziet op de rechten en de plichten die tot de failliete boedel behoren en ten aanzien waarvan de beschikkings- en beheersbevoegdheid bij de curator rust (vergelijk de uitspraak van het College van 3 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:366).
7. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Fw heeft verweerder het recht ontslag van de instantie te vragen. In deze procedure komt dat neer op een verzoek het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het College is niet verplicht dat verzoek te honoreren. Bij zijn oordeel weegt het College het belang van verweerder af tegen het belang van appellant bij het verkrijgen van een beslissing op het aan het College voorgelegde materiële geschil. Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege als is gebleken van “(gegronde) redenen de procedure voort te zetten” (zie de uitspraak van het College van 3 juli 2018, hiervoor aangehaald).
8. Het belang van verweerder is erin gelegen dat hij geen verdere kosten maakt voor de procedure. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt waarom zijn belang bij het verkrijgen van een beslissing op het aan het College voorgelegde materiële geschil zwaarder dient te wegen dan dat belang van verweerder. Bij die stand van zaken ziet het College geen gegronde redenen de procedure voort te zetten en zal hij het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret