ECLI:NL:CBB:2018:576
public
2018-11-09T08:37:08
2018-11-09
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-11-06
16/1166
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:576
public
2018-11-09T08:36:33
2018-11-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:576 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 06-11-2018 / 16/1166

betalingsrechten GLB

handmatige vs digitale intekening percelen

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1166

5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: R. Scholten),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. A.F. Bosma en mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellant in 2015 voor de uitbetaling van betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).

Bij besluit van 26 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1

Appellant heeft op 1 juni 2015 bij de Gecombineerde opgave 2015 om uitbetaling van de betalingsrechten en vergroeningsbetaling gevraagd. Appellant heeft daarbij gebruik gemaakt van de papieren versie van de Gecombineerde opgave 2015. Appellant heeft op de daarbij horende bedrijfskaart de percelen 1 tot en met 7 ingetekend, met een totale oppervlakte van 15,18 hectare. Voorts heeft appellant daarbij een opgave van deze percelen gevoegd, waarop de oppervlakte numeriek is opgegeven, zijnde in totaal 14,94 hectare (ha). Appellant heeft voor deze opgegeven 14,94 hectare gevraagd om uitbetaling van de betalingsrechten. Hij heeft onder het kopje ‘Ecologisch aandachtsgebied’ niet aangekruist te zijn vrijgesteld van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied.

1.2

Bij besluit van 31 maart 2016 heeft verweerder aan appellant 16,18 betalingsrechten toegewezen. Bij de vaststelling hiervan is verweerder uitgegaan van 15,18 ha geconstateerde subsidiabele landbouwgrond, waarbij nog 1 hectare is opgeteld die appellant heeft verhuurd met een private overeenkomt. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder blijkens het daarbij meegezonden overzicht van de voor uitbetaling opgegeven percelen met een oppervlakte van 14,94 ha slechts 7,35 ha in aanmerking genomen bij het vaststellen van de vergroeningsbetaling.

1.4

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat appellant niet voldoet aan de vergroeningseisen van het ecologisch aandachtsgebied. Daarbij heeft verweerder geconstateerd dat appellant 15,18 ha bouwland heeft, en dus diende te voldoen aan de verplichting om 5% van het bouwland in te richten als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013). Omdat appellant geen ecologisch aandachtsgebied heeft ingericht heeft verweerder het areaal waarover de vergroeningsbetaling wordt berekend gekort met 7,59 ha.

2 Appellant is het niet eens met de door verweerder opgelegde korting op de vergroeningsbetaling. Appellant heeft allereerst gewezen op twee onjuistheden in het bestreden besluit, namelijk dat het aantal ingetekende hectares landbouwgrond 14,94 ha betreft en vervolgens door verweerder ten onrechte is vermeld dat 15,18 ha is ingetekend en voorts dat ten onrechte is vermeld dat appellant een stuk grond huurt terwijl sprake is van verhuur. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit reeds vanwege deze onzorgvuldigheden niet in stand kan blijven. Daarnaast voert hij aan dat de opgelegde korting onterecht is omdat hij niet meer bouwland in beheer had dan hij bij zijn aanvraag had opgegeven, te weten 14,94 ha. Doordat verweerder de oppervlakte van deze percelen in het besluit tot toewijzing van de betalingsrechten groter heeft vastgesteld dan in de Gecombineerde opgave 2015 is opgegeven, is appellant ten onrechte niet vrijgesteld van de verplichting om te voldoen aan de vergroeningseisen van het ecologisch aandachtsgebied. Daarnaast voert appellant aan dat verweerder bij de uitbetaling van de betalingsrechten en de vergroeningsbetaling, en volgens hem ook terecht, stelt dat de opgegeven perceelsoppervlakte leidend is, terwijl voor het vaststellen of hij een ecologisch aandachtsgebied dient in te richten wordt teruggegrepen op de door verweerder veronderstelde aanwezige hoeveelheid bouwland van 15,18 ha. Dat is inconsequent maar ook onjuist, omdat sprake is van slechts 14,94 ha bouwland, aldus appellant.

3.1

Het College is van oordeel dat, nu gesteld noch gebleken is dat appellant door de twee door hem genoemde onzorgvuldigheden in het bestreden besluit in zijn belangen is geschaad, deze omstandigheden niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep.

3.2

Het College stelt vervolgens vast dat verweerder de door appellant handmatig op de bedrijfskaart ingetekende perceelgrenzen digitaal heeft ingelezen en bij de vaststelling van de oppervlakte bouwland is uitgegaan van deze perceelsgrenzen. Gezien het doel en de strekking van de bedrijfskaart – het (exact) vaststellen van de ligging van de voor uitbetaling opgegeven gewaspercelen – acht het College het niet onjuist dat verweerder een aanvrager aan de door hem opgegeven perceelgrenzen houdt (zie de uitspraken van het College van 23 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:62 en 2 april 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BC9985). Bij de beoordeling van de percelen en het bepalen van de geconstateerde oppervlakte wordt zowel bij papieren als bij digitale opgave altijd uitgegaan van de intekening op de bedrijfskaart, de grond moet immers daadwerkelijk in het veld aanwezig zijn. Verweerder heeft de geconstateerde subsidiabele oppervlakte van deze percelen overeenkomstig deze opgave vastgesteld. In bezwaar verzoekt appellante verweerder de oppervlakte van deze percelen kleiner vast te stellen nu door verweerder vastgestelde oppervlakte groter is dan de door appellant numeriek opgegeven oppervlakte. De stelling van appellant ter zitting dat hij daarbij per abuis niet-subsidiabele elementen mee heeft ingetekend omdat bij papieren intekening de nauwkeurigheid ontbreekt, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers de eigen keuze van appellant geweest om zijn percelen niet digitaal, maar handmatig in te tekenen. Appellant wist dat handmatige intekening minder nauwkeurig is dan digitaal en dat verweerder de oppervlakte digitaal vaststelt. Daarmee heeft appellant het risico genomen dat zijn numerieke opgave van de oppervlakte zou afwijken van de oppervlakte die verweerder berekent op basis van de digitaal ingelezen versie van de door appellant op papier ingetekende percelen. Dit klemt temeer nu de door appellant opgegeven oppervlakte dicht tegen de grens van 15 ha lag, en hij er alert op had moeten zijn dat hij aan aanvullende (vergroeningseisen) diende te voldoen als de totale oppervlakte van zijn bouwland boven deze grens uitkwam. Deze beroepsgrond van appellant faalt.

3.3

Ten aanzien van de stelling van appellant dat het inconsequent en onjuist is dat verweerder voor de uitbetaling van de door hem opgegeven numerieke oppervlakte uitgaat, terwijl hij voor de berekening van de vergroeningsoppervlakte uitgaat van de intekening op de bedrijfskaart, overweegt het College dat de omstandigheid dat appellant in het eerste jaar dat het nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid in werking is getreden, niet de door verweerder geconstateerde grotere oppervlakte subsidiabele landbouwgrond ten volle kan benutten, omdat bij de uitbetaling wordt aangesloten bij de oppervlakte die hijzelf in de Gecombineerde opgave 2015 (numeriek) heeft opgegeven, een uitvloeisel is van het systeem waarvoor de Uniewetgever heeft gekozen. Voor zover appellant betoogt dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de aanvraag te wijzigen, is, gelet op het moment waarop deze aanvraag is gedaan, alleen plaats indien sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden. Op grond van deze bepaling mag de bevoegde autoriteit kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de steunaanvraag. Daarvan is naar het oordeel van het College geen sprake. Ook deze beroepsgrond faalt.

3.4

Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat appellant over 15,18 ha bouwland beschikt en dat hij dient te voldoen aan de voorwaarde van het inrichten van een gedeelte van ten minste 5% daarvan als ecologisch aandachtsgebied.

3.5

Nu voorts niet in geschil is dat appellant niet aan de vergroeningseisen van het ecologisch aandachtsgebied voldoet, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht een kortingsoppervlakte van 5,79 ha toegepast.

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. T. Pavićević en mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018.

w.g. J.A.M. van den Berk w.g. J.B.C. van der Veer