ECLI:NL:CBB:2018:600
public
2019-06-27T08:05:47
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-11-13
17/1670, 18/377, 18/521 en 18/1400
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
JBO 2018/272 met annotatie van Meijden, D. van der
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:600
public
2018-11-16T07:27:24
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:600 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-11-2018 / 17/1670, 18/377, 18/521 en 18/1400

Verweerder heeft het verzoek om het referentieaantal te verhogen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling in overeenstemming met het recht afgewezen. Het verzoek was te laat ingediend, zodat niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 12, derde lid, van de Regeling is voldaan.

De heffingen die zijn opgelegd op grond van de Regeling zijn niet in strijd met het in artikel 1 van het EP gewaarborgde recht op het ongestoord genot van eigendom. Gelet op de hoogte van de heffingen kan geen sprake zijn van een individuele en buitensporige last.

Wetsbepaling:

Artikel 12 van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (Regeling)

Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP)

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1670, 18/377, 18/521, 18/1400

16009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. M.J. Jager),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari, mr. M. Leegsma, mr. J.H. Eleveld en mr. J.P. Heinrich).

Procesverloop

Bij besluiten van 27 mei, 3 augustus, 25 november 2017, respectievelijk 27 januari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellant heffingen opgelegd van € 888,- voor periode 1, van € 38,- voor periode 2, van € 2.904,- voor periode 4 en van € 198,- voor periode 5.

Bij besluiten van 29 september 2017, 21 februari, 20 maart, respectievelijk 18 juli 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 12 april 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2018, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De Regeling is op 1 maart 2017 in werking getreden en heeft tot doel de fosfaatproductie te begrenzen. Voor de periodes van de Regeling (lopend van maart tot en met december 2017) legt verweerder een heffing op aan een melkveehouder die meer melkvee houdt dan het referentieaantal op 2 juli 2015 (de peildatum).

2.1

Appellant exploiteert een melkveebedrijf te [plaats] .

2.2

Aan de bestreden besluiten heeft verweerder onder andere ten grondslag gelegd dat appellant het verzoek om het referentieaantal te verhogen te laat (namelijk na 1 april 2017) heeft ingediend. Hij heeft pas in bezwaar dat verzoek gedaan.

3. Appellant betoogt dat verweerder het referentieaantal had moeten verhogen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling. Hij erkent dat zijn daartoe strekkend verzoek te laat is ingediend, maar wijst er op dat de Regeling niet vermeldt wat daarvan het gevolg is. De te late indiening rechtvaardigt niet dat verweerder de toets of aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling wordt voldaan achterwege laat. De bestreden besluiten zijn in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel doordat verweerder heeft nagelaten deze toets uit te voeren. Voorts betoogt appellant dat de heffingen in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Ter zitting heeft appellant verzocht om hem alsnog de gelegenheid te bieden (nadere) gegevens en omstandigheden aan te voeren om aan te tonen dat er in zijn geval sprake is van een individuele en buitensporige last.

4.1

Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Regeling, kan verweerder op verzoek van de melkveehouder het referentieaantal wegens buitengewone omstandigheden verhogen. Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Regeling, dient de melkveehouder een dergelijk verzoek uiterlijk op 1 april 2017 in te dienen. Appellant heeft te laat gevraagd om verhoging van het referentieaantal, zodat niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 12, derde lid, van de Regeling is voldaan. Appellant heeft niet aangevoerd dat de te late indiening van het verzoek hem niet valt aan te rekenen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het College de afwijzing van het verzoek tot de verhoging van het referentieaantal in overeenstemming met het recht. Verweerder was, anders dan appellant meent, niet gehouden tot een inhoudelijke toetsing aan de knelgevallenregeling. De beroepsgrond faalt.

4.2

Gelet op de hoogte van de heffingen kan naar het oordeel van het College geen sprake zijn van een individuele en buitensporige last. Het College ziet dan ook geen aanleiding om appellant nader de gelegenheid te bieden zijn standpunt nader uit te werken.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

w.g. R.C. Stam w.g. L. ten Hove