ECLI:NL:CBB:2018:614
public
2018-11-16T12:51:39
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-11-13
17/1550 en 18/912
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:614
public
2018-11-16T10:20:02
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:614 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-11-2018 / 17/1550 en 18/912

GLB. Afwijzing uitbetaling betalingsrechten 2016 en 2017. Geen sprake van eerste toewijzing in 2015, noch van toewijzing uit nationale reserve of overdracht.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1550 en 18/912

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: A. Eversdijk),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de met een Gecombineerde opgave 2016 door appellante ingediende aanvraag om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.

Bij besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het door appellante tegen het primaire besluit I ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de met een Gecombineerde opgave 2017 door appellante ingediende aanvraag om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2017 op grond van de Uitvoeringsregeling afgewezen.

Bij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het door appellante tegen het primaire besluit II ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft verweerder een nadere reactie aan het College doen toekomen, waarop door appellante is gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 29 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 april 2016, heeft verweerder de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten afgewezen. Met de uitspraak van het College van 7 juli 2017, ECLI:NL:CBB:2017:269, is dit besluit in rechte vast komen te staan.

2.1

Appellante heeft op 13 mei 2016 een Gecombineerde opgave 2016 bij verweerder ingediend en hierin verzocht om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor 2016. Deze aanvraag is bij het primaire besluit I afgewezen op de grond dat appellante op 15 mei 2016 geen betalingsrechten in gebruik had.

2.2

Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het door appellante tegen het primaire besluit I gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag van appellante om toekenning van betalingsrechten voor het jaar 2015 bij besluit van 29 december 2015 is afgewezen omdat zij in 2013 geen recht had op een directe betaling van minimaal € 500,- , zij niet minimaal 0,3 hectare groente, fruit, pootaardappelen, consumptieaardappelen, siergewassen of bollen heeft geteeld in 2013 en verweerder niet heeft kunnen vast stellen dat zij in 2013 landbouwactiviteiten heeft uitgevoerd. Na bezwaar en beroep is dat besluit in rechte vast komen te staan. Om die reden komt verweerder niet toe aan de inhoudelijke beoordeling of appellante betalingsrechten toegekend zou moeten krijgen. Nu niet is gesteld of gebleken dat zij voor het jaar 2016 betalingsrechten heeft overgenomen of aangevraagd uit de Nationale reserve, staat vast dat zij op 15 mei 2016 geen betalingsrechten op haar naam had.

3.1

Appellante heeft op 10 mei 2017 een Gecombineerde opgave 2017 bij verweerder ingediend en hierin verzocht om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor 2017. Deze aanvraag is bij het primaire besluit II afgewezen op de grond dat appellante op 15 mei 2017 geen betalingsrechten in gebruik had.

3.2

Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het door appellante tegen het primaire besluit II gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan het bestreden besluit I. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat appellante in deze bezwaarprocedure geen bewijs heeft aangedragen dat zij op 15 mei 2017 wel over betalingsrechten beschikte.

4. In beroep heeft appellante - kort gezegd - aangevoerd dat verweerder de gewijzigde wet- en regelgeving met betrekking tot het toewijzen van betalingsrechten niet juist heeft toegepast en zij recht heeft op toewijzing van (nieuwe betalingsrechten) over het jaar 2015 en uitbetaling van betalingsrechten over de jaren 2015 tot en met 2017.

5. Het College komt tot de volgende beoordeling.

5.1

In het kader van de basisbetalingsregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers die betalingsrechten verwerven door middel van, voor zover hier van belang, een eerste toewijzing krachtens artikel 24, door middel van een toewijzing uit de nationale reserve krachtens artikel 30 of door middel van een overdracht krachtens artikel 34, zo volgt uit artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013).

5.2

Bij het besluit van 29 december 2015 heeft verweerder geweigerd aan appellante betalingsrechten toe te wijzen. Met de uitspraak van het College van 7 juli 2017, ECLI:NL:CBB:269, is dit besluit in rechte vast komen te staan, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd komt er in de kern op neer dat zij het niet eens is met het besluit van 29 december 2015 waarbij verweerder heeft geweigerd om betalingsrechten toe te wijzen. Dit betoog kan evenwel niet meer aan de orde worden gesteld in de procedure tegen de besluiten tot uitbetaling van de betalingsrechten voor de jaren 2016 en 2017 en behoeft derhalve geen inhoudelijke bespreking.

5.3

Gelet op het vorenoverwoge is verweerder bij de beoordeling van het verzoek om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor de jaren 2016 en 2017 terecht ervan uitgegaan dat appellante niet beschikt over betalingsrechten. Uit de artikelen 32, eerste lid, en 43, eerste lid, van Verordening 1307/2013 volgt dat een landbouwer die in aanmerking wil komen voor de uitbetaling van respectievelijk de basisbetaling en vergroeningsbetaling dient te beschikken over betalingsrechten. Aangezien appellant in het jaar 2015 niet beschikte over betalingsrechten en appellante niet uiterlijk op de datum van indiening van de verzamelaanvraag in 2016, noch in 2017 betalingsrechten heeft verworven door middel van een toewijzing uit de nationale reserve of overdracht, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen om uitbetaling van betalingsrechten terecht afgewezen. Voor een belangenafweging is geen ruimte.

6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. L.N. Nijhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

w.g. T. Pavićević w.g. L.N. Nijhuis