ECLI:NL:CBB:2018:616
public
2018-11-16T13:16:09
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-10-25
18/1561
Voorlopige voorziening
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:616
public
2018-11-16T13:15:48
2018-11-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:616 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 25-10-2018 / 18/1561

Intrekking Amsterdamse taxivergunning, voorlopige voorziening, aanbieden taxivervoer, stil staan op een laad en lossen, tegenbewijs niet voldoende, afwijzing verzoek

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1561

14910

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A.K. Pieters en mr. R.N. Ionescu).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de taxivergunning van verzoeker op grond van de Taxiverordening Amsterdam 2012 voor het verrichten van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt (taxxxivergunning) ingetrokken per 25 augustus 2018.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is aan de zijde van verzoeker verschenen, [naam 2] .

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aannemelijk is dat het primaire besluit voor verzoeker ingrijpende gevolgen met zich brengt nu zijn werkzaamheden als taxichauffeur zich in belangrijke mate richten op de Amsterdamse opstapmarkt (taxivervoer vanaf standplaatsen en via aanhouden op straat). De intrekking van zijn taxxxivergunning brengt met zich dat hij deze werkzaamheden niet meer kan uitvoeren. Volgens verzoeker is hierdoor sprake van een sterke daling van zijn verdienvermogen. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.

3.1.

Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur en biedt zijn diensten (hoofdzakelijk) in Amsterdam aan op de opstapmarkt. Verzoeker beschikte over de hiervoor vereiste taxxxivergunning.

3.2.

Op 13 februari 2018 om 14.03 zijn de lijnbusbaanontheffing en de taxxxivergunning van verzoeker geschorst voor de duur van twee weken vanwege het negeren van een negenoog (verkeerslicht op de busbaan).

3.3.

Op 13 februari 2018 is door een toezichthouder van de gemeente Amsterdam (de verbalisant) een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen (rapport) opgesteld. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen. De verbalisant heeft waargenomen dat verzoeker op die datum omstreeks 17.21 uur op de laad- en loshaven bij het [naam 3] , in de buurt van de taxistandplaats aan het [adres] , stil stond. Deze locatie staat de verbalisant ambtshalve bekend als illegale taxistandplaats. De verbalisant zag dat er geen TTO-raamkaart en tariefkaarten waren aangebracht en dat er geen daklicht op het voertuig bevestigd was. Na controle was gebleken dat de lijnbusbaanontheffing eerder die dag was ingenomen en de taxxxivergunning voor een gelijke periode was geschorst. Vervolgens heeft hij verzoeker staande gehouden en verzoeker geïnformeerd over de geconstateerde overtreding. Verzoeker heeft hierop verklaard geen verklaring af te leggen.

3.4.

Op 22 februari 2018 heeft verweerder verzoeker bericht over zijn voornemen de taxxxivergunning in te trekken en hem in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid heeft verzoeker geen gebruik gemaakt.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken omdat hij zonder geldige taxxxivergunning vervoer heeft aangeboden op de Amsterdamse opstapmarkt op 13 februari 2018. Verzoeker is door een toezichthouder waargenomen op een laad- en loshaven die bekend staat als een illegale taxi opstaplocatie. Na controle bleek dat de lijnbusbaanontheffing en dus ook de taxxxivergunning op dat moment was geschorst. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ter plaatse was wegens besteld werk, of dat hij ter plaatse was met een ander doel dan het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt.

5. Verzoeker voert aan dat hij zich bewust was van het feit dat zijn lijnbusbaanontheffing en taxxxivergunning waren geschorst en dat hij geen taxivervoer mocht aanbieden. Dat heeft verzoeker dan ook niet gedaan. Hij voerde geen daklicht en hij stond daar te wachten op een afspraak. Verzoeker dacht dat hij staande was gehouden omdat hij fout geparkeerd stond op een laad- en loshaven. Als hij had geweten dat het om zijn taxxxivergunning was gegaan, had hij wel een verklaring afgelegd. Verzoeker kan aantonen dat hij een afspraak had. Verzoeker heeft zich de ernst van de situatie niet gerealiseerd. Post over het voorval heeft hij nooit ontvangen. Hij kan zonder zijn taxxxivergunning niet rondkomen.

6.1.

In artikel 82, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 is bepaald dat bij of krachtens gemeentelijke verordening regels kunnen worden gesteld die in het belang zijn van de kwaliteit van op de gemeentelijke openbare weg aangeboden taxivervoer. In het tweede lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde regels strekken tot aanvulling van de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen en hebben geen betrekking op andere onderwerpen dan die van de artikelen 82a en 82b.

6.2.

Op grond van artikel 82a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet personenvervoer 2000 kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening regels worden gesteld over de eisen en verplichtingen te stellen aan bestuurders van een auto waarmee taxivervoer op de gemeentelijke openbare weg wordt aangeboden.

6.3.

In artikel 1.1 van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordering) is bepaald dat in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder aanbieden van taxivervoer: zich met de auto waarmee taxivervoer wordt verricht, op de door de gemeenteraad aangewezen delen van de openbare weg bevinden met het kennelijke doel van vervoerder of bestuurder consumenten te werven ten behoeve van taxivervoer.

6.4.

Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening is het een chauffeur verboden om zonder taxxxivergunning van het college op de in bijlage I aangegeven delen van de openbare weg taxivervoer aan te bieden.

6.5.

In artikel 2.14, eerste en tweede lid, van de Taxiverordening heeft verweerder nadere voorschriften en beperkingen voor houders van een taxxxivergunning gegeven.

6.6.

Op grond van artikel 3.3, eerste lid en onder b, van de Taxiverordening kan het college overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.12 en 2.14 sanctioneren met intrekking van de taxxxivergunning.

6.7.

In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nadere regels eisen chauffeurs 2018 is bepaald dat onder de minimale kwaliteitseis veiligheid, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 in ieder geval wordt verstaan dat de chauffeur beschikt over de benodigde geldige ontheffingen, vergunningen en vergunningbewijzen om taxivervoer aan te mogen bieden.

7. De voorzieningenrechter stelt vast de verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de schorsing van de lijnbusbaanontheffing en de taxxxivergunning met ingang van 13 februari 2018 voor de duur van twee weken en dat de onderliggende overtreding niet wordt betwist. Niet in geschil is dat verzoeker stil stond op een laad- en loshaven op 13 februari 2018, nadat zijn taxxxivergunning was geschorst. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verzoeker vervoer aanbood zonder geldige vergunning en of verweerder bevoegd is om de taxxxivergunning van verzoeker in te trekken op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Taxiverordening. Hierbij laat de voorzieningenrechter het betoog van verzoeker onder verwijzing naar overweging 4.3 de uitspraak van het College van 20 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:423, dat een separaat besluit tot schorsing van de taxxxivergunning vereist is, in het midden nu volgens overweging 4.5 van diezelfde uitspraak de bevoegdheid tot intrekking ook bestaat indien de taxichauffeur niet over de juiste ontheffingen beschikt.

8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan verweerder is om het bewijs te leveren van de feiten die hij ten grondslag legt aan de, voor verzoeker belastende, intrekking van de taxxxivergunning.

9. In het rapport van bevindingen is opgenomen dat verzoeker op een laad- en loshaven stil stond die bekend staat als een illegale taxistandplaats en dat verzoeker nadat hij door de verbalisant is geïnformeerd over welke overtreding geconstateerd was, verklaard heeft niets te verklaren. De stelling van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van de reden van staande houden, kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen. Immers, een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

10. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder voldoende bewijzen heeft geleverd om in redelijkheid gebruik te kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunning en dat verzoeker hier onvoldoende tegenover heeft gesteld. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker naar eigen zeggen bewust was van het feit dat zijn vergunning geschorst was en niet langer deel kon nemen aan de Amsterdamse opstapmarkt, hij waargenomen is op een los- en laadhaven die bekend staat als illegale opstaplocatie en hiervoor tegenover verbalisant geen verklaring heeft gegeven dan wel bewijs heeft geleverd dat hij hier stond vanwege een afspraak. De verklaring van [naam 2] ter zitting dat hij een afspraak had met verzoeker om 17.30 uur, maar hiervoor te laat kwam, acht de voorzieningenrechter niet toereikend. Verweerder heeft voldoende twijfel gebracht aan de geloofwaardigheid van deze verklaring doordat ter zitting is gebleken dat [naam 2] en verzoeker huisgenoten zijn. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat verzoeker reeds op of rond 17.21 uur op de laad- en losplaats stond. [naam 2] en verzoeker hebben beiden geen aannemelijke verklaring gegeven waarom zij te laat dan wel te vroeg op de afspraak waren verschenen. Verzoeker heeft geen afdoende verklaring kunnen geven waarom hij te vroeg op een laad en loshaven stond geparkeerd terwijl hij wist dat hij hier op dat moment niet mocht parkeren. Bovendien is verzoeker als taxichauffeur op de hoogte van de regels en heeft hij dit zelf onderkend, zodat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk acht dat hij dacht dat hij slechts staande was gehouden wegens het foutief parkeren op een laad- en loshaven en een bekeuring riskeerde. Ook acht de voorzieningenrechter het van belang dat de verklaring van [naam 2] laat, namelijk pas vlak voor de zitting van de voorzieningenrechter, in het geding is gebracht.

11. De voorzieningenrechter overweegt dat naar vaste jurisprudentie aan de uitoefening van bevoegdheid de taxxxivergunning in te trekken een kenbare belangenafweging ten grondslag dient te liggen. Verweerder heeft in het bestreden besluit een dergelijke belangenafweging gemaakt en daarbij de negatieve financiële gevolgen van de intrekking van de taxxxivergunning voor verzoeker afgezet tegen het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam. Deze laatste is gebaat bij sancties die voldoende afschrikwekkend zijn en in overeenstemming met de geconstateerde overtreding. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de gemaakte belangenafweging niet onrechtmatig te achten. De taxxxivergunning heeft betrekking op de Amsterdamse opstapmarkt. Verzoeker kan nog op de bel- en contractmarkt vervoer aanbieden en ook werken als taxichauffeur buiten Amsterdam. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aanbieden van taxivervoer zonder de daartoe vereiste vergunning als een dermate ernstig overtreding kan worden aangemerkt dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen overgaan tot intrekking van de taxxxivergunning. Aan hetgeen verzoeker ten aanzien van de financiële gevolgen voor hem heeft aangevoerd, kan de voorzieningenrechter niet de gevolgtrekking verbinden dat hem een te beperkt taxigerelateerd verdienvermogen resteert.

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.

w.g. H.O. Kerkmeester w.g. C.S. de Waal