ECLI:NL:CBB:2018:625
public
2018-11-23T11:41:27
2018-11-23
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-11-20
18/73
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:625
public
2018-11-23T11:40:55
2018-11-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:625 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 20-11-2018 / 18/73

Artikel 10 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Regeling nationale EZ-subsidies artikel 4.5.2. Subsidie voor installaties voor de productie van duurzame energie en artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/73

27301

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: H. Hakker),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant in het kader van de Regeling nationale EZ-subsidies, titel 4.5. investeringssubsidie duurzame energie (verder onder meer: de Regeling) voor twee warmtepompen afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerder was eveneens aanwezig ing. [naam 2] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.

1.1

Appellant heeft op 20 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een investeringssubsidie voor twee warmtepompen op grond van artikel 4.5.3 van de Regeling.

1.2

Appellant is voor de helft eigenaar van het gebouw waarin de twee warmtepompen zijn geïnstalleerd. Appellant verhuurt het gebouw als kantoorruimte. Voorts is tussen partijen niet in geschil en ook voor het College staat vast dat de kosten voor de aanschaf en installatie van de beide warmtepompen waarvoor subsidie is aangevraagd zijn gemaakt voordat de subsidieaanvraag is ingediend.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder meer op grond van artikel 10, tweede lid van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld als een zakelijke aanvraag, omdat het gebruik van de warmtepompen een zakelijke toepassing heeft. Hiervoor gelden andere voorwaarden dan voor een particuliere aanvraag. In het geval van een zakelijke aanvraag mag de koopovereenkomst nog niet zijn aangegaan voordat de aanvraag is ingediend. Aan deze voorwaarde is niet voldaan, zodat de aanvraag moet worden afgewezen. Dit standpunt is in het bestreden besluit gehandhaafd.

2.1

Appellant voert in beroep aan dat zijn aanvraag een aanvraag voor particuliere gebruikers betreft, omdat het gebouw waarin de warmtepompen zijn geplaats in particulier eigendom is. Uit de website van verweerder heeft appellant afgeleid dat hij niet voldoet aan de omschrijving van een zakelijke gebruiker. Hij heeft ook geen inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel, zoals de website vereist om een aanvraag als zakelijk gebruiker te kunnen doen. Op de website staat verder niet vermeld dat een aanvraag voor particulier gebruik alleen van toepassing is op het gebruik in de eigen woning. Appellant meent dat hij er vanuit mag gaan dat de voorwaarden genoemd op de website van verweerder een volledige en juiste weergave is van de Regeling. Als de voorwaarden volledig en juist waren beschreven op de website, dan had hij de aanvraag ook op de juiste wijze ingediend. Appellant verzoekt daarom het College verweerder op te dragen de subsidie alsnog te betalen.

2.2

Verweerder stelt dat het gebouw waarin de waterpompen zijn geïnstalleerd, een bedrijfsverzamelgebouw is, dat door appellant aan één of meer bedrijven wordt verhuurd. Dit is een dienst die wordt aangeboden op de zakelijke markt. Appellant neemt hiermee deel aan het economische verkeer. Hij moet daarom worden aangemerkt als een zakelijke gebruiker en had zijn aanvraag in moeten dienen, vóórdat de kosten van de aanschaf van de pomp werden gemaakt. Verweerder meent voorts dat appellant bij een goede lezing uit de informatie op de website van verweerder niet had kunnen opmaken dat hij een particuliere aanvraag moest doen. Op de website - https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/investeringssubsidie-duurzame-energie-isde/isde-aanvragen/isde-particulieren- wordt gesproken over huis en (vakantie)woning. Het had appellant op zijn minst onduidelijk moeten zijn of hij een particuliere- of zakelijke aanvraag moest indienen. Appellant had hierover (telefonisch) contact met verweerder kunnen en moeten opnemen. Nu appellant dit niet heeft gedaan, komen de gevolgen hiervan voor rekening en risico van appellant.

3. Het College overweegt als volgt.

3.1

De wet- en regelgeving luidt ten tijde van belang.

“Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

Artikel 10

(...)

2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

(...)

Regeling nationale EZ-subsidies

Artikel 4.5.2. Subsidie voor installaties voor de productie van duurzame energie

1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een installatie of meer installaties voor de productie van duurzame energie.

2 (…)

Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten

1. Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

2. Voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.”

3.2

Het College staat, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht de afwijzing van de subsidieaanvraag van appellant heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

3.3

Tussen partijen is, zoals hiervoor in 1.2 reeds is weergegeven, niet in geschil en ook voor het College staat vast dat de warmtepompen waarvoor de subsidie is aangevraagd, zijn aangeschaft voordat de desbetreffende subsidieaanvraag is ingediend. Dat betekent dat gelet op de hiervoor weergegeven tekst van artikel 10, tweede lid van het Kaderbesluit EZ-subsidies, verweerder gehouden is om de aanvraag af te wijzen, tenzij de in de Regeling opgenomen uitzondering van toepassing is. Deze uitzondering, neergelegd in artikel 4.5.3, tweede lid van de Regeling, komt er, voor zover van belang voor deze zaak, op neer dat een aanvraag van een particulier ook kan worden ingewilligd voor een warmtepomp die in de eigen woning wordt geplaatst. Een zodanige aanvraag hoeft niet al voorafgaand aan de aanschaf van de pomp te worden gedaan.

3.4

Appellant heeft desgevraagd op zitting verklaard dat de warmtepompen zijn geïnstalleerd in een kantoorpand. Het College is op grond van deze verklaring en van hetgeen in dit verband uit de stukken blijkt van oordeel dat verweerder de aanvraag van appellant terecht niet heeft aangemerkt als een aanvraag van een natuurlijk persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning. Dat betekent dat de hiervoor aangeduide uitzondering zich ten aanzien van de aanvraag van appellant niet voordoet, zodat verweerder gehouden is de aanvraag af te wijzen.

3.5

Niet gebleken is dat verweerder appellant door informatie op de website op laakbare wijze op het verkeerde been heeft gezet. Het College laat daarbij nog daar of de wettelijke, zeer strenge kaders voor staatssteun al niet in de weg staan aan een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. Het College volgt verweerder in diens stelling dat bij volledige raadpleging van de site, op zijn minst twijfel bij appellant had moeten ontstaan over de kwalificatie van zijn aanvraag. Dat appellant mogelijk niet de hele site heeft geraadpleegd en zich niet heeft herkend in de op de website voorkomende aanduiding van zakelijke gebruikers, moet voor rekening van appellant blijven. Dat het betrokken pand waarin de warmtepompen zijn geïnstalleerd in particulier eigendom is, doet niet ter zake, omdat het hier, naar niet in geschil is, om een kantoorpand gaat en niet om de eigen woning van appellant.

3.6

De conclusie is dat het beroep niet slaagt en ongegrond zal worden verklaard.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. B. Bastein en mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van mr. S.M.M. Bolt-Hulsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.

w.g. R.R. Winter w.g. S.M.M. Bolt-Hulsen