ECLI:NL:CBB:2018:635
public
2018-11-30T08:27:12
2018-11-30
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-11-28
18/2058
Voorlopige voorziening
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:635
public
2018-11-30T08:26:40
2018-11-30
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:635 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-11-2018 / 18/2058

Voorlopige voorziening – Taxiverordening Amsterdam: intrekking Taxxxivergunning in verband met het aanbieden van taxivervoer tijdens schorsing van de Taxxxivergunning. Beweerdelijke werkzaamheden op de bel- en contractmarkt zijn in scène gezet.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2058

14914

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.P. van Blitterswijk)

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A.K. Pieters en mr. R.N. Ionescu).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2018 (primair besluit) heeft verweerder de Taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Verzoeker is niet verschenen. De gemachtigden van partijen zijn wel verschenen.

Overwegingen

1.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.2.

Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

1.3.

De intrekking van de Taxxxivergunning brengt met zich dat verzoeker geen werkzaamheden op de Amsterdamse opstapmarkt meer mag verrichten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat het bestreden besluit daarmee voor verzoeker ingrijpende gevolgen met zich brengt, nu onweersproken is dat hij zijn werkzaamheden als taxichauffeur in belangrijke mate richt op de Amsterdamse opstapmarkt. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.

2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1.

Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur en is werkzaam in Amsterdam aan op de opstapmarkt. Hij beschikte over de hiervoor vereiste Taxxxivergunning. Deze vergunning is op 4 februari voor de duur van vier weken geschorst. Verzoeker heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.

2.2.

Op 25 februari 2018 is aan verzoeker een mini rapport van bevindingen uitgereikt wegens het “taxi vervoer aanbieden met geschorste vergunning”. In een rapport van bevindingen dat daarvan is opgemaakt door één van de twee betrokken toezichthouders, is het volgende vermeld: “Ik verbalisant, zag dat voornoemd taxivoertuig stil stond op de laden en los plek voor het Centraal station wat is gelegen op de Prins Hendrikkade ter hoogte van perceel nummer 59. Ik zag dat erop het taxivoertuig een daklicht was bevestigd met de opdruk TAXI. Ik zag dat er op genoemde locatie nog een taxivoertuig stond. Ik zag dat dit taxivoertuig was voorzien van een TTO daklicht. Ambtshalve is mij bekend dat deze gelegenheid gebruikt word als illegale taxistandplaats. Ik zag dat voornoemd taxivoertuig als eerste taxi op deze gelegenheid stond. Ik hield de chauffeurs staande en vroeg of hij een afspraak had. De chauffeur antwoordde “Ja ik sta op iemand te wachten”. Ik vroeg de chauffeur zijn klant te bellen Ik zag op zijn telefoon staan: Klant 1 de chauffeur vertelde mij dat zijn klant er met 5 minuten zou zijn. De chauffeur gaf aan nogmaals zijn klant te bellen. Ik zag deze keer op zijn telefoon staan: Klant [naam 2] . Ik vroeg de chauffeur waarom hij twee verschillende nummers belde hij wou hier geen antwoord op geven en ook zijn gesprek-geschiedenis wilde hij niet laten zien. De chauffeur stond met zijn taxi voor het Centraal station en voor een hotel. De chauffeur had zijn best gedaan om zoveel mogelijk herkenbaar te zijn als taxivoertuig. Zijn BCT gaf ook aan dat hij aan het werk was. (..) Er kwam een persoon aan gelopen die voor deed komen alsof dit de klant was. Ik vroeg of deze persoon kon aantonen dat hij deze taxi had besteld dit kon hij echter niet aannemelijk maken. Ook herkende wij de persoon als zijnde taxichauffeur, wij zagen dat hij zijn keycard bij zich had.”

2.3.

Met een brief van 7 maart 2018 heeft verweerder verzoeker geïnformeerd over het voornemen tot intrekking van zijn Taxxxivergunning. Verzoeker heeft met een brief van 13 maart 2018 zijn zienswijze op dat voornemen kenbaar gemaakt. Daarbij heeft hij een usb-stick gevoegd met beeldmateriaal en een tekst met een (beweerdelijke) getuigenverklaring van de persoon in kwestie die klant zou zijn geweest, [naam 3] . Verzoeker heeft in de brief het volgende vermeld:

“Met ingang van 4 februari 2018 is mijn Taxxxivergunning voor de duur van 4 weken geschorst. Dit betekent dat ik geen gebruik kan maken van de opstapmarkt in Amsterdam. Buiten Amsterdam is dit wel mogelijk. Ook mag ik tijdens de schorsing gebruik maken van bel- en contractvervoer. Dit laatste wordt bepaald in artikel 1.1 Taxiverordening Amsterdam 2012. Op 25 februari 2018 omstreeks 00:25 uur stond ik te wachten op een klant op een laad en los plek ter hoogte van de Prins Hendrikkade nummer 33a (zie bijgevoegde foto’s op de USB stick). Ik stond schuin tegenover een hotel en niet voor een hotel zoals door de toezichthouder in het rapport is verklaard. Ik had een daklicht op mijn auto bevestigd met de opdruk “TAXI”. Deze had ik op mijn auto omdat ik, op genoemde dag, buiten Amsterdam werkzaam was. Vervolgens werd ik gebeld door mijn klant waarna ik hem ben gaan ophalen in Amsterdam. Ik heb inderdaad mijn best gedaan om herkenbaar te zijn als taxivoertuig. Niet om mijn dienst in Amsterdam aan te bieden maar omdat ik buiten Amsterdam werkzaam ben tijdens de intrekkingsperiode van mijn vergunning. Ik stond daar dus niet om consumenten te werven, maar ik stond te wachten op mijn klant. Tevens wil ik hier ook nog even aan toevoegen dat het niet verboden is om een neutraal taxidaklicht te voeren. (..) Tijdens het wachten werd ik aangesproken door de toezichthouders. Deze vroegen mij of ik een afspraak had waar ik op antwoorde dat dit het geval was. Een van de toezichthouders vroeg mij of ik aannemelijk kon maken dat ik op een klant aan het wachten was. Vervolgens heb ik mijn klant opgebeld en heb ik mijn telefoon op de luidspreker gezet, zodat de toezichthouder bevestigd kon krijgen dat ik op mijn klant aan het wachten was. Mijn klant deelde aan de toezichthouder mee dat hij onderweg was en er over ongeveer 5 minuten zou zijn. De toezichthouder vertelde aan mijn klant dat hij op hem zal blijven wachten. Voordat mijn klant arriveerde schreef de toezichthouder al het rapport van bevindingen uit. Ik verbaasde mij hier enorm over. Dit omdat de toezichthouder door mijn klant zelf is geïnformeerd dat deze onderweg was. Toen ik hier wat van zei, zei de toezichthouder letterlijk, “als de klant komt, verscheur ik het rapport van bevindingen”. Door dit handelen kan ik niet anders dan concluderen dat de toezichthouder direct de aanname deed dat ik in overtreding zou was. Waarom hij immers het rapport van bevindingen op voorhand al uitschrijven. Ik belde mijn klant nog een keer om te vragen waar hij bleef Omdat hij niet opnam op het ene nummer belde ik hem een ander nummer, niet in de gaten hebbende dat de toezichthouder zonder mijn toestemming mee keek op mijn telefoon. Los van het feit dat dit een overtreding is op de wet op de privacy, waar ook de toezichthouder zich aan moet houden, is het in dit geval, naar mijn inziens, geen punt van discussie hoe ik mijn klanten heb opgeslagen in mijn telefoon. Immers heeft de toezichthouder mijn klant telefonisch gesproken en is hem door mijn klant mede gedeeld dat hij mij als chauffeur heeft besteld en hij onderweg naar mij was. Mijn klant arriveerde waarna hij wederom, persoonlijk, heeft bevestigd dat hij mij als chauffeur heeft besteld. In dit geval heb ik als chauffeur aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om vervoer op telefonische bestelling. Ondanks dit feit heeft de toezichthouder het rapport van bevindingen alsnog aan mij uitgereikt. Dit gebaseerd op het feit dat de toezichthouder constateerde dat mijn klant een beroepschauffeur zou zijn en omdat mijn klant niet aannemelijk kon maken dat hij mij als chauffeur had besteld. Het verbaast mij ten zeerste dat dit in het rapport is opgenomen. Dit omdat het volgens artikel 1.1 (zie hieronder), niet aan de klant is om te bewijzen of hij een taxi dienst heeft besteld. Een klant is een klant, of deze nu een onbekende van mij is, een collega beroepschauffeur of desnoods een vriend. Op het moment dat ik als chauffeur besteld wordt en ik in de gelegenheid ben, dan geef Ik hier gehoor aan, Ik zie daarom geen reden om hierom een rapport van bevindingen voor uit te reiken. (..)”

2.4.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de Taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken met toepassing van (in de overwegingen) artikel 3.3, eerste lid van de Taxiverordening in samenhang gelezen met artikel 2.14, tweede en derde lid, van de Taxiverordening en artikel 5, aanhef en onder f van de Nadere regels eisen chauffeurs en

(bij de conclusie) artikel 2.17, vierde lid, van de Taxiverordening. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft op 25 februari 2017 met zijn taxi met een daklicht met het woord TAXI op de Prins Hendrikkade te Amsterdam staan wachten op een laad- en losplaats, een plaats waar dat niet mag en die bekend staat als illegale taxistandplaats. Hij heeft aldus taxivervoer aangeboden op de opstapmarkt, terwijl zijn Taxxxivergunning was geschorst. Toen hij daar door twee handhavers op werd aangesproken, heeft hij in scène gezet dat hij stond te wachten op een klant met wie hij een afspraak had, om onder een rapport van bevindingen uit te komen.

2.5.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij de voorzieningenrechter van het College een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat het primaire besluit wordt geschorst totdat op zijn bezwaar is beslist en dat hij zijn werkzaamheden op de Amsterdamse opstapmarkt kan voortzetten.

3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

3.1.

De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat deze aan de in het rapport van bevindingen vermelde feiten en omstandigheden de conclusie heeft mogen verbinden dat verzoeker op 25 februari 2018, rond 00.41 uur, terwijl zijn Taxxxivergunning was geschorst, taxivervoer aanbood op de Amsterdamse opstapmarkt, op een laad- en losplaats waarop dat niet is toegestaan.

3.2.

De voorzieningenrechter ziet in de beschikbare gegevens, waaronder het verhandelde ter zitting, geen aanleiding om niet van de juistheid van de inhoud van het rapport van bevindingen uit te gaan. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunt om van de juistheid van het standpunt van verzoeker uit te gaan dat hij, toen hij door de toezichthouders werd aangesproken, werkzaam was op de bel-en contractmarkt. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat verzoeker de door hem gestelde afspraak met een klant ter plekke in scène heeft gezet om de indruk te wekken dat hij werkzaam was op de bel- en contractmarkt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als hierna onder 3.3. en 3.4. vermeld.

3.3.

Verzoeker is pas met zijn beweerdelijke klant (hierna: klant) gaan bellen nadat hij door de toezichthouders is aangesproken. Niet valt in te zien waarom verzoeker, die stelt door een klant te zijn gebeld, niet meteen zijn belgeschiedenis op zijn telefoon aan de betrokken toezichthouders heeft laten zien, om zijn gelijk te bewijzen. Voor zover verzoeker dat niet heeft gedaan omdat, zoals ter zitting is aangevoerd, de sfeer niet zo prettig was en de toezichthouders al meteen wantrouwend waren, komt dat voor zijn rekening en risico. Niet is gesteld of gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk was om zijn belgeschiedenis te laten zien. Uit het rapport van bevindingen kan zelfs worden afgeleid dat de toezichthouders hem hebben verzocht dat wel te doen. Het rapport van bevindingen biedt geen steun voor het standpunt van verzoeker dat hij, zoals hij stelt, zijn telefoon op de speaker had gezet zodat de toezichthouders konden meeluisteren toen hij belde met zijn klant en dat de klant toen met de toezichthouders heeft gesproken. De gemachtigde van verzoeker heeft daarover ter zitting aangevoerd dat uit het rapport van bevindingen in ieder geval niet kan worden afgeleid dat dit niet is gebeurd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat zij hierover navraag heeft gedaan bij de betrokken toezichthouders. Die hebben verklaard dat verzoeker steeds wegliep met zijn telefoon, zodat zij niets hebben gehoord. Zij weten ook niet of verzoeker in hun bijzijn steeds met dezelfde of met een aantal verschillende personen heeft gebeld. Zij hebben alleen kunnen zien dat toen verzoeker belde, op zijn telefoon de naam ‘klant 1’ respectievelijk ‘klant [naam 2] ’ verscheen, als vermeld in het rapport van bevindingen. De klant is volgens verzoeker [naam 3] , die een vaste klant en een goede vriend van hem is. De toezichthouders hebben deze naam niet op de telefoon van verzoeker zien verschijnen. [naam 3] is taxichauffeur en ook zelf in het bezit van een Taxxxivergunning en is blijkens de gedingstukken later die nacht als taxichauffeur werkzaam geweest op het Leidseplein te Amsterdam. Verzoeker heeft geen plausibele reden gegeven waarom, zoals hij stelt, hij een taxichauffeur als klant moest komen ophalen. Ter zitting is daarover niet meer aangevoerd dat dit om privéredenen was en dat dat vaker gebeurde. De klant is niet met de gemachtigde van verzoeker meegekomen naar de zitting om hierover als getuige een verklaring te kunnen afleggen.

3.4.

Op de door verzoeker in het geding gebrachte usb-stick staan filmbeelden die de voorzieningenrechter voorafgaand aan de zitting heeft bekeken en ter zitting met de gemachtigden van partijen heeft besproken. Daarop is onder andere te zien dat de klant achterin de auto zit. Verzoeker vraagt hem twee keer: “Jij hebt mij toch gebeld?”. De klant zegt op enig moment: “Wat is opstapmarkt?” De voorzieningenrechter leidt ook hieruit af dat de door verzoeker gestelde afspraak met de klant in scène is gezet. Het is immers niet aannemelijk dat de klant, die zelf taxichauffeur op de opstapmarkt in Amsterdam is, die vraag heeft gesteld omdat hij niet zou weten wat die opstapmarkt, waarvoor hij zelf een vergunning heeft, is. Op de usb-stick staat ook de hiervoor onder 2.3 vermelde getuigenverklaring. Die verklaring is blijkens de digitale bestandgegevens in Word opgemaakt op de computer van verzoeker. Daarover is ter zitting namens verzoeker verklaard dat [naam 3] de getuigenverklaring op verzoek van verzoeker zelf heeft opgesteld en zelf heeft voorzien van zijn digitale handtekening. Hij heeft dat gedaan op de computer van verzoeker omdat hij geen pen en papier had. De voorzieningenrechter acht dit niet aannemelijk en sluit niet uit dat verzoeker die getuigenverklaring zelf heeft opgemaakt en ondertekend.

3.5.

Uit 3.1 volgt dat verweerder op grond van de in de overwegingen van het primaire besluit vermelde wettelijke grondslag, te weten artikel 3.3, eerste lid van de Taxiverordening, in samenhang gelezen met artikel 2.14, tweede en derde lid, van de Taxiverordening en artikel 5, aanhef en onder f van de Nadere regels eisen chauffeurs, bevoegd was de Taxxxivergunning van verzoeker in te trekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De vraag of, zoals verweerder ter zitting heeft bepleit, hij in dit geval zijn bevoegdheid tot intrekking van de Taxxxivergunning ook uitsluitend kan ontlenen aan artikel 2.17, vierde lid, van de Taxiverordening, welk artikel in de conclusie van het primaire besluit is vermeld, hoeft gelet op het vorenstaande in deze procedure niet beantwoord te worden. Voor zover nodig kan de motivering van het primaire besluit op dit punt in bezwaar worden verbeterd.

3.6.

Het primaire besluit tot intrekking van de Taxxxivergunning is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtmatig. Nu niet is te verwachten dat het primaire besluit in bezwaar niet zal worden gehandhaafd, ziet de voorzieningenrechter geen grond om de voorlopige voorziening voor de duur van de bezwaarprocedure toe te wijzen.

3.7.

Verzoeker heeft geen enkele inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Van spoedeisendheid die noopt tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening is ook daarom niet gebleken.

3.8.

Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018.

w.g. J.L. Verbeek w.g. J.W.E. Pinckaers