ECLI:NL:CBB:2018:636
public
2019-01-11T10:57:55
2018-12-07
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-12-04
17/985
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
AB 2019/20 met annotatie van L.J.A. Damen
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:636
public
2018-12-07T08:34:55
2018-12-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:636 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-12-2018 / 17/985

Uitbetaling betalingsrechten GLB 2015, administratieve korting wegens overdeclaratie, beroep op vertrouwensbeginsel

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/985

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2018 in de zaak tussen

Landbouwbedrijf [naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling)

Bij besluit van 23 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Appellante en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Appellante heeft op 12 juni 2015 een Gecombineerde opgave voor het jaar 2015 bij verweerder ingediend en hierin verzocht om toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. Appellante heeft daarbij 201 percelen landbouwgrond opgegeven met een oppervlakte van in totaal 405,22 hectare (ha), waarvan 34 percelen met een oppervlakte van in totaal 47,75 ha gehuurd met een privaatrechtelijke overeenkomst.

1.2

Bij besluit van 21 april 2016 heeft verweerder aan appellante 382,15 betalingsrechten toegewezen, waarvan 3,89 betalingsrechten zijn verhuurd met een privaatrechtelijke overeenkomst. Bij de vaststelling hiervan is verweerder uitgegaan van 392,92 ha subsidiabele landbouwgrond.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder een bedrag van in totaal € 148.100,71 vastgesteld aan basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015. Daarbij is verweerder uitgegaan van 392,92 betalingsrechten en een geconstateerde oppervlakte subsidiabele landbouwgrond van 392,92 ha. Verweerder heeft een administratieve sanctie in de vorm van een korting opgelegd, omdat het verschil tussen de door appellante voor uitbetaling opgegeven oppervlakte en de door verweerder geconstateerde en voor uitbetaling in aanmerking genomen oppervlakte groter is dan 2 ha, te weten 12,30 ha. Verweerder heeft de basisbetaling gekort met een bedrag dat overeenkomt met twee keer het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte van de percelen.

1.4

Bij besluit van 3 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 april 2016 gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal door appellante gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten alsnog in aanmerking genomen en heeft hij appellante 350,90 betalingsrechten toegekend. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.

1.5

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, gelet op het gewijzigde aantal betalingsrechten, ook het bezwaar tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft hij het bedrag van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 vastgesteld op € 150.102,15. Verder heeft hij daarbij overwogen dat de basisbetaling vanwege de met ingang van 22 augustus 2016 gewijzigde regelgeving over kortingen is gekort met een bedrag dat overeenkomt met anderhalf keer het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte.

2. Appellante kan zich niet verenigen met de door verweerder in het bestreden besluit opgelegde korting. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het opleggen van een korting in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat door verschillende medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) meermalen telefonisch is aangegeven dat geen sancties zouden worden opgelegd bij te veel of te weinig opgegeven subsidiabele landbouwgrond, hetgeen in een aan de leden van de Vereniging van accountants en belastingadviesbureaus ‘VLB’ (VLB) gerichte brief van verweerder van 7 april 2015 is bevestigd.

3.1

Het College stelt vast dat sprake is van een verschil van 12,30 ha tussen de aangegeven en de, niet in geschil zijnde, geconstateerde oppervlakte.

3.2

Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel faalt. Appellante heeft weliswaar gesteld dat in gesprekken tussen medewerkers van RVO en (de gemachtigde van) appellante de verwachting is gewekt dat in geval van overdeclaratie niet zou worden gekort, maar appellante heeft die stelling niet met concrete feiten onderbouwd, laat staan bewezen. Appellante heeft bijvoorbeeld geen specifieke (telefoon)gesprekken met een bepaalde medewerker op een bepaalde datum kunnen noemen of gespreksnotities kunnen tonen. Aan een aan de leden van de VLB gerichte brief van verweerder van 7 april 2015 heeft appellante niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat voor het jaar 2015 in geval van te veel opgegeven subsidiabele landbouwgrond niet zou worden gekort. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)

Wat is de consequentie indien een landbouwer in 2015 te veel grond opgeeft voor het verkrijgen en benutten van de nieuwe betalingsrechten?

(…)

Antwoord

Een landbouwer moet zo precies mogelijk aangeven voor welke grond hij om uitbetaling van betalingsrechten vraagt. Er worden momenteel geen sancties voorzien vanwege teveel opgegeven grond.”.

Zoals het College heeft overwogen bij uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:358) geldt de inhoud van dit antwoord gelet op de gebruikte bewoordingen niet voor onbepaalde tijd en sluit het dus niet uit dat op een later moment wordt beslist dat sancties wél aan de orde zijn als de landbouwer een te hoge areaalaangifte heeft gedaan. Van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is geen sprake.

3.4

Gezien het voorgaande kan in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden worden gevonden om te oordelen dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.

w.g. J.A.M. van den Berk w.g. J.B.C. van der Veer