ECLI:NL:CBB:2018:645
public
2018-12-07T10:28:30
2018-12-07
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-12-04
17/991
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:645
public
2018-12-07T10:28:00
2018-12-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:645 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-12-2018 / 17/991

Belanghebbende bij tariefbesluit? 1:2, derde lid, Awb. Statuten en feitelijke werkzaamheden

Prijsstijging: Kosten het gevolg van aan Stedin opgelegde verplichting.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/991

18050

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2018 in de zaak tussen

Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM), te Voorburg, appellante,

(gemachtigden: mr. M.R. het Lam en mr. M.A.R.I.A. Vreeke)

en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

(gemachtigden: mr. J.J. de Reuveny en mr. K.W. Pill).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Stedin Netbeheer B.V. (Stedin), te Rotterdam,

(gemachtigde: mr. M.W.F. Oosterhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2016 (het tariefbesluit 2017) heeft ACM besloten tot vaststelling van de transport- en aansluittarieven elektriciteit per 1 januari 2017 voor Stedin.

Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft ACM het bezwaar van NEPROM ongegrond verklaard.

NEPROM heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

ACM heeft een verweerschrift ingediend.

Ten aanzien van een aantal stukken die ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 17 september 2018 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partijen hebben het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Partijen zijn verschenen bij genoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Met het tariefbesluit 2017 heeft ACM de tarieven vastgesteld die gelden voor de uitvoering van de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, onder e en f, van de Elektriciteitswet 1998 (E-wet), te weten het leveren van aansluit- en transportdiensten. De tarieven voor de eenmalige aansluitvergoeding elektriciteit zijn, voor de meest voorkomende aansluitklasse voor kleinverbruikers, namelijk de categorie tot en met 3x25A, met 75% gestegen ten opzichte van 2016 (de prijsstijging). Bij besluit van 9 mei 2017 heeft ACM het tariefbesluit 2017 gehandhaafd en het bezwaar van NEPROM ongegrond verklaard.

2. Haar statutaire doel, in combinatie met de feitelijke werkzaamheden zoals door ACM in het bestreden besluit genoemd, maken dat NEPROM naar het oordeel van het College een rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belang behartigt. NEPROM kwalificeert daarmee als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. ACM heeft in dit verband, voor zover van belang, het volgende overwogen:

" NEPROM behartigt de belangen van projectontwikkeling maatschappijen en bevordert de samenwerking tussen de overheid en projectontwikkeling maatschappijen bij de uitvoering van diverse bouwprojecten. De leden (…) zijn projectontwikkelaars, vastgoedbeleggers, woningcorporaties en ontwikkelende bouwondernemingen (…)

de vereniging (heeft) de volgende statutaire doelen (…):

"art.2.1. De bevordering van de samenwerking tussen de overheid en projectontwikkeling maatschappijen bij de voorbereiding en totstandkoming van projecten, gericht op wonen, werken, dienstverlening en recreatie, zowel op het gebied van stadsvernieuwing als op dat van scheppen van nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden een en ander in de ruimste zin des woords.

art.2.2. De bevordering van andere gemeenschappelijke belangen van haar leden."

Uit de verdere toelichting ter hoorzitting blijkt dat de feitelijke werkzaamheden van NEPROM in toenemende mate bestaan uit de vertegenwoordiging van haar leden bij diverse overleggen over de wijze van realisatie en de verduurzaming van energievoorzieningen bij nieuwbouwprojecten. De aanwezigheid, duurzaamheid en betaalbaarheid van de energie- infrastructuur is volgens NEPROM essentieel bij het realiseren van nieuwbouwprojecten. Specifiek het aspect waartegen NEPROM bezwaar heeft gemaakt, namelijk de hoogte van de aansluittarieven is hierbij mede relevant."

3.1

Stedin geeft als, door ACM aanvaarde, verklaring voor de prijsstijging de (toename van de) kosten verbonden aan het verrichten van bodemonderzoeken en voor het verkrijgen van noodzakelijke milieuvergunningen. NEPROM voert in de kern aan dat die (nieuwe) kostenposten geen afdoende verklaring vormen voor de prijsstijging, omdat het kosten betreft die doorgaans niet door een netbeheerder als Stedin worden betaald, maar door een gemeente of door een projectontwikkelaar worden gedragen. Zodoende wordt, aldus NEPROM, niet voldaan aan de in artikel 41b, eerste lid, aanhef en onder a, van de E-wet neergelegde eis van kostenoriëntatie.

3.2

Het College volgt NEPROM niet in dit standpunt. De vertrouwelijke stukken bevatten informatie over deze kostenposten en het College heeft deze, voor NEPROM niet toegankelijke gegevens, met haar toestemming geraadpleegd. Daarbij is gebleken dat deze kosten het gevolg zijn van op grond van de Arbeidsomstandighedenwet naar aanleiding van een incident in 2014 ter voorkoming of beperking van de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers aan Stedin, opgelegde verplichting telkens voorafgaand aan graafwerkzaamheden specifiek onderzoek te doen. Deze eis tot naleving richt zich tot Stedin en het College vond geen aanwijzing dat deze kosten niet voor haar rekening komen. Dat het standpunt van ACM dat de hierbij door Stedin gegeven onderbouwing consistent is met de aangeleverde cijfermatige kostenonderbouwing en alle door Stedin opgevoerde kostensoorten kwalificeren als noodzakelijk voor het realiseren van een aansluiting in de zin van de E-wet en de Tarievencode Elektriciteit, onjuist zou zijn, is het College niet gebleken. Het College volgt ACM dat Stedin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onderscheid in tarieven voor verschillende aansluitcategorieën is terug te leiden naar de gemiddelde kosten die Stedin per categorie maakt voor het aanleggen van zo’n aansluiting. Dat deze kosten relatief zwaarder doorwerken in de aansluitingen van kleinverbruikers, laat zich verklaren doordat een grootverbruikersaansluiting aanzienlijk hogere totale kosten kent, zodat de kosten voor bodemonderzoeken hierin (verhoudingsgewijze) minder zwaar tellen.

4. NEPROM doet voorts een beroep op het transparantiebeginsel. Volgens NEPROM blijkt uit artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, in combinatie met het dertiende lid, van de Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009

betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en uit artikel 23, eerste lid, van de E-wet dat Stedin een gedetailleerde en volledige opgave moet verstrekken van alle handelingen genoemd in artikel 28, eerste lid, van de E-wet. Het College is met ACM van oordeel dat uit deze artikelen niet volgt dat Stedin de kosten die ten grondslag liggen aan de aansluitvergoeding openbaar had moeten maken. Genoemd artikel 37 richt zich niet tot de nationale netbeheerder, maar bepaalt dat de lidstaten van de Europese Unie ervoor moeten zorgen dat een instantie als ACM tarieven volgens transparante criteria moet vaststellen. Uit artikel 23, eerste lid, van de E-wet volgt dat de netbeheerder een opgave moet doen van de uit te voeren werkzaamheden en te berekenen handelingen genoemd in artikel 28, eerste lid, van de E-wet. Deze handelingen betreffen niet het opgave doen van alle kosten waaruit een tarief bestaat.

5. Het vorengaande leidt het College tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. H.O. Kerkmeester en mr. C.M. Wolters, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.

w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen