ECLI:NL:CBB:2018:656
public
2018-12-12T13:13:50
2018-12-12
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-10-30
17/1234
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:656
public
2018-12-12T07:57:26
2018-12-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:656 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 30-10-2018 / 17/1234

EIA-verklaring voor bedrijfsmiddel ‘rompen’ van zeewaardig kraanschip terecht afgewezen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd als (een onderdeel van een) transportmiddel kan worden beschouwd, en dat het niet valt onder de code waaronder door appellante een EIA-verklaring is aangevraagd, te weten code 420000 van de brochure Energielijst 2015. De aanvraag van appellante om een EIA-verklaring onder deze code is terecht afgewezen. Omdat zeeschepen in de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 niet onder de definitie van transportmiddel vallen, heeft verweerder terecht gesteld dat code 440000 evenmin kan leiden tot een toewijzing van de aanvraag.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1234

27652

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaak tussen

[naam 1] S.E. te [plaats] (appellante)

(gemachtigde: [naam 2] )

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (verweerder)

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om een verklaring energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring), als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, afgewezen.

Bij besluit van 26 juni 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens appellante is verder nog verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1.1.

Het College gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2.

Appellante heeft op 13 oktober 2015 een aanvraag om een EIA-verklaring ingediend voor een ‘energie efficiënte floater en voortstuwing NSCV (New Semi-submersible Crane Vessel)’ (bedrijfsmiddel) van het kraanschip [naam 4] . Appellante heeft de aanvraag ingediend onder EIA code 420000 op de Energielijst 2015 (technische voorzieningen voor energiebesparing bij nieuwe processen) en heeft in de aanvraag vermeld dat de aanschaffingskosten € 50 miljoen bedragen. Appellante heeft op verzoek van verweerder met een e-mail van 1 juli 2016 aanvullende informatie verstrekt. Daaruit blijkt het volgende. De [naam 4] is een deels afzinkbaar kraanschip van 220 meter lang en 102 meter breed dat op zee installatieprocessen uitvoert. Het kenmerk van dit soort schepen is dat ze zijn ontworpen om bewegingseigenschappen te optimaliseren tijdens operaties op zee. De rompen bestaan uit afzinkbare drijflichamen (pontons) die in de waterlijn gepositioneerd worden tijdens het varen. Hierop staan kolommen die een dek ondersteunen waarop onder andere de kranen staan. De pontons zorgen ervoor dat het schip met relatief weinig energie door het water beweegt. De kolommen, het dek en alles op het dek blijven tijdens de transit boven water. Het ontwerp van de pontons van de [naam 4] is erop gericht de prestaties van het schip met name tijdens het varen te verbeteren ten opzichte van bestaande kraanschepen en het energieverbruik van de motoren ten opzichte van die schepen te verminderen.

1.3.

Verweerder heeft bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, de aanvraag om de EIA-verklaring afgewezen. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd. In het geval van de [naam 4] vindt de energiebesparing plaats door een betere stroomlijning van de romp. De romp zorgt voor een lager brandstofverbruik bij het varen. De energiebesparing zit in het varen met het schip en niet in een (productie)proces op dat schip of het transportmiddel. De onder code 420000 (technische voorzieningen voor energiebesparing bij nieuwe processen) ingediende aanvraag komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De aanvraag is daarom beoordeeld onder code 440000 (technische voorzieningen voor energiebesparing bij nieuwe transportmiddelen). De definitie in de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Regeling) voor transportmiddelen is: voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen voor de binnenvaart of railgebonden voertuigen. In het geval van de [naam 4] is er sprake van een vaartuig bestemd voor de zeevaart. Er wordt daarom niet voldaan aan de definitie van een transportmiddel in de Regeling. De investering komt daarom niet in aanmerking voor EIA.

1.4.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op de hierna onder 3 weergegeven en besproken gronden.

2.1.

In geschil is of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd om aan appellante de door haar gevraagde EIA-verklaring af te geven.

2.2.

In dit geding is de volgende wet- en regelgeving van toepassing

Ingevolge artikel 3.42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn energie-investeringen waarvoor door verweerder een EIA-verklaring kan worden verstrekt, investeringen die bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.

Ingevolge artikel 3.51 van de Wet IB 2001 vindt de investeringsaftrek plaats volgens de regels voor het tijdvak waarin de investering heeft plaatsgevonden. De in dit geding aan de orde zijnde aanvraag moet daarom beoordeeld worden volgens de regels zoals die luidden in 2015.

Bijlage 1 van de Regeling bevat een opsomming van de in artikel 3.42 van de Wet IB 2001 bedoelde investeringen. Deze energie-investeringen zijn door verweerder opgenomen in de brochure Energielijst 2015. Code 420000 uit de brochure 2015 (die overeenkomt met artikel 2, onder B, van Bijlage 1 van de Regeling) is een generieke code voor investeringen in technische voorzieningen bij nieuwe processen. Code 440000 uit de brochure (die overeenkomt met artikel 2, onder C, van Bijlage 1 van de Regeling ) is een generieke code voor investeringen in technische voorzieningen bij nieuwe transportmiddelen. Deze laatste categorie van investeringen is in Bijlage 1 van de Regeling als volgt omschreven:

“Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of aan transportmiddelen. Onder transportmiddelen wordt verstaan: voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen voor de binnenvaart en railgebonden voertuigen. Deze voorzieningen moeten er toe leiden dat het transportmiddel zelf energie-efficiënter wordt. Technische voorzieningen die het transportmiddel zelf niet energie-efficiënter maken, maar indirect energie besparen zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.”

3.1.1

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de investering in het bedrijfsmiddel betrekking heeft op een investering in technische voorzieningen bij nieuwe processen als bedoeld onder code 420000. Het totale gebruik en de primaire functionaliteit van het schip moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Dat de rompen als op zichzelf staand onderdeel voor de energiebesparingsberekening zijn gebruikt, betekent niet dat de functie van het schip als geheel niet in de beoordeling van de aanvraag moet worden meegenomen. De romp is volledig dienstbaar aan de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden, ook als er niet gevaren wordt. Omdat de verplaatsing van het schip onderdeel is van het hele proces en tijdens de verplaatsing voorbereidingen en afrondende werkzaamheden worden uitgevoerd, is de in geding zijnde investering in het bedrijfsmiddel een verbetering van de efficiëntie van het proces, die resulteert in een energiebesparing. De [naam 4] voert installatieprocessen uit en is speciaal voor dat doel ontworpen. De [naam 4] kwalificeert hierdoor als een procesmiddel en de investering past onder categorie B, meldcode 420000, van de Energielijst. In deze categorie zijn zeeschepen niet uitgesloten voor investeringsaftrek.

3.1.2

Het College acht het, anders dan appellante, niet onjuist dat verweerder bij de beoordeling of een bedrijfsmiddel valt onder een (generieke) code uit de brochure Energielijst 2015 bepalend acht waar de energiebesparing met dat bedrijfsmiddel wordt behaald. Uit de door appellante verstrekte stukken volgt dat met het in geding zijnde bedrijfsmiddel vooral energie wordt bespaard tijdens het varen. Het College volgt verweerder eveneens in zijn standpunt dat tijdens deze vaarbeweging geen sprake is van een proces maar van een transportbeweging.

3.1.3

Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, tijdens het varen continu zo’n driehonderd mensen voorbereidende werkzaamheden verrichten voor het installeren of afbouwen van installaties, maakt dat niet anders. Het werkproces van de [naam 4] bestaat naar het oordeel van het College, in navolging van het standpunt van verweerder, uit het uitvoeren van (installatie)werkzaamheden op zee. Het varen gebeurt gelijktijdig met de voorbereidende en afrondende werkzaamheden, maar maakt daar geen wezenlijk onderdeel van uit. Dat de [naam 4] dankzij het bedrijfsmiddel tijdens de werkzaamheden op zee de nodige stabiliteit heeft, doet aan het vorenstaande niet af. Niet is gesteld of gebleken dat daarmee de in geding zijnde energiebesparingsnorm wordt behaald.

3.1.4

Appellante heeft betoogd dat verweerder de [naam 4] onterecht als een transportmiddel heeft beschouwd. Verweerder gebruikt volgens appellante verschillende definities van het woord transportmiddel, al naar gelang het hem goed uitkomt. Het College overweegt hierover dat de [naam 4] een zeewaardig schip is waarmee mensen en goederen worden verplaatst. In zoverre kan het als transportmiddel worden aangemerkt. Zeeschepen vielen ingevolge de Regeling ten tijde van belang echter niet onder de definitie van transportmiddel als bedoeld in de Regeling.

3.1.5

Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd als (een onderdeel van een) transportmiddel kan worden beschouwd, en dat het niet valt onder de code waaronder door appellante een EIA-verklaring is aangevraagd, te weten code 420000 van de brochure Energielijst 2015. De aanvraag van appellante om een EIA-verklaring onder deze code is terecht afgewezen. Omdat zeeschepen in de Regeling niet onder de definitie van transportmiddel vallen, heeft verweerder terecht gesteld dat code 440000 evenmin kan leiden tot een toewijzing van de aanvraag.

3.2.1

Appellante heeft betoogd dat het onzorgvuldig is dat RVO heeft geadviseerd de aanvraag in te dienen in de categorie technische voorzieningen bij nieuwe processen, maar de aanvraag vervolgens heeft beoordeeld als een aanvraag in de categorie technische voorzieningen bij nieuwe transportmiddelen. Ook is het bestreden besluit volgens appellante onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom het bedrijfsmiddel niet als procesmiddel wordt aangemerkt.

3.2.2

Het College overweegt dat aan advisering zoals deze door appellante is omschreven, geen regel in de weg staat. Advisering door het bestuursorgaan kan het beslisproces efficiënter doen verlopen. Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat zij vanwege het eerdere advies van verweerder, erop mocht vertrouwen dat haar onder code 420000 voor het bedrijfsmiddel een EIA-verklaring zou worden verstrekt, bieden de gedingstukken voor dit standpunt geen steun. Van de door appellante in beroep gestelde ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit is het College evenmin gebleken.

3.3.1

Appellante heeft tot slot, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangevoerd dat verweerder wel positief heeft beschikt op een aanvraag om een EIA-verklaring voor het vissersschip Immanuël, een zeeschip voor de noordelijke IJszee. In dat geval waren diverse energiebesparende maatregelen toegepast waaronder ‘een slimme vormgeving van de romp waardoor de weerstand laag is’. RVO heeft deze investering beschouwd als een procesmiddel en de aanvraag onder EIA categorie B positief beschikt. Volgens appellante is haar investering vergelijkbaar met deze investering.

3.3.2

Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat bij dat schip, anders dan bij de [naam 4] , het varen wel een onderdeel is van het (primaire) werkproces, te weten het vangen van vis. Het College ziet geen aanleiding verweerder in deze toelichting niet te volgen. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

4. Gelet op het vorenstaande moet de hiervoor onder 2.1. vermelde vraag bevestigend worden beantwoord. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. B. Bastein en mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.

w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers

Tegen deze uitspraak kunnen partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen (artikel 3.42, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001).