ECLI:NL:CBB:2018:665
public
2019-07-22T15:46:10
2018-12-14
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-12-11
17/1826
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
NJB 2019/274
JB 2019/41 met annotatie van
JIN 2019/115 met annotatie van Keinemans, J.H.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:665
public
2018-12-14T13:54:26
2018-12-14
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:665 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-12-2018 / 17/1826

Ambtshalve beoordeling. Bezwaar niet-ontvankelijk. Bezwaar per e-mail, maar de elektronische weg is niet opengesteld. Dit verzuim heeft appellante hersteld door het bezwaarschrift per post te verzenden, maar zij heeft een oud postadres van verweerder gebruikt. Daardoor is het bezwaar te laat ingekomen. Verkeerde adressering is voor risico van appellanten . Verweerder heeft de termijnoverschrijding ten onrechte verschoonbaar geacht.

Art 6:6, 6:8, 6:9 en 6:11 Awb

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1826

32200

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2018 in de zaak tussen

Simonis B.V., te Doetinchem, appellante,

en

het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.J.C. Rooding).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan appellante een vergunning voor parallelhandel te verlenen.

Bij besluit van 2 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door G.H.M. Bod. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. L.W.M. Bruininks en ing. T.J.J. Huizing.

Overwegingen

1. Op 10 mei 2017 heeft appellante een vergunning voor parallelhandel aangevraagd voor het importeren van het gewasbeschermingsmiddel WOPRO Lambda Cyhalothrin 100 CS. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat het te importeren middel niet identiek is aan het al in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel Karate Zeon. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2. De eerste kwestie die aan de orde komt is de ambtshalve door het College te beoordelen vraag of het bezwaar ontvankelijk is. Dat verweerder het bezwaar ontvankelijk heeft geacht is geen grond om dit aspect buiten beschouwing te laten, omdat het gaat om toepassing van bepalingen van openbare orde, die niet ter vrije beschikking van partijen staan. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

3. In de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken is, dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit en dat een binnen deze termijn ontvangen bezwaarschift tijdig is ingediend. Een per post verzonden bezwaarschrift is ook tijdig ingediend als het niet later is ontvangen dan een week na afloop van de termijn. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een bericht elektronisch aan een bestuursorgaan kan worden verzonden, voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift dat niet voldoet aan de wettelijke eisen niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).

4. Appellante heeft per e-mail van 20 juli 2017 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dezelfde dag per e-mail laten weten dat per e-mail geen bezwaarschrift kan worden ingediend. Daarbij heeft hij appellante erop gewezen dat het bezwaarschrift per reguliere post moet worden ingediend en dat dat moet binnen zes weken na de datum van het besluit. Daarop heeft appellante per e-mail aan verweerder meegedeeld dat zij het bezwaarschrift diezelfde dag nog op de post zou doen. Uit het dossier blijkt dat appellante bij e-mails van 11, 21 en 28 augustus 2017 bij verweerder heeft geïnformeerd naar de stand van zaken, waarop verweerder per e-mail van 29 augustus 2017 heeft laten weten dat appellante deze week een brief van de afdeling bezwaarschriften zal ontvangen.

5. Op 23 augustus 2017 heeft verweerder het op 20 juli 2017 gedateerde bezwaarschrift per post ontvangen. Omdat deze ontvangst buiten de bezwaartermijn van zes weken was gelegen, heeft verweerder appellante bij brief van 30 augustus 2017 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. Daarop heeft appellante bij brief van 5 september 2017 aan verweerder meegedeeld dat zij het bezwaarschrift op 20 juli 2017 per reguliere post heeft verzonden, maar dat het geadresseerd was aan een oud postadres van verweerder. Volgens appellante moet dat de reden zijn van de late bezorging. Op de zitting heeft appellante bevestigd dat zij het bezwaarschrift naar een adres heeft verzonden dat zij nog in haar eigen database had, maar dat inmiddels niet meer door verweerder werd gebruikt.

6. Verweerder heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht en bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij naar aanleiding van het per e-mail ingezonden bezwaar appellante in de gelegenheid heeft gesteld om het bezwaar per post in te dienen, maar dat hij daarbij geen termijn heeft gesteld. Omdat dit niet in overeenstemming is met artikel 6:6 van de Awb, heeft hij het per post te laat ontvangen bezwaar ontvankelijk geacht, omdat dat binnen een redelijke termijn binnen is gekomen.

7. Het College stelt vast dat, uitgaande van de datum van het primaire besluit, de bezwaartermijn is geëindigd op 28 juli 2017. Het bezwaarschrift kon niet digitaal worden ingediend, omdat verweerder de weg daartoe niet had opengesteld. Het met de reguliere post verzonden bezwaarschrift is op 23 augustus 2017, ruim buiten de termijn, door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Niet-ontvankelijkheid blijft dan alleen achterwege als de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Volgens verweerder was dat het geval. Aan het feit dat naar aanleiding van het digitale bezwaarschrift geen hersteltermijn is gegeven als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, komt echter niet de betekenis toe die verweerder daaraan heeft gegeven. Verweerder was in dit geval, waarin de digitale weg niet openstond hetgeen ook onderaan het primaire besluit was vermeld, niet verplicht om een termijn te verlenen die langer was dan de oorspronkelijke zes weken na het primaire besluit. Dat appellante deze termijn in acht moest nemen is door verweerder nog eens vermeld in reactie op het digitale bezwaarschrift van appellante. Appellante heeft vervolgens bevestigd dat het bezwaarschrift alsnog direct per post was verzonden Dat het bezwaarschrift vervolgens buiten de termijn is ontvangen komt niet door een (onjuiste) handelwijze van verweerder, maar door een fout van appellante, die op 20 juli 2017 immers een verkeerd adres heeft gebruikt. Omdat de handelwijze van verweerder er niet toe heeft geleid dat appellante geen verwijt kan worden gemaakt dat zij haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend, levert verweerders handelswijze voor appellante geen verschonende reden op. De omstandigheid dat appellante per ongeluk een verkeerd adres heeft gebruikt levert evenmin een verschonende reden op. Onderaan het primaire besluit stond in de rechtsmiddelenclausule het juiste verzendadres. Het gebruik van een ander, gedateerd adres, komt daarom voor het eigen risico van appellante

8. Het College concludeert dat verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dat betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard, maar niet met het door appellante gewenste resultaat. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Awb zelf het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt het College dus niet toe.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan appellante te vergoeden;

Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. R.R. Winter, mr. I.M. Ludwig en mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.

w.g. R.R. Winter w.g. M.B. van Zantvoort