ECLI:NL:CBB:2018:676
public
2019-12-06T10:01:59
2018-12-21
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-12-18
17/1352
Hoger beroep
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
M en R 2019/53 met annotatie van B. Arentz
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:676
public
2018-12-21T08:29:35
2018-12-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:676 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 18-12-2018 / 17/1352

Landbouwkwaliteitswet. Tuchtrecht. Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. Afzetten van eieren als bio-eieren zonder geldig SkaI-certificaat

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1352

20270

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 op het hoger beroep van

[naam 1] C.V., te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. M.R. Prins),

tegen de uitspraak van het Tuchtgerecht Skal (het tuchtgerecht) van 7 juli 2017 met kenmerk ‘TV Online_806967_idegroot’.

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van het tuchtgerecht van 7 juli 2017.

Het tuchtgerecht heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College doen toekomen.

Op 1 november 2018 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam 2] , vennoot van appellante. Van de zijde van de Stichting Skal zijn verschenen haar gemachtigde mr. M. Timpert-de Vries en I. de Groot, werkzaam bij de Stichting Skal.

Grondslag van het geschil

1.1

Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. Het gaat daarbij met name om bepalingen van de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit en het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet alsmede bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007 en van Verordening (EG) nr. 889/2008. Deze Verordeningen zullen in het navolgende worden aangeduid als ‘de Verordening’ respectievelijk ‘de Uitvoeringsverordening’.

1.2

De Stichting Skal (Skal) is een onafhankelijke instantie die in Nederland verantwoordelijk is voor – onder meer – de naleving ten aanzien van biologische productiemethoden. Haar bevoegdheden vinden hun grondslag in de Landbouwkwaliteitswet. Skal is in artikel 15 van de het Landbouwkwaliteitsbesluit aangewezen als de in artikel 27, vierde lid, onder a, van de Verordening bedoelde controle-instantie.

1.3

Appellante heeft een pluimveehouderij en is sinds 2015 in omschakeling naar een biologische bedrijfsvoering. In augustus 2016 heeft appellante 14.926 leghennen ter certificering aangemeld.

1.4

Op 1 september 2016 heeft Skal een inspectie en toelatingsonderzoek voor onder meer de aangemelde leghennen uitgevoerd bij het bedrijf van appellante. Ten aanzien van de huisvesting, uitloop en weidegang van de leghennen heeft Skal geconstateerd dat de uitloop voor het pluimvee weliswaar in haar geheel was afgegaasd, maar dat de te onderscheiden afdelingen daarvan nog niet afzonderlijk waren afgegaasd. Bij e-mail van 5 september 2016 heeft Skal appellante bericht dat haar bio-certificaat gereed staat op de website van Skal. Skal heeft appellante ook meegedeeld dat de leghennen pas op het certificaat kunnen worden toegevoegd nadat de uitloop per afdeling volledig is afgegaasd. Appellante is erop gewezen dat het haar niet is toegestaan om haar eieren met biologische aanduidingen af te zetten als zij hiervoor niet is gecertificeerd. Op het Skal-certificaat van 5 september 2016 is vermeld dat appellante is gecertificeerd voor de producten en voortbrengingsprocessen ‘teeltareaal, in omschakeling’, ‘teelt van granen’, ‘teelt van veevoerdergewassen’ en ‘uitloop’. De leghennen en de eieren zijn nog niet in het certificaat opgenomen.

1.5

Bij e-mail van dinsdag 13 september 2016 heeft appellante Skal meegedeeld dat het gaas (voor het aanbrengen van de afgazing per afdeling) donderdag (15 september) zou worden geplaatst en verzocht om de controle donderdag te laten plaatsvinden.

1.6

Op 15 september 2016 heeft Skal een herinspectie uitgevoerd bij appellante. Geconstateerd is dat de afzonderlijke afdelingen van de uitloop nog niet volledig zijn afgegaasd omdat deze voorbij de door appellante geplaatste gaashekken weer samen komen. Naar appellante ter zitting heeft gesteld kwam zij er bij het aanbrengen van het gaas achter dat te weinig materiaal was geleverd.

1.7

Bij e-mail van 22 september 2016 heeft Skal aan appellante meegedeeld dat tijdens de inspectie op 15 september 2016 is geconstateerd dat de uitloop niet volledig per afdeling is afgegaasd en dat Skal het bedrijf van appellante daarom (nog) niet kan certificeren voor ‘leghennen’. Appellante is daarbij meegedeeld dat zij geen eieren mag afzetten met de aanduiding ‘biologisch’ voordat zij gecertificeerd is voor ‘leghennen, eieren’. Op 3 oktober 2016 heeft Skal deze e-mail nogmaals toegezonden, omdat appellante bij de telefonische contactopname door Skal had aangegeven de e-mail van 22 september 2016 niet te hebben ontvangen.

1.8

Op dinsdag 4 oktober 2016 heeft appellante aan Skal meegedeeld dat donderdag gaas zal worden geleverd en dat de herinspectie na donderdag kan worden ingepland. Bij e-mail van 6 oktober 2016 heeft Skal aan appellante meegedeeld dat appellante niet heeft aangegeven een spoedinspectie te wensen en dat binnen drie weken een herinspectie wordt ingepland. Skal heeft appellante er op gewezen dat zij geen producten met de aanduiding biologisch mag afzetten zolang zij hiervoor niet is gecertificeerd.

1.9

Op 19 oktober 2016 heeft Skal een herinspectie uitgevoerd op het bedrijf van appellante. Daarbij heeft de controle-inspecteur vastgesteld dat de uitlopen per afdeling volledig waren afgegaasd. De controle-inspecteur heeft ook vastgesteld dat appellanten al eieren met biologische aanduidingen heeft geleverd aan Gebr. Van Beek B.V. (Van Beek) zonder te zijn gecertificeerd voor het afzetten van eieren met biologische aanduidingen.

1.10

Bij brief van 26 oktober 2016 heeft Skal aan appellante voor deze overtreding een tuchtrechtelijke verklaring aangezegd. Skal heeft appellante verzocht alle ontvangstbonnen en facturen van haar afnemers van de leveringen tussen 2 september 2016 en 26 oktober 2016 te verstrekken en appellante in de gelegenheid gesteld haar visie op de geconstateerde overtreding te geven.

1.11

Vervolgens heeft het bestuur van Skal met de door de inspecteur van Skal opgemaakte verklaring van 3 november 2016 een procedure tegen appellante bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt. Daarbij is appellante ten laste gelegd in de periode van 2 september 2016 tot 19 oktober 2016 eieren met biologische aanduidingen te hebben verkocht zonder in het bezit te zijn van een geldig Skal-certificaat. Skal heeft het mogelijk behaalde financieel voordeel berekend op € 22.680,-. Skal is daarbij uitgegaan van 453.600 geleverde eieren en een geschat gemiddeld prijsverschil van 0,05 cent per ei.

De uitspraak van het tuchtgerecht

2.1

Het tuchtgerecht heeft het aan appellante ten laste gelegde bewezen geacht en geoordeeld dat appellante daarmee artikel 23 van de Verordening heeft overtreden. Het tuchtgerecht heeft aan appellante voor deze overtreding een geldboete opgelegd van € 7.500,-. Het tuchtgerecht heeft daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

2.2

Appellante heeft blijkens de door haar afnemer Van Beek opgemaakte facturen in de periode tussen 2 september 2016 en 19 oktober 2016 eieren als biologische eieren verkocht, terwijl zij daartoe niet gecertificeerd was. Appellante heeft onvoldoende of niet gereageerd op mededelingen van Skal om de eieren niet als biologische eieren in omloop te brengen vóórdat zij daartoe gecertificeerd was. Het tuchtgerecht heeft niet aannemelijk geacht dat appellante de bijlage bij het certificaat van 5 september 2016, waarop is aangegeven voor welke onderdelen van het bedrijf het certificaat is afgegeven, niet zou hebben gekregen, gelet op de door Skal verstrekte toelichting dat het certificaat met de bijbehorende bijlage geautomatiseerd en als één pdf-bestand aan de aangeslotene worden verstrekt. Over het betoog van appellante dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij, gelet op het aan haar verstrekte (Duitse) KAT-certificaat, haar eieren in Nederland als biologisch mocht afzetten, overweegt het tuchtgerecht dat appellante een eigen verantwoordelijkheid heeft in het naleven van de voor haar als bio-producent geldende regels en dat appellante bij onduidelijkheid navraag had moeten doen bij Skal als de in Nederland aangewezen instantie voor controle en certificering. Het tuchtgerecht heeft voorts overwogen dat niet is vast komen te staan dat appellante moedwillig heeft gehandeld en dat appellante praktisch gezien steeds snel in actie kwam zodra Skal aangaf dat de afgazing van de vrije uitloop voor de leghennen nog niet voldeed. Het tuchtgerecht heeft overwogen dat het, anders dan waarop Skal heeft aangedrongen, voor wat betreft de aard en de hoogte van de sanctie niet zozeer aansluiting heeft gezocht bij het door appellante mogelijk behaalde financiële voordeel door de eieren als biologisch tegen hogere prijzen te verhandelen, maar dat het met de opgelegde sanctie vooral heeft beoogd appellante te stimuleren om haar verantwoordelijkheid in de naleving van de voor haar geldende regels na te komen. Gelet op de aantallen eieren waar het in de bedrijfsvoering van appellante om gaat, heeft het tuchtgerecht een boete van enige omvang geboden geacht.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1

Het hoger beroep van appellante is ontvankelijk. Het College deelt niet het ter zitting door Skal ingenomen standpunt dat het beroep zou zijn ingesteld, althans de gronden zouden zijn ingediend, door de heer [naam 2] voor zichzelf en niet namens appellante. De gemachtigde van appellante heeft het hoger beroepschrift uitdrukkelijk ingediend namens appellante. De later – na ommekomst van de beroepstermijn – door dezelfde gemachtigde ingediende beroepsgronden moeten in die omstandigheden worden aangemerkt als te zijn ingediend namens degene die het beroep heeft ingesteld.

3.2

Het College overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding als volgt. Vast staat dat het bedrijf van appellante bij afgifte van het Skal-certificaat op 5 september 2016 niet voldeed aan de voorwaarde dat de uitloop voor de leghennen per afdeling volledig is gescheiden van de uitloop voor de andere afdelingen en dat appellante daarom niet gecertificeerd was voor het product ‘leghennen, eieren’ ofwel het afzetten van eieren met biologische aanduiding. Skal heeft ter zitting toegelicht dat de verplichting om de uitloop in compartimenten af te gazen volgt uit de huisvestigingsvoorschriften voor pluimvee zoals opgenomen in artikel 12 van de Uitvoeringsverordening waarin in artikel 12, derde lid, onder 3) sub ii) is bepaald dat per pluimveestal niet meer dan 3000 legkippen mogen worden gehuisvest. Voor zover appellante ter zitting heeft gesteld dat zij het gebrek in de afrastering van de uitlopen al omstreeks 6 oktober 2016 had hersteld, overweegt het College dat Skal daartegenover heeft gesteld dat pas bij de hercontrole op 19 oktober 2016 is vastgesteld dat de afrastering van de uitlopen in orde was. Dat appellante de uitloop al omstreeks 6 oktober 2016 volledig per afdelingen had afgegaasd, staat voor het College op grond van de enkele stelling van appellante niet vast, nog daargelaten dat de ten laste gelegde overtreding inhoudt dat appellante eieren als biologische eieren heeft verkocht, terwijl zij hiertoe (nog) niet gecertificeerd was. Vast staat dat het Skal-certificaat voor het afzetten van eieren met een biologische aanduiding pas op 19 oktober 2016 is afgegeven. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen de inhoud van de tuchtrechtelijke verklaring en de relevante wettelijke bepalingen, staat voor het College voldoende vast dat appellante de ten laste gelegde overtreding van artikel 23 van de Verordening heeft begaan. Appellante heeft immers eieren verkocht als biologisch terwijl deze niet waren geproduceerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening, en zij ook niet het benodigde certificaat had ten bewijze dat zij aan die voorschriften voldeed, zodat deze aanduiding niet gevoerd mocht worden. Appellante heeft dit niet (gemotiveerd) betwist.

3.3

Appellante kan zich niet verenigen met de door het tuchtgerecht opgelegde maatregel. Met haar eerste grief voert appellante aan dat Skal bij het opleggen van de boete ten onrechte zou zijn uitgegaan van een financieel voordeel van € 22.680,- en dat dit voordeel in werkelijkheid € 14.802,46 zou zijn geweest. Appellante stelt dat het prijsverschil tussen eieren met en eieren zonder biologische certificering daadwerkelijk lager was dan het door Skal aangenomen verschil van € 0,05 en dat zij bovendien minder eieren heeft verkocht dan door Skal is berekend (425.830 eieren in plaats van 453.600 eieren). Volgens appellante is daarmee de grondslag voor het opleggen van de boete als ook de opgelegde boete niet juist en dient de boete te worden verlaagd. Met haar tweede grief voert appellante aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij de eieren mocht verhandelen als biologische eieren, omdat Skal aan haar op 5 september 2016 een bio-certificaat had afgeven en appellante bovendien over een KAT-certificaat van de Duitse instanties beschikte dat dezelfde richtlijnen zou hanteren als Skal. Appellante meent dat haar deze fout ten onrechte zwaar wordt aangerekend door het opleggen van een hoge boete van € 7.500,-. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.4

Het College stelt vast dat voor de onderhavige overtreding op grond van artikel 13, eerste lid, en met toepassing van artikel 13b, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet een geldboete kon worden opgelegd van ten hoogste de vierde categorie (€ 16.750,-), bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, was immers hoger dan een kwart van de geldboete van de derde categorie (€ 6.700,-). Dat is ook het geval indien wordt uitgegaan van de hoogte van het wederrechtelijk genoten voordeel van € 14.802,46 zoals door appellante zelf berekend in reactie op de berekening van Skal.

Het College is van oordeel dat het betoog van appellante dat haar financieel voordeel lager was en daarmee de grondslag voor het opleggen van de boete als ook de opgelegde boete niet juist zou zijn, eraan voorbij ziet dat het tuchtgerecht, anders dan Skal in haar berekening in de tuchtrechtelijke verklaring van 3 november 2016, bij het bepalen van de hoogte van de boete meer omstandigheden heeft betrokken en dat de grootte van het financieel voordeel blijkens de uitspraak van het tuchtgerecht een ondergeschikt aspect was. Hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de hoogte van het door haar mogelijk behaalde financiële voordeel leidt er dan ook niet toe dat de redengeving van het tuchtgerecht voor de hoogte van de opgelegde geldboete niet draagkrachtig zou zijn.

Met betrekking tot het betoog van appellante dat zij naar aanleiding van het op 5 september 2016 verstrekte bio-certificaat in de veronderstelling verkeerde dat zij de eieren wel al mocht verhandelen als biologische eieren, overweegt het College dat Skal heeft toegelicht dat het certificaat geautomatiseerd met bijbehorende bijlage als één pdf bestand wordt verstrekt en dat in zoverre niet aannemelijk is dat aan appellante slechts de eerste bladzijde van het certificaat heeft ontvangen. Het betoog van appellante gaat er bovendien aan voorbij dat Skal appellante onder meer in haar e-mail van 5 september 2016 erop heeft gewezen dat de leghennen nog niet op het certificaat zijn vermeld en dat haar niet is toegestaan om de eieren met biologische aanduiding af te zetten. Het College ziet in het betoog van appellante dat zij ook vanwege het aan haar op 19 september 2016 verstrekte KAT-certificaat in de veronderstelling verkeerde dat zij de eieren met een biologische aanduiding mocht afzetten, evenmin een omstandigheid die tot een lagere boete dan de opgelegde boete zou moeten leiden. Skal heeft ter zitting uiteengezet dat het KAT-certificaat een van origine Duitse aanvullende kwaliteitsregeling is die niet gelijkwaardig is aan het in Nederland opgezette controlesysteem. Skal is in Nederland de enige bevoegde instantie voor de uitvoering van de registratie, bedoeld in artikel 28 van de Verordening. Het College is met het tuchtgerecht van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen om bij onduidelijkheid hierover navraag te doen bij Skal hetgeen appellante heeft nagelaten. Naar het oordeel van het College heeft het tuchtgerecht in verzachtende zin rekening gehouden met de door appellante aangevoerde omstandigheden door mee te wegen dat niet vast is komen te staan dat appellante moedwillig heeft gehandeld. Het College acht de aldus door het tuchtgerecht bepaalde boete in dit geval passend en geboden.

De eerste en tweede grief falen dan ook.

3.5

Appellante voert als derde grief aan dat Skal aan haar afnemer (Van Beek) slechts een waarschuwing heeft gegeven voor het afnemen van de niet gecertificeerde bio-eieren en het doorverkopen van deze eieren aan een Duitse afnemer. Volgens appellante had Van Beek als professionele verkoper appellante moeten vragen naar de tweede bladzijde van het Skal-certificaat. Appellante acht het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat Van Beek een waarschuwing heeft gekregen en zij zelf een hoge boete.

3.6

Skal heeft ter zitting toegelicht dat zij ten aanzien van Van Beek geen tuchtrechtelijke verklaring heeft opgemaakt, maar heeft volstaan met een waarschuwing. Skal heeft aangegeven dat zij in haar reglement (Skal-Reglement certificatie en toezicht) onderscheid maakt tussen verschillende types afwijkingen. De bij Van Beek geconstateerde afwijking is als ernstige afwijking gekwalificeerd. Bij haar keuze voor een bepaalde wijze van optreden heeft Skal in aanmerking genomen dat Van Beek als afnemer in een andere positie verkeerde dan appellante als producent en dat appellante als producent verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van biologische eieren. Van Beek als afnemer heeft haar ingangscontrole niet goed uitgevoerd aangezien niet is doorgevraagd naar de bijlage bij het certificaat van appellante. Bij het bepalen van de wijze van optreden is voor Skal mede maatgevend geweest dat niet was gebleken dat Van Beek door de overtreding een financieel voordeel heeft behaald.

3.7

Naar het oordeel van het College is gelet op het voorgaande in dit geval niet gebleken van ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur in de handhavingspraktijk van het bevoegde bestuursorgaan. Skal heeft naar het oordeel van het College afdoende toegelicht dat en waarom de overtreding van Van Beek in relevante mate verschilt van de overtreding van appellante. Ook de derde grief faalt.

4. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

5. Deze uitspraak berust mede op de artikelen 3u, eerste lid en 13v, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. J.L. Verbeek en mr. T.L. de Vries, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.

w.g. J.L.W. Aerts w.g. A. Graefe

BIJLAGE – wettelijk kader

Landbouwkwaliteitswet (zoals geldend van 1 januari 2015 tot 31 augustus 2017)

Artikel 13, eerste en tweede lid

1. Bij overtreding van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regelen kunnen een of meer van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd:

a. berisping;

b. geldboete;

c. het stellen van de betrokkene onder verscherpte controle op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren;

d. openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de betrokkene.

2. De controle-instelling regelt bij reglement de samenstelling en bevoegdheid van haar organen die de tuchtrechtspraak uitoefenen, alsmede de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding, een en ander met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

Artikel 13b, eerste en tweede lid

1. De tuchtrechtelijke maatregel van geldboete bedraagt ten minste € 3 en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan een kwart van de geldboete van de derde categorie, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 (zoals geldend van 1 juli 2014 tot 8 november 2016)

Artikel 2

Bij het in de handel brengen of etiketteren van of reclame maken voor producten wordt slechts verwezen naar de biologische productiemethode en wordt het logo, bedoeld in artikel 25 van verordening (EG) 834/2007, slechts gebruikt indien is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens verordening (EG) 834/2007 en bij of krachtens dit besluit gestelde regels.

Artikel 10

1. Onze Minister kan nadere regels stellen voor zover dat voor een goede uitvoering van de onderwerpen van de in de artikelen 2, 4 en 6 genoemde EU-verordeningen en voor de in artikel 9 genoemde EU-richtlijn noodzakelijk is.

2. De regels bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking hebben op:

a. de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet bedoelde onderwerpen;

b. de erkenning of certificering van onder die regeling vallende betrokkenen;

c. de wijze van keuring van producten;

d. het uitreiken, aanbrengen, vervaardigen, voorhanden en in voorraad hebben, alsmede het afleveren en gebruiken van bewijsstukken en merken;

e. de nadere aanduiding van het begrip bloembollen, bedoeld in artikel 1, onder r.

(…)

4. De wijze van keuring van producten, bedoeld in het tweede lid, onder c, heeft onder meer betrekking op de voorwaarden waaronder betrokkenen door de controle-instellingen of door een controlerende instantie erkend kunnen worden voor het verrichten van de bij ministeriële regeling aan te duiden keuringsactiviteiten.

Artikel 15

De Stichting Skal is de instantie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder a, van verordening (EG) 834/2007 en belast met:

a. het toezicht op de naleving van bij of krachtens dit besluit gestelde regels ten aanzien van de biologische productiemethoden en van productiemethoden die bij ministeriële regeling daaraan gelijkgesteld zijn;

b. uitvoering van de registratie, bedoeld in artikel 28 van verordening (EG) 834/2007;

c. overige uitvoeringshandelingen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de in de aanhef bedoelde verordening.

Artikel 17

1. Onze Minister is de bevoegde autoriteit, voor:

(…)

b. artikel 27, eerste lid, van verordening (EG) nr. 834/2007;

(…)

2. In afwijking van het eerste lid is de Stichting Skal de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, en artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007.

Verordening (EG) Nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91

Artikel 8

Algemene voorschriften

Marktdeelnemers leven de productievoorschriften na die in deze titel en in de in artikel 38, punt a), bedoelde uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld.

Artikel 23

Het gebruik van termen die verwijzen naar biologische productie

1. In de zin van deze verordening worden producten geacht producten te zijn waarop termen voorkomen die verwijzen naar de biologische productiemethode, wanneer die producten, de ingrediënten ervan of de bij de productie gebruikte voedermiddelen in de etikettering, de reclame of de handelsdocumenten worden beschreven in termen die de koper doen aannemen dat de producten, ingrediënten of voedermiddelen geproduceerd zijn overeenkomstig de in deze verordening vervatte regels. Met name mogen de termen vermeld in de bijlage en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, zoals „bio” en „eco”, in de hele Gemeenschap en in elke taal van de Gemeenschap afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt voor de etikettering van en de reclame voor een product dat voldoet aan de voorschriften die bij of krachtens deze verordening zijn vastgesteld.

Op de etikettering van en in de reclame voor levende en onverwerkte landbouwproducten mogen termen die verwijzen naar de biologische productiemethode, daarenboven slechts voorkomen wanneer ook alle ingrediënten van dat product geproduceerd zijn overeenkomstig de voorschriften van deze verordening.

2. De in lid 1 bedoelde termen worden nergens in de Gemeenschap en in geen enkele taal van de Gemeenschap gebruikt voor de etikettering van, de reclame voor en de handelsdocumenten betreffende een product dat niet voldoet aan de eisen van deze verordening, tenzij zij niet worden toegepast op landbouwproducten in levensmiddelen of diervoeders of duidelijk geen verband houden met biologische productie.

Voorts worden in de etikettering of reclame geen termen, termen in handelsmerken inbegrepen, of praktijken gebruikt die de consument of gebruiker kunnen misleiden door de indruk te wekken dat een product of de ingrediënten ervan voldoen aan de voorschriften krachtens deze verordening.

(…)

5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dit artikel wordt nageleefd.

(…)

Artikel 28

Deelname aan het controlesysteem

1. Een marktdeelnemer die producten in de zin van artikel 1, lid 2, produceert, verwerkt, opslaat of uit een derde land invoert, of die dergelijke producten in de handel brengt, zet, alvorens producten als biologische producten of omschakelingsproducten in de handel te brengen, de volgende stappen:

a. a) hij stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij zijn activiteit uitoefent, van die activiteit in kennis;

b) hij onderwerpt zijn onderneming aan het in artikel 27 bedoelde controlesysteem.

(…)

Artikel 29

Bewijsstukken

1. De in artikel 27, lid 4, bedoelde controlerende autoriteiten en controleorganen geven een bewijsstuk af aan de marktdeelnemer die aan hun controles onderworpen is en die bij zijn activiteiten de bij deze verordening vastgestelde voorschriften naleeft. In het bewijsstuk worden ten minste de identiteit van de marktdeelnemer, het type of de reeks producten en de geldigheidsduur van het bewijsstuk vermeld.

2. De marktdeelnemer verifieert de bewijsstukken van zijn leveranciers.

3. Het model van het in lid 1 bedoelde bewijsstuk wordt volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld, rekening houdend met de voordelen van elektronische certificering.

Artikel 38

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen, stelt de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vast. Deze bepalingen betreffen met name het volgende:

a. a) de in titel III vastgestelde productievoorschriften, met name ten aanzien van de door marktdeelnemers na te leven specifieke eisen en voorwaarden;

(…)

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

Artikel 12

Specifieke huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken voor pluimvee

(…)

3. Gebouwen voor alle soorten pluimvee moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

(…)

e) per pluimveestal mogen niet meer dieren gehuisvest worden dan:

(…)

ii) 3 000 legkippen,

Skal-Reglement certificatie en toezicht (vastgesteld op 5 november 2015, goedgekeurd door de Staatssecretaris van Economische Zaken op 27 november 2015 en treedt in werking met ingang van 1 januari 2016)

Artikel 5 Skal certificaat

1. Een certificaat van Skal betekent dat:

- certificatie is verleend voor de daarin gespecificeerde producten en dat deze dus geacht worden te voldoen aan en te zijn voortgebracht volgens de voor die producten door Skal gehanteerde certificatiegrondslagen;

- certificatie is verleend voor de daarin gespecificeerde voortbrengingsprocessen en dat deze dus geacht worden te voldoen aan de voor die processen door Skal gehanteerde certificatiegrondslagen.

2. Een certificatie wordt verleend voor onbepaalde tijd. Een certificatie kan worden opgeschort of ingetrokken bij tekortkomingen of overtredingen.

3. Een Skal certificaat (het document) wordt ieder jaar verstrekt.

4. Een certificaat verliest zijn geldigheid bij intrekking of opschorting van de certificatie.

5. Een certificatie en daarmee de geldigheid van het certificaat, vervalt bij beëindiging van de certificatieovereenkomst tussen Skal en de marktdeelnemer.