ECLI:NL:CBB:2018:82
public
2018-03-21T15:02:24
2018-03-21
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-03-02
17/320
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:82
public
2018-03-21T15:01:56
2018-03-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:82 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 02-03-2018 / 17/320

Artikel 7.15, tweede lid, van de Awb. Sprake van herroeping wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Invoer in de Europese Unie vanuit Nigeria van een container met schedels en hoorns van rammen en runderen, bestemd voor woningdecoratie, terecht geweigerd op de grond dat geen geldig veterinair gezondheidscertificaat als bedoeld in Verordening 142/2011/EG is overgelegd. Overgelegde gezondheidscertificaat voldeed niet aan de vereisten.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/320

40100

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2018 op het beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. N. Wouters),

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop in hoger beroep

Bij besluit van 19 september 2016 (primair besluit I) heeft verweerder de invoer in de Europese Unie (EU) vanuit Nigeria van een container met schedels en hoorns van rammen en runderen, bestemd voor woningdecoratie, geweigerd.

Op 15 november 2016 (primair besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien en de invoer van de betreffende container met schedels en hoorns alsnog toegelaten.

Bij besluit van 2 februari 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen primair besluit I ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens appellante is verder nog verschenen [naam 2] . Namens verweerder is tevens verschenen [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Appellante is een groothandel in onder andere woningdecoraties. De in geding zijnde container met schedels en hoorns is vanuit Lagos, Nigeria verscheept naar Rotterdam, waar hij op 2 april 2016 is aangekomen.

1.2

Ten aanzien van deze vracht is een gezondheidscertificaat zonder naamsvermelding ondertekend en afgegeven door de Nigeriaanse certificerende autoriteiten gedateerd op 22 februari 2016.

1.3

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft [naam 4] B.V., het transportbedrijf dat als douane-expediteur in opdracht van appellante het transport van de container heeft verzorgd, met een aanhoudingsbericht van 10 augustus 2016 medegedeeld dat de documentencontrole niet conform is, onder andere omdat op het gezondheidscertificaat de naam van de inspecteur niet is vermeld, en verzocht om een nieuw origineel certificaat of een originele aanvullende verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit in te dienen.

1.4

Appellante heeft een op 16 augustus 2016 ondertekende aanvullende verklaring ingediend, die op 23 augustus 2016 is ontvangen door verweerder. Daarin is in het Engels vermeld dat [naam 5] , verklaart dat hij de in geding zijnde goederen heeft gekeurd en dat hij het Health Certificate heeft ondertekend en gestempeld. Deze verklaring is ondertekend en voorzien van een stempel met de naam van dr. [naam 5] . Tevens heeft appellant aanvullend een Chapter 6 (A) Health Certificate nr. […] , gedateerd 23 juni 2016, bij verweerder ingediend.

1.5

Bij aanhoudingsbericht van 26 augustus 2016 heeft verweerder [naam 4] B.V. bericht dat de authenticiteit van het certificaat van 23 juni 2016 nr. […] en de aanvullende verklaring van 16 augustus 2016 niet is gewaarborgd en dat de partij moet worden aangeboden op het keurpunt voor weigering. Daaraan is ten grondslag gelegd dat een ambtenaar van de belastingdienst/douane, als vermeld in een door hem op ambtseed opgemaakt en ondertekend relaas van bevinding, gedateerd 29 augustus 2016 , na vergelijking van vier identieke handtekeningen op het certificaat van 23 juni 2016 met de twee handtekeningen op de aanvullende verklaring van 16 augustus 2016 van

dr. [naam 5] , heeft vastgesteld dat deze niet met elkaar overeenkomen. De betreffende ambtenaar heeft in zijn relaas geconcludeerd dat gezien de totaal verschillende geplaatste handtekeningen, het gezondheidscertificaat nr. […] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is afgegeven, gestempeld en ondertekend door

dr. [naam 5] .

1.6

Bij primair besluit I heeft verweerder de invoer van de container met schedels en hoorns in de EU geweigerd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat bij de documentencontrole is gebleken dat er geen geldig veterinair gezondheidscertificaat als bedoeld in Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011) is overgelegd, omdat de authenticiteit van het overgelegde gezondheidscertificaat en de aanvullende verklaring niet kan worden gewaarborgd. Dat is omdat de handtekening van het gezondheidscertificaat verschilt van de handtekening van de aanvullende verklaring terwijl het om dezelfde persoon zou moeten gaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat het gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegd persoon.

1.7

Appellante heeft bij brief van 28 september 2016 bezwaar gemaakt tegen primair besluit I en tevens de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij het bezwaarschrift is gevoegd een “official veterinary statement” gedateerd 27 september 2016, ondertekend door dr. [naam 5] , waarin deze verklaart wordt dat het document inderdaad getekend is door een andere veearts dan degene die de keuring verricht heeft, doch dat zowel degene die de keuring verricht heeft als degene die getekend heeft bij maandaatbesluit bevoegd verklaard is dergelijke formulieren te ondertekenen en dat van deze ondertekeningsmogelijkheid gebruik gemaakt kan worden als de keurende veearts niet in de gelegenheid is het formulier te ondertekenen. Wel moet dan bij ondertekening vermeld worden, dat dit “i/o” gebeurd is, doch dat is in het onderhavige geval per ongeluk nagelaten. Bij uitspraak van 1 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:345) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en dit besluit geschorst tot zes weken na de datum van de beslissing op bezwaar.

1.8

Bij primair besluit II heeft verweerder primair besluit I herzien en de invoer van de betreffende container met schedels en hoorns alsnog toegelaten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante met het door haar overgelegde document van 27 september 2016 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria, namens een andere daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria.

1.9

Omdat appellante zelf primair het standpunt inneemt dat zij in het geheel geen certificaat nodig had bij invoer van deze goederen is de bezwaarprocedure voortgezet. Daarbij ging het dan om de vraag of het primaire besluit onrechtmatig was, in welk geval verweerder aan appellante een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase zou moeten toekennen. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Verweerder heeft zijn standpunt dat bij de invoer van de schedels en hoorns een veterinair certificaat is vereist, gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de producten van appellante producten zijn als bedoeld in bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 2 van Verordening 142/2011. Uit bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, rij 6, kolom 5 en onder a volgt dat voor jachttrofeeën als bedoeld in afdeling 5, punt 2 het certificaat vereist is zoals genoemd in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder dan ook afgewezen omdat primair besluit I niet is herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid, aangezien eerst met het door appellante in bezwaar overgelegde document van 27 september 2016 voldoende aannemelijk is gemaakt dat het door appellante overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria, namens een andere daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria.

2. Appellante stelt zich in beroep primair op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat voor de zending een gezondheidscertificaat is vereist als bedoeld in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Daartoe voert appellante aan dat de in geding zijnde producten jachttrofeeën of preparaten zijn in de zin van bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 1, van Verordening 142/2011, waarvoor geen gezondheidscertificaat is vereist. Deze producten voldoen volgens appellante aan bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B en onder C, punt 1, sub b van Verordening 142/2011. Gelet hierop heeft verweerder de toelating van deze producten ten onrechte geweigerd op de grond dat geen (rechtsgeldig) gezondheidscertificaat is overgelegd. Subsidiair voert appellante aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een gezondheidscertificaat is vereist. Hiertoe verwijst appellante naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 november 2016 dat onvoldoende duidelijk is of het door verweerder bij het primaire besluit ingenomen standpunt over het moeten overleggen van een gezondheidscertificaat al dan niet juist is en dat verweerder zijn standpunt ter zake in de beslissing op bezwaar nader zal moeten motiveren. Appellante voert ten slotte aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat pas na het in de procedure ingebrachte document van 27 september 2016 de zending voldeed aan de vereisten van wet en regelgeving. Daartoe voert appellante aan dat het gezondheidscertificaat uit Nigeria, ook zonder de laatste toevoeging, voldoende was om de zending direct in Nederland toe te laten. Dit geldt volgens appellante des te meer nu zij op

1 september 2016 reeds kenbaar heeft gemaakt dat dierenarts dr. [naam 5] iemand heeft gemachtigd om voor hem te tekenen.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de primaire besluiten rechtmatig zijn. Daartoe voert verweerder aan dat bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 2 van Verordening 142/2011 op de producten van appellante van toepassing is en ingevolge deze bepaling de producten uit een derde land mogen worden ingevoerd wanneer wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder punt C, punt 1, onder a, en punt 2, onder a, i, ii en iii, en b, onder i en ii, van Verordening 142/2011. Ingevolge artikel 31 van Verordening 142/2011 moeten zendingen van dierlijke bijproducten, zoals die van appellante, bedoeld voor invoer in of doorvoer door de Unie vergezeld gaan van gezondheidscertificaten en verklaringen volgens de modellen in bijlage XV van deze verordening. In bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 1, wordt in tabel 2, onder nummer 6, bepaald dat jachttrofeeën en andere preparaten moeten voldoen aan de eisen in afdeling 5 van deze verordening en dat voor jachttrofeeën en andere preparaten, zoals bedoeld in afdeling 5, punt 2 en afkomstig uit alle derde landen, een certificaat nodig is zoals aangegeven in bijlage XV, hoofdstuk 6 (A). Laatstgenoemde bijlage betreft het Gezondheidscertificaat voor behandelde jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren, die uitsluitend uit beenderen, hoorns, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaan, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Europese Unie. Appellante heeft het in de regelgeving voorgeschreven gezondheidscertificaat niet gebruikt. Volgens verweerder heeft appellante pas in bezwaar middels het “official veterinarian statement” van 27 september 2016 aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat het formulier door dan wel namens de daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria is ondertekend.

4. Ter beantwoording staat de vraag of appellante in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar. In dit kader staat ter beoordeling of het betoog van appellante dat het primaire besluit I is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, juist is. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden (primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

5. In geschil is derhalve vooreerst of verweerder bij het bestreden besluit zich overeenkomstig artikel 3.2.2.3, eerste lid, van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten, dat stelt dat ingeval op grond van een communautaire maatregel is vereist dat het product vergezeld gaat van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document, dit certificaat, onderscheidenlijk document, bij aankomst op de grensinspectiepost aan de keuringsdierenarts wordt overgelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de invoer van de in geding zijnde producten een gezondheidscertificaat is vereist als bedoeld in hoofdstuk 6(A) van bijlage XV van Verordening 142/2011.

6.1

Het College stelt vast dat blijkens de door appellante ingebrachte handelsdocumenten van 22 februari 2016 de hoorns en schedels van rammen en runderen niet zijn bestemd om op enigerlei wijze in menselijke voeding, voedermiddelen, organische meststoffen of bodemverbeteraars te worden gebruikt (http://context.reverso.net/vertaling/nederlands-engels/gebruikt). Niet gesteld en niet gebleken is dat de informatie op de handelsdocumenten onjuist is, zodat het College van de juistheid daarvan uitgaat. Gelet hierop zijn de hier aan de orde zijnde producten dierlijke bijproducten zoals omschreven in artikel 3, onder 1, van de Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening 1069/2009).

6.2

Het College stelt voorts vast dat uit de door appellante ingebrachte handelspapieren van 22 februari 2016 blijkt dat de rams- en runderhoorns afkomstig zijn van dieren die in een slachthuis zijn geslacht. Het door appellante ingebrachte “certificate of health and inspection” van 22 februari 2016 vermeldt, voor zover hier van belang, dat de hoorns en schedels afkomstig zijn van Nigeriaanse inheemse dieren en vrij zijn van ziekten zoals runderpest en BSE etc.

6.3

Volgens artikel 10 van Verordening 1069/2009 omvat Categorie 3-materiaal, onder meer, de volgende dierlijke bijproducten: “a) karkassen en delen van geslachte of, in het geval van wild, karkassen of delen van gedode dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn; b) karkassen en de volgende delen van hetzij dieren die in een slachthuis zijn geslacht en na een keuring vóór het slachten geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht, hetzij karkassen en de volgende delen van wild dat overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie is gedood: i) karkassen en delen van dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertoonden; (…).” Gelet hierop is het College met appellante van oordeel dat de in geding zijnde producten als dierlijke bijproducten van categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10 aanhef en onder a, dan wel b, aanhef en onder i, van de Verordening 1069/2009 moeten worden beschouwd.

6.4

In artikel 41, eerste lid, eerste alinea, onder a, van Verordening 1069/2009 is, voor zover hier van belang, bepaald dat dierlijke bijproducten in de Gemeenschap worden ingevoerd overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften ervan voor het desbetreffende dierlijke bijproduct. Ingevolge artikel 41, derde lid, van deze verordening worden in het geval van invoer van categorie 3- materiaal en daarvan afgeleide producten de in het eerste lid, eerste alinea, onder a, bedoelde toepasselijke voorschriften vastgesteld. Deze voorschriften kunnen ingevolge artikel 41, derde lid, onder c inhouden dat de zendingen op het punt van binnenkomst in de Gemeenschap waar de veterinaire controles plaatsvinden, vergezeld moeten gaan van een gezondheidscertificaat.

6.5

Het College stelt voorts vast dat Verordening 142/2011 uitvoeringsmaatregelen voor de volksgezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten van Verordening 1069/2009 bevat. Ingevolge artikel 25, derde lid, aanhef en sub b, van deze verordening, dat onder meer verwijst naar artikel 41, derde lid van Verordening 1069/2009, nemen exploitanten de specifieke eisen inzake het invoeren en het doorvoeren van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor gebruik buiten de voederketen van landbouwhuisdieren als vermeld in hoofdstuk II van bijlage XIV in acht.

6.6

Op grond van de specifieke eisen vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, aanhef en onder e, van bijlage XIV van Verordening 142/2011, voor zover hier van belang, gaan invoer- en doorvoerzendingen van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten voor een ander gebruik dan in de voederketen van landbouwhuisdieren met uitzondering van pelsdieren: “e) (…): i) (…) tijdens het vervoer naar het punt van binnenkomst in de Unie waar de veterinaire controles plaatsvinden, vergezeld van het gezondheidscertificaat zoals aangegeven in de kolom „Certificaten/modeldocumenten” van tabel 2, of ii) worden zij op het punt van binnenkomst in de Unie waar de veterinaire controles plaatsvinden aangeboden, samen met een document volgens het in de kolom „Certificaten/modeldocumenten” van tabel 2 aangegeven model.”

6.7

In de derde kolom van tabel 2 van hoofdstuk II van bijlage XIV van Verordening 142/2011 is, onder nummer 6, bepaald dat jachttrofeeën en andere dierpreparaten moeten voldoen aan de eisen in afdeling 5 van deze verordening. In dit verband betoogt appellante, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2 uiteengezet, dat de in geding zijnde producten jachttrofeeën of dierpreparaten zijn in de zin van bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 1, van Verordening 142/2011, omdat zij voldoen aan de vereisten van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B en onder C, punt 1, sub b, van Verordening 142/2011.

6.8

Het College volgt appellante niet in dit betoog. De in geding zijnde producten voldoen niet aan de vereisten van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B. Het gaat immers om jachttrofeeën dan wel dierpreparaten van hoefdieren (rammen en runderen), terwijl de bepaling onder B slechts van toepassing is op producten afkomstig van andere soorten dan hoefdieren. De producten voldoen evenmin aan het vereiste onder C, punt 1, sub b. Weliswaar zijn de producten dierlijke preparaten afkomstig van hoefdieren die blijkens de handelsdocumenten van 22 februari 2016 een behandeling hebben ondergaan, echter van opgezette (delen van) hoefdieren is geen sprake. Het gaat immers om preparaten die uitsluitend bestaan uit beenderen en hoorns.

6.9

Specifiek voor jachttrofeeën en andere dierpreparaten van onder meer hoefdieren die uitsluitend bestaan uit beenderen en hoorns en afkomstig zijn uit derde landen stelt bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 5, punt 2, van Verordening 142/2011, dat deze ingevoerd mogen worden wanneer wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder punt C, punt 1, onder a, en punt 2, onder a, i, ii en iii, en b, onder i en ii van Verordening 142/2011. Dat de in geding zijnde producten voldoen aan de specifiek voor jachttrofeeën of andere preparaten die uitsluitend bestaan uit beenderen of hoorns gestelde voorwaarden van punt C, punt 2, sub a, i, ii en iii, is tussen partijen niet in geding. Dit betekent dat de producten moeten worden beschouwd als jachttrofeeën en andere preparaten als bedoeld in afdeling 5, punt 2. Daarmee staat vast dat verweerder, gelet op bijlage XV, hoofdstuk II, tabel 2, onder nummer 6 van Verordening 142/2011, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de invoer van deze producten vergezeld moet gaan van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document als vermeld in hoofdstuk 6(A) van bijlage XV van Verordening 142/2011.

7. Gelet op het vorenstaande is het beroep in zoverre ongegrond.

8.1

Het College ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of het door appellante bij de documentencontrole aangeboden gezondheidscertificaat van 22 februari 2016 in combinatie met de aanvullende verklaring van 23 augustus 2016 kan worden aangemerkt als een geldig veterinair gezondheidscertificaat als bedoeld in Verordening 142/2011. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

8.2

Bijlage XV van Verordening 142/2011, getiteld “modellen van gezondheidscertificaten” vermeldt bij “Opmerkingen” onder g, dat het originele exemplaar van het certificaat door een officiële dierenarts moet worden ingevuld en ondertekend, en dat de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer er daarbij op toezien dat beginselen van certificering worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 96/93/EG van de Raad van 17 december 1996 inzake de certificering van dieren en dierlijke producten (richtlijn 96/93/EG). Artikel 4, derde lid, van deze richtlijn bepaalt onder meer, dat elke bevoegde autoriteit in staat moet zijn het verband te leggen tussen het certificaat en de certificerend ambtenaar.

8.3

Gelet op het in rechtsoverweging 1.5 genoemde relaas, volgt het College verweerder in zijn standpunt dat de authenticiteit van het gezondheidscertificaat van 23 juni 2016 en de aanvullende verklaring van 16 augustus 2016 niet kan worden gewaarborgd, aangezien de in die verklaring opgenomen handtekeningen niet overeenkomen met de handtekeningen op het gezondheidscertificaat. Daardoor is het niet mogelijk om het verband te leggen tussen het certificaat en de certificerend ambtenaar. Appellante heeft in haar zienswijze van 1 september 2016 slechts gesteld dat het kan zijn dat de papieren door dr. [naam 5] zelf zijn ondertekend, dan wel in zijn naam door een van zijn assistenten. Appellante heeft pas in bezwaar, met het overgelegde ‘official veterinarian statement’ van 27 september 2016 aannemelijk gemaakt dat het door haar overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria, namens een andere daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria.

9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht de invoer in de EU vanuit Nigeria van de container met schedels en hoorns van rammen en runderen geweigerd op de grond dat bij de documentencontrole is gebleken dat er geen geldig veterinair gezondheidscertificaat als bedoeld in Verordening 142/2011 is overgelegd en de partij daarmee niet voldoet aan de uitzondering op het importverbod van artikel 2.2.1 Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten.

10. Nu het primaire besluit van 19 september 2016 niet is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, maar op grond van de door appellante in de bezwaarfase nader verstrekte informatie, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, zodat verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen.

11. De conclusie is dat het beroep ongegrond moeten worden verklaard.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaard het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. S.C. Stuldreher en mr. H.S.J. Albers in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.

w.g. W.E. Doolaard w.g. A. El Markai