ECLI:NL:CBB:2019:102
public
2019-03-18T07:31:11
2019-03-18
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2019-03-12
18/2600
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2019:102
public
2019-03-18T07:30:54
2019-03-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2019:102 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-03-2019 / 18/2600

Gronden beroep te laat ingediend; termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: R. Scholten),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Meijerink en mr. M. Krari)

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het op het bedrijf van appellante rustende fosfaatrecht vastgesteld.

Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit voorlopig beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brief van 26 november 2018 is appellante in de gelegenheid gesteld binnen vier weken alsnog de gronden van het beroep in te dienen en is zij gewaarschuwd dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien zij die gelegenheid niet benut. De gronden zijn op 16 januari 2019, dus na afloop van de hersteltermijn, ingediend.

2. Bij brief van 15 februari 2019 heeft appellante aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellante heeft zich op 3 oktober 2018 aangemeld voor de knelgevallenregeling voor starters met jongvee. Op grond van uitspraken van het College wordt dit integraal beoordeeld met het ingediende bezwaarschrift. Appellante heeft daarom in eerste instantie de beslissing op de melding afgewacht. Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2019 te kennen gegeven dat appellante niet aan de voorwaarden voldoet. Na de ontvangst daarvan heeft appellante de gronden van het beroep ingediend. Appellante verzoekt de beslissing van 11 januari 2019 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding te betrekken.

3. Het beroep op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding slaagt niet. Het lag op de weg van appellante om binnen de in de brief van 26 november 2018 gestelde termijn de gronden in te dienen of gemotiveerd om uitstel te vragen. Dit heeft zij, zonder passende reden, niet gedaan. Wat appellante heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Waar de brief van 11 januari 2019 geen besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit inhoudt, zal het College deze niet bij het geding te betrekken.

4. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.

w.g. R.C. Stam w.g. M.G. Ligthart