ECLI:NL:GHSHE:2021:364
public
2021-02-24T16:25:08
2021-02-09
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-09
200.264.521_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Goederenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:364
public
2021-02-24T16:16:21
2021-02-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:364 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 09-02-2021 / 200.264.521_01

Burengeschil over schutting op de erfgrens op een plat dak. Beschadiging van het dakleer door het storten van beton. Kosten kadastraal rapport.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.264.521/01

arrest van 9 februari 2021

in de zaak van

1 [appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [appellante] ,wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna aan te duiden als [appellanten] ,

advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,

advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 oktober 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 6622971 CV EXP 18-637 gewezen vonnis van 6 februari 2019.

5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenarrest van 8 oktober 2019 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

  • het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2019;

  • de memorie van grieven met producties;

  • de memorie van antwoord met producties;

  • de akte van [appellanten] met producties;

  • de antwoordakte van [geïntimeerden] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6De beoordeling

6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.1.1.

[geïntimeerden] is eigenaar van het pand aan het adres [adres 1] te [plaats] . [appellanten] is eigenaar van het daarnaast op nummer [adres 2] gelegen pand. Beide panden hebben aan de achterzijde een aan elkaar grenzend plat dak.

6.1.2.

Eind 2017 heeft [geïntimeerden] geconstateerd dat [appellanten] een houten tuinscherm heeft geplaatst op het plat dak. Dat houten scherm bestaat uit twee delen, die in een hoek van ongeveer 90 graden op het plat dak zijn geplaatst. Deel I van het scherm betreft het deel tussen het perceel van [appellanten] en dat van [geïntimeerden] en over dit deel gaat het geschil nog. Deel II is geplaatst aan de achterzijde van het plat dak van [appellanten] en vormt geen onderdeel meer van het geschil tussen partijen.

6.1.3.

Bij brief van 23 oktober 2017 heeft [geïntimeerden] [appellanten] onder meer:

- medegedeeld dat hij met het plaatsen van het scherm inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [geïntimeerden] en dat hij vreest voor schade door het handelen van [appellanten] ;

- gesommeerd binnen veertien dagen de onrechtmatige situatie aan te passen en het eigendom van [geïntimeerden] te herstellen.

6.1.4.

[appellanten] heeft niet gereageerd op de brief van 23 oktober 2017.

6.1.5.

[geïntimeerden] heeft [appellanten] bij brief van 22 november 2017 verzocht binnen veertien dagen te reageren. [appellanten] heeft daar evenmin op gereageerd.

6.1.6.

Op 29 augustus 2018 heeft het Kadaster een grensreconstructie verricht in opdracht van [geïntimeerden] . Het Kadaster heeft een relaas van bevindingen opgemaakt. Bij factuur van 10 september 2018 heeft het Kadaster € 500,- in rekening gebracht aan [geïntimeerden] .

6.2.1.

In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] (na vermeerdering van eis) [appellanten] hoofdelijk te veroordelen:

1. het op of nabij de perceelsgrens op het platte dak geplaatste tuinscherm binnen veertien dagen na de dag van het vonnis te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- per dag;

2. het dakleer binnen veertien dagen na de dag van het vonnis te herstellen/vervangen, op zo’n manier dat geen lekkages kunnen ontstaan bij [geïntimeerden] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- per dag;

3. tot betaling van € 500,00 voor het kadastrale onderzoek, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de dag van het vonnis, tot de dag van voldoening, alsmede van de nakosten.

6.2.2.

Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

Het door [appellanten] geplaatste tuinscherm is deels geplaatst op zijn perceel. Het Kadaster heeft dat geconstateerd en heeft de perceelsgrens met witte stippen gemarkeerd. [geïntimeerden] heeft foto’s overgelegd en daarop met pijlen aangegeven waar de stippen zijn geplaatst. Aldus blijkt dat het tuinscherm de perceelsgrens overschrijdt. Beide daken worden gescheiden middels een opstaande dakrand waarop het dakleer van allebei de daken overlapt. Ter montage van het tuinscherm is door [appellanten] beton gestort op het dakleer. Op een dergelijke manier bouwen kan lekkages veroorzaken. Bovendien heeft [geïntimeerden] op die manier geen volledige beschikking/toegang meer tot zijn eigen dakleer (bijvoorbeeld voor onderhoud of reparatie). De kosten van het Kadaster dienen door [appellanten] te worden vergoed omdat [geïntimeerden] het Kadaster heeft moeten inschakelen om zijn door [appellanten] betwiste standpunt nader te onderbouwen.

6.2.3.

[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.2.4.

In het vonnis van 6 februari 2019 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, in die zin dat [appellanten] is veroordeeld om de op de perceelsgrens geplaatste schutting deel I te verwijderen en het dakleer ter plekke van de te verwijderen schutting deel I dusdanig te herstellen of te vervangen dat er geen lekkages kunnen ontstaan bij [geïntimeerden] , beide op straffe van een dwangsom. Voorts heeft de kantonrechter [appellanten] veroordeeld tot betaling van de kosten van het Kadaster en de proceskosten (met rente en nakosten).

6.3.

[appellanten] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] .

6.4.1.

Grief I komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de betwisting van [appellanten] dat deel I van de schutting op het perceel van [geïntimeerden] is aangebracht, onvoldoende is gemotiveerd. [appellanten] stelt dat de schutting op zijn dak is bevestigd en niet op het dak van [geïntimeerden] . Door [geïntimeerden] is in eerste aanleg niet het volledige kadastrale rapport in het geding gebracht, zodat niet door [geïntimeerden] is aangetoond hoe het exacte verloop van de erfgrens is. Het staat dan ook niet vast dat [appellanten] de erfgrens heeft overschreden.

Als al sprake zou zijn van overschrijding dan is deze minimaal en is de vordering tot amotie in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. [geïntimeerden] ondervindt geen schade door de aanwezigheid van de schutting, hij wordt niet in zijn privacy geschaad en evenmin wordt zijn uitzicht belemmerd.

6.4.2.

Het hof stelt vast dat door [geïntimeerden] het kadastrale rapport als productie 3 bij memorie van antwoord in het geding is gebracht. [appellanten] had bovendien voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep de beschikking over het rapport, zo blijkt uit productie 1 bij de akte van [appellanten] . Noch in de memorie van grieven, noch in de nadien genomen akte gaat [appellanten] in op het kadastrale rapport. De inhoud van het rapport wordt door [appellanten] op zichzelf ook niet betwist. Naar het oordeel van het hof is met het kadastrale rapport in samenhang bezien met de foto’s die als productie 7 bij de conclusie van repliek zijn overgelegd komen vast te staan dat deel I van de schutting (deels) op het perceel van [geïntimeerden] is aangebracht. De betwisting van [appellanten] dat dat niet het geval is, is onvoldoende gemotiveerd.

6.4.3.

Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het enkele feit dat het slechts om een geringe overschrijding gaat, niet maakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [geïntimeerden] vordering tot verwijdering van dit deel van de schutting toe te wijzen. De door [appellanten] aangevoerde argumenten leggen, ten opzichte van de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [geïntimeerden] , onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij merkt het hof op dat de schutting op een relatief eenvoudige manier en met geringe kosten kan worden verplaatst op een zodanige wijze dat deel I van de schutting geheel op het perceel van [appellanten] komt te staan.

Grief I faalt.

6.5.1.

Grief II bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat “aannemelijk is dat met het plaatsen (en ook met het verwijderen) van dit deel van de schutting het dakleer is beschadigd (zal worden beschadigd)”. [appellanten] heeft enkel zijn eigen dak voorzien van beton tot aan de opstaande dakrand. [appellanten] heeft enkele tegels geplakt op de opstaande dakrand, doch daardoor is geen schade ontstaan aan het dak van [geïntimeerden] . Nu [geïntimeerden] geen bewijs heeft bijgebracht van zijn stelling dat er sprake is van (mogelijke) schade aan zijn deel van het dak, is zijn vordering tot herstel van het dak ten onrechte toegewezen, aldus [appellanten] .

6.5.2.

Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerden] heeft een tweetal verklaringen van dakdekkers (productie 6 bij conclusie van repliek) overgelegd waaruit volgt dat het aanbrengen van beton en plaatsen van tegels op het platte dak wordt afgeraden omdat deze handelwijze schade zal aanbrengen aan de dakbedekking. Het hof heeft hiervoor onder 6.4.2 geoordeeld dat vaststaat dat deel I van de schutting (deels) op het perceel van [geïntimeerden] is aangebracht. Gelet op de eigen verklaring van [appellanten] dat hij beton heeft gestort tot aan de opstaande dakrand en dat hij enkele tegels heeft geplakt op de opstaande dakrand, heeft [geïntimeerden] voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat met het plaatsen (en ook met het verwijderen) van dit deel van de schutting het dakleer is of zal worden beschadigd. De betwisting van [appellanten] is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Grief II faalt eveneens.

6.6.

Naar het oordeel van het hof zijn de kosten die [geïntimeerden] heeft gemaakt ten behoeve van de kadastrale grensconstructie redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [appellanten] . Grief III wordt dan ook door het hof verworpen.

6.7.

De slotsom is dan ook dat de grieven van [appellanten] falen. [appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die als volgt door het hof worden begroot:

griffierecht € 324,-

salaris advocaat (2,5 punten x tarief II) € 3.109,-

Totaal € 3.433,-

7De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter van 2 februari 2019;

veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op

€ 3.433,-;

verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, E.H. Schulten en G. Megchelsen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2021.

griffier rolraadsheer