ECLI:NL:GHSHE:2021:384
public
2021-02-15T09:43:56
2021-02-11
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-11
200.284.783_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:384
public
2021-02-15T09:43:09
2021-02-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:384 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 11-02-2021 / 200.284.783_01

Uithuisplaatsing

Van een terugplaatsing naar huis kan geen sprake zijn. Er is niet voldaan aan de voorwaarden.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 11 februari 2021

Zaaknummer : 200.284.783/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/01/356656 / JE RK 20-427

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,

tegen

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

de gecertificeerde instelling,

hierna te noemen: de GI.

Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 22 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] te laten voortduren tot (uiterlijk) veertien dagen na datum uitspraak, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 december 2020, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Slaats;

  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.3.1.

De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.3.2.

De raad heeft bij brief van 11 december 2020 aan het hof bericht voornemens te zijn om niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 april 2020 en 14 juli 2020;

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 januari 2021;

  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Slaats overgelegde stukken, te weten: het procesdossier eerste aanleg en een notitie (vindplaatsen jurisprudentie).

3De beoordeling

3.1.

Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.

De vader heeft [minderjarige] erkend.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .

3.2.

[minderjarige] staat sinds 10 mei 2019 onder toezicht van de GI.

3.3.

Bij beschikking van 23 oktober 2019 is een machtiging uithuisplaatsing verleend ten behoeve van [minderjarige] voor een (netwerk)pleeggezin dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 november 2019.

[minderjarige] verbleef aanvankelijk in een netwerk pleeggezin (halfbroer van de vader) en verblijft sinds eind juli 2020 in het huidige, perspectief biedend pleeggezin.

3.4.

Bij beschikking van 24 april 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 mei 2021 en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot uiterlijk 10 augustus 2020. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 14 juli 2020.

3.5.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing verlengd met ingang van 10 augustus 2020 tot uiterlijk 10 mei 2021.

3.6.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.

De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.

Uit praktische overweging heeft alleen de vader hoger beroep aangetekend. De moeder ondersteunt het beroep, maar zij voelde zich niet in staat om de mondelinge behandeling bij te wonen.

De ouders zijn klaar voor een terugkeer van [minderjarige] naar huis. De vader heeft zich met energie en inzet onder behandeling gesteld. Volgens de hoofdbehandelaar zijn er geen contra-indicaties voor de terugkeer van [minderjarige] . De vader kan een stabiele opvoerder zijn.

Beide ouders hebben gewerkt aan de gestelde doelen en voorwaarden en zij hebben zich voorbereid op de terugkomst van [minderjarige] . Beide ouders zijn clean en hebben een stabiele gemoedstoestand. Van huiselijk geweld is geen sprake. Verder hebben de ouders het huis op orde en kunnen zij voldoen aan de basale opvoedvaardigheden.

De vader heeft gebruik gemaakt van hulpverlening via de gemeente, maar dit traject is gestopt vanwege verlof/ziekte van de hulpverlener.

De ouders staan er voor open om hun pedagogische vaardigheden te vergroten. Er wordt door de GI echter geen hulpverlening voor de ouders ingezet, omdat de GI een opvoedbesluit heeft genomen, waarbij ten onrechte wordt gesteld dat de aanvaarbare termijn al verstreken is. De kinderrechter heeft niet geoordeeld dat [minderjarige] niet meer bij de vader kan terugkeren.

[minderjarige] is goed gehecht aan de vader. Er is een goede band en [minderjarige] ziet de vader graag.

Aangezien er slechts sprake is van een contactregeling van een uur per drie weken kan de vader niet aantonen welke vaardigheden hij bezit.

De vader erkent dat de pleegouders [minderjarige] goed verzorgen en de vader heeft een goede klik met hen. Hij kan bij hen ook terecht met vragen. De vader wil echter een kans om [minderjarige] samen met de moeder op te voeden.

De kindeigen problematiek van [minderjarige] staat niet aan een thuisplaatsing in de weg.

De vader verwijst verder naar de overgelegde jurisprudentie.

3.8.

De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.

De ouders hebben eerder de keuze gemaakt om samen te blijven en dit is ook de insteek geweest voor de ingezette hulpverlening. Door de GI is destijds aangegeven dat als ouders de keuze maken om samen voor [minderjarige] te zorgen zij afhankelijk zijn van elkaars ontwikkelingen.

Het is onduidelijk welke stappen de ouders hebben gezet richting stabiliteit en goed genoeg ouderschap. Sinds een mailbericht van 8 mei 2020 heeft de GI niets meer van de (hoofd)behandelaar van de vader vernomen. Er heeft zich bovendien de afgelopen maanden een aantal situaties voorgedaan waaruit blijkt dat er geen sprake is van een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie.

De vader heeft verder geen pedagogische vragen aan de GI gesteld.

Er is bij de vader sprake van beperkte veranderingsbereidheid en een beperkt probleembesef.

Er is geen plan van aanpak aan de GI overhandigd over de voorbereiding op de terugkomst van [minderjarige] .

[minderjarige] heeft een bovengemiddelde behoefte aan een opvoeder die sensitief en responsief kan reageren. De GI heeft nog steeds zorgen of de ouders hiertoe in staat zijn. Er zijn onder meer zorgen over de stabiliteit en de mate van emotieregulatie.

De aanvaardbare termijn is inmiddels ruimschoots overschreden. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over waar [minderjarige] mag opgroeien en volgens de GI ligt het perspectief van [minderjarige] in het huidige pleeggezin. [minderjarige] ontwikkelt zich daar goed door de sterk pedagogische aanpak. Zij is onlangs gestart op een Medisch Kinderdagverblijf zodat er zicht komt op haar ontwikkeling en op wat zij nodig heeft. De GI zal aan de raad vragen een onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel.

Daarbij dient de focus te liggen op een positief en regelmatig contact tussen [minderjarige] en de ouders.

3.9.

Het hof oordeelt als volgt.

3.9.1.

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

3.9.2.

Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.9.3.

Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] dient voort te duren. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

3.9.4.

[minderjarige] is een meisje van drie jaar met hechtingsproblematiek. Zij heeft een belast verleden en is vanwege relatieproblematiek, verslavingsproblematiek en overige problematiek bij beide ouders uit huis geplaatst. [minderjarige] heeft hierdoor al op diverse plaatsen gewoond.

3.9.5.

Het hof maakt uit de stukken en het verhandelde ter zitting op dat de vader een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft een traject bij Novadic succesvol afgerond en hij heeft een opleiding voor fietsenmaker afgemaakt. Ook de moeder lijkt stappen te maken, hetgeen in het belang van [minderjarige] positief is. Van een langdurige, stabiele situatie is echter nog geen sprake en de zorgen uit het verleden, die ertoe hebben geleid dat [minderjarige] uit huis is geplaatst, zijn niet weggenomen.

Door de GI is een aantal basisvoorwaarden op het gebied van drugsgebruik, relatie, gemoedstoestand en woonsituatie geformuleerd waaraan de ouders dienen te voldoen.

Deze voorwaarden zijn nog niet volledig vervuld.

Allereerst acht het hof het zorgelijk dat er nog steeds aanwijzingen zijn dat de moeder drugs gebruikt. De moeder is zo nu en dan niet bereikbaar voor de forensische begeleiding van Unitio en houdt dan verborgen waar ze is. Verder is uit de stukken gebleken dat de urinecontroles van de moeder pas in november 2020 zijn opgestart. Er zijn daarna meerdere controles gemist en tweemaal is er sprake geweest van een waterige vloeistof, die worden aangemerkt als een positieve uitslag.

Zelfs indien de vader wel voldoende in staat zou worden geacht om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen, dan heeft te gelden dat de ouders ervoor hebben gekozen om hun relatie voort te zetten. De vader wordt in zoverre ook afgerekend op bovengenoemde zorgen die er over de moeder zijn.

Verder zijn er op dit moment nog twijfels bij het hof of de ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden.

[minderjarige] heeft behoefte aan opvoeders met bovengemiddelde sensitieve en responsieve vaardigheden en aan een stabiele opvoedsituatie. Het hof realiseert zich dat de ouders gedurende de beperkte omgangsregeling weinig mogelijkheden hebben om aan te tonen over welke vaardigheden zij beschikken. Dat laat echter onverlet dat nu de ouders niet aan de basisvoorwaarden voor het toewerken naar een thuisplaatsing konden en kunnen voldoen, het besluit van de GI om niet in te zetten op de pedagogische vaardigheden van de ouders niet onbegrijpelijk is en vooral in het belang van [minderjarige] is.

Door Unitio worden er bovendien nog spanningen tussen de ouders geconstateerd. Het hof acht het daarbij ook zorgelijk dat uit signalen blijkt dat de ouders hun frustraties mogelijk afreageren op de honden in huis.

Alhoewel niet wordt getwijfeld aan de liefde die de ouders voor [minderjarige] voelen, is het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat van een thuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment geen sprake kan zijn.

3.9.6.

Het hof acht een verlenging van de uithuisplaatsing tot 10 mei 2021 in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.

3.10.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2020.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. Bossink is op 11 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.