ECLI:NL:GHSHE:2021:396
public
2021-03-08T16:51:29
2021-02-11
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-11
20/00174 tot en met 20/00178
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Bestuursrecht; Belastingrecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2020:530, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 04-03-2021
FutD 2021-0793
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:396
public
2021-03-03T09:35:59
2021-03-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:396 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 11-02-2021 / 20/00174 tot en met 20/00178

Belanghebbende exploiteert een hotel-brasserie-lounge bar. Het geschil betreft de aanslagen toeristenbelasting. Belanghebbende stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien niet alle belastingplichtigen in de heffing van de toeristenbelasting worden betrokken en andere belastingplichtigen voor een te laag bedrag zijn aangeslagen. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00174 tot en met 20/00178

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 januari 2020, nummers SHE 19/25, 19/554, 19/555, 19/556 en 19/580 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,

hierna: de heffingsambtenaar.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de aanslagen toeristenbelasting 2013 tot en met 2017 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft telkens bezwaar gemaakt.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

1.8.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.9.

Op de zitting is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld zaak 20/00179.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een [hotel] dat is gelegen aan het [adres] in [woonplaats] (hierna: het hotel).

2.2.

De gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel heeft op 12 december 2012 de Verordening toeristenbelasting 2013, op 19 december 2013 de Verordening toeristenbelasting 2014, op 11 december 2014 de Verordening toeristenbelasting 2015 en op 29 november 2016 de Verordening toeristenbelasting 2017 vastgesteld.

2.3.

De Verordening toeristenbelasting 2013 luidt - voor zover van belang - als volgt :

“Artikel 2

Belastbaar feit

Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

Artikel 3

Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.”

2.4.

De Verordening toeristenbelasting 2014 luidt - voor zover van belang - als volgt :

“Artikel 2

Belastbaar feit

Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Artikel 3

Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.”

2.5.

De Verordening toeristenbelasting 2015 (ook van toepassing voor belastingjaar 2016) luidt - voor zover van belang - als volgt :

“Artikel 2

Belastbaar feit

Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Artikel 3

Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.”

2.6.

De Verordening toeristenbelasting 2017 luidt - voor zover van belang - als volgt :

“Artikel 1

Belastbaar feit

Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente door

personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie

personen zijn ingeschreven

a. tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, dan wel

b. die zonder vergoeding gedurende hun verblijf beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten voor of in opdracht van anderen.

Artikel 2

Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.”

2.7.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 november 2016, voor de jaren 2013 en 2014, afzonderlijke aanslagen toeristenbelasting opgelegd van € 2.477,50 respectievelijk € 1.625.

2.8.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 april 2017, voor het jaar 2015, een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 1.360.

2.9.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 31 augustus 2018, voor het jaar 2016, een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 1.767,50.

2.10.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 september 2018, voor het jaar 2017, een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 1.795.

2.11.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 6 december 2018 (voor de jaren 2013 tot en met 2016) en van 9 februari 2019 (voor het jaar 2017) heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.

3Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging danwel vermindering van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.

In artikel 224, lid 1, Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, toeristenbelasting geheven kan worden. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid biedt tot een dergelijk verblijf, is diegene bevoegd om de belasting te verhalen op de persoon waarvan het ter zake van het verblijf belasting is verschuldigd.1 Aan artikel 224 Gemeentewet is uitvoering gegeven in de onder 2 genoemde Verordeningen (hierna: de Verordeningen).

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare feit zoals omschreven in de Verordeningen zich heeft voorgedaan en dat belanghebbende is aan te merken als belastingplichtige. Ook is niet in geschil dat de wijze van vaststelling en de hoogte van de vastgestelde bedragen in overeenstemming is met de Verordeningen.

4.3.

Belanghebbende stelt zich uitsluitend op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Belanghebbende stelt dat niet alle belastingplichtigen in de heffing worden betrokken en verwijst in dit verband ten eerste naar het feit dat de gemeente Gemert-Bakel weliswaar een Verordening forensenbelasting kende, maar de heffingsambtenaar geen forensenbelasting heeft geheven in de hier aan de orde zijnde jaren. De Verordening forensenbelasting is inmiddels ingetrokken. Vanwege de vrijstellingsbepaling in de Verordeningen is van degenen die verblijf houden in een gemeubileerde woning geen toeristenbelasting geheven.

Belanghebbende stelt ook dat arbeidsmigranten ten onrechte niet in de heffing worden betrokken.

Tenslotte stelt belanghebbende dat door de heffingsambtenaar een begunstigend beleid wordt gevoerd. In dit verband wijst belanghebbende op een met twee belastingplichtigen gesloten compromis, waarbij de oorspronkelijke aanslagen tot 1/3 van het verschuldigde bedrag zijn teruggebracht.

4.4.

Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is van belang of een juiste wetstoepassing, in andere, aan dat van belanghebbende zowel feitelijk als rechtens gelijke, gevallen achterwege is gebleven en bovendien de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling berust op een gevoerd begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van een situatie waar in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.2

4.5.

Het hof stelt voorop dat de forensenbelasting en de toeristenbelasting elk een eigen grondslag kennen in de Gemeentewet en dat het verschillende belastbare feiten betreft. Van gelijke gevallen is dus geen sprake. Het hof merkt hierbij op dat een gemeente niet verplicht is om een Verordening forensenbelasting vast te stellen en forensenbelasting te heffen. De stelling dat in zijn hotel ook personen meer dan 90 dagen hebben verbleven heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken, zodat reeds daarom geen sprake is van forensen. Nog daargelaten dat ook niet is voldaan aan de overige vereiste voor het belastbaar feit voor de forensenbelasting, het beschikbaar houden van een woning. Belanghebbende kan dus geen beroep doen op een vrijstelling.

4.6.

Ten aanzien van de arbeidsmigranten heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat een (groot) deel van deze personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en dus ingezetenen van de gemeente zijn. Het gelegenheid bieden tot verblijf aan deze arbeidsmigranten is dan geen belastbaar feit in de zin van de Verordeningen.

Verder heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de gemeente, samen met andere overheidsorganisaties, veel inspanningen verricht om degenen die huisvesting verlenen aan de niet-ingeschreven arbeidsmigranten in de heffing te betrekken. Op de huisvestingslocaties die een vergunning hebben worden de arbeidsmigranten in ieder geval in de heffing betrokken.

Voor zover belanghebbende heeft gewezen op het in 2018 afboeken van een geraamde opbrengst toeristenbelasting en daarmee stelt dat ten onrechte het verblijf van veel arbeidsmigranten niet in de heffing is betrokken, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat dit het gevolg is van een te opportunistische begroting voor het jaar 2018. Daarbij zijn zowel accommodaties meegenomen waar de arbeidsmigranten ingezetenen zijn als accommodaties die wel waren vergund, maar uiteindelijk niet zijn gerealiseerd, zodat geen verblijf door arbeidsmigranten heeft plaatsgevonden.

Naar het oordeel van het hof is dus van een begunstigend beleid ten aanzien van het gelegenheid bieden tot verblijf aan arbeidsmigranten niet gebleken. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat, hoewel nog niet alle arbeidsmigranten zonder inschrijving in de GBA, in de heffing zijn betrokken, in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen de juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.

4.7.

Belanghebbende heeft tenslotte gewezen op het door de heffingsambtenaar gesloten compromis met twee andere belastingplichtigen. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat het compromis ziet op twee recreatieparken. Het betreft daar grotendeels jaarplaatsen en/of huisjes/chalets waarvan de eigenaren vrij zijn om te verblijven en te vertrekken en het voor de exploitant niet goed mogelijk is een nachtregister bij te houden. Om die reden is de afspraak gemaakt dat in die gevallen het aantal overnachtingen per jaar forfaitair wordt bepaald. Naar het oordeel van het hof betreft dit geen gelijke gevallen en is geen sprake van een begunstigend beleid. Overigens vinden op deze recreatieparken ook hotelovernachtingen plaats, waarvoor zoals de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld, wel een nachtregister wordt bijgehouden en de toeristenbelasting op dezelfde wijze wordt geheven als bij belanghebbende. Hetzelfde geldt voor de chalets en mobile homes die via de parkeigenaar worden verhuurd aan toeristen.

4.8.

Gelet op het voorgaande is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en zijn de aanslagen terecht opgelegd.

Tussenconclusie

4.9.

Het hoger beroep is ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10.

Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11.

Het hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5Beslissing

Het hof

  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en

  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. (Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

  3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. de dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

1

Artikel 224, lid 2, Gemeentewet.

2

Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR6481.