ECLI:NL:GHSHE:2021:483
public
2021-02-18T09:27:43
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-18
20-003641-18
Hoger beroep
Op tegenspraak
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:483
public
2021-02-18T09:23:05
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:483 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 18-02-2021 / 20-003641-18

Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek van voorarrest en beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes.

Parketnummer : 20-003641-18

Uitspraak : 18 februari 2021

TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-865102-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1986,

zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

wonende te [woonplaats] (Polen), [adres] .

Hoger beroep

De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank bevolen dat het in beslag genomen mes wordt onttrokken aan het verkeer.

Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van de overweging tot verwerping van het noodweer-verweer.

De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging met een beroep op noodweer(exces) bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen, waaronder de opgelegde straf en de toegepaste artikelen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een mes, in elk geval een scherp en/of hard en/of puntig voorwerp, genoemde [slachtoffer] in diens buik, althans buikstreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in elk geval een scherp en/of hard en/of puntig voorwerp genoemde [slachtoffer] in diens buik, althans buikstreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak

Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestandsdeel “voorbedachten rade”. Het hof zal de verdachte dientengevolge vrijspreken van de onder primair – impliciet primair – tenlastegelegde poging tot moord.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair – impliciet subsidiair – tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 12 augustus 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes genoemde [slachtoffer] in diens buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de primair

– impliciet subsidiair – tenlastegelegde poging tot doodslag. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat wat betreft het verloop van de gebeurtenissen op 12 augustus 2017 uitgegaan dient te worden van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, nu de verklaringen van aangever [slachtoffer] en van de getuige [getuige 1] hierover wisselend en tegenstrijdig zijn. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft richting aangever met pepperspray gespoten en met een klapmes gezwaaid. Dit klapmes, met een lemmet van circa tien centimeter, is volgens de raadsman naar zijn aard en eigenschappen niet een steekwapen dat geschikt is om er iemand mee van het leven te beroven, terwijl de aard, omvang en ernst van het toegebrachte letsel bij aangever [slachtoffer] niet als vaststaand kan worden aangenomen, wegens het ontbreken van een medische verklaring.

Het hof overweegt als volgt.

Zowel aangever [slachtoffer] als de getuige [getuige 1] hebben bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. Het hof is met de verdediging van oordeel dat deze verklaringen op bepaalde punten van elkaar verschillen en tegenstrijdig zijn. Echter, hetzelfde heeft te gelden voor de verklaringen die de verdachte op verschillende momenten heeft afgelegd. Het hof ziet als oorzaak hiervan het tijdsverloop tussen het incident en het moment dat de verklaringen, respectievelijk bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg, zijn afgelegd, gecombineerd met het (bovenmatig) alcoholgebruik van de drie betrokkenen voorafgaand aan het incident. Gelet hierop zal het hof uitgaan van de verklaringen die de aangever, de getuige en de verdachte hebben afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn immers kort na het incident afgelegd waardoor het hof deze verklaringen het meest betrouwbaar acht. Van deze verklaringen acht het hof de verklaring van aangever [slachtoffer] over de feitelijke gang van zaken tijdens het conflict met de verdachte het meest betrouwbaar, nu deze verklaring het meest overeenkomt met hetgeen is waar te nemen op de camerabeelden van 12 augustus 2017. Het hof zal bij het vaststellen van de feiten derhalve die verklaring als uitgangspunt nemen.

Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, is voor het hof het volgende komen vast te staan.

Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte in de nacht van 12 augustus 2017 meerdere malen de confrontatie met hem heeft gezocht. De getuige [getuige 1] heeft hierover gelijkluidend verklaard. Ook uit de camerabeelden volgt dat het de verdachte is die in een tijdsbestek van ongeveer een uur zich meermalen in de richting beweegt van de vrachtwagen waar aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] zich op dat moment bevinden en daarbij kennelijk contact zoekt. Volgens aangever [slachtoffer] heeft de verdachte zich hierbij steeds provocerend opgesteld. Ook de getuige [getuige 1] verklaart dat de verdachte hen steeds opzocht en hierbij aangever [slachtoffer] uitschold en rare bewegingen in zijn richting maakte.

Dat de verdachte zich die nacht richting anderen vervelend gedroeg, vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] . Hoewel die verklaring ziet op eerdere momenten, blijkt daaruit dat de verdachte zich de betreffende avond en nacht agressief en uitdagend opstelde.

Nadat de verdachte een aantal malen in de richting van de aangever, die zich op dat moment bij de vrachtwagen bevond, was gelopen en zich hierbij provocerend gedroeg, heeft er een worsteling tussen hen plaatsgevonden. Volgens de aangever is de verdachte na de worsteling naar zijn vrachtwagen gelopen. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte richting de vrachtwagen loopt waar aangever [slachtoffer] zich op dat moment nog steeds bevindt en een voorwerp dat verdachte eerder op de grond had gelegd, schopt in de richting van aangever. Vervolgens loopt de verdachte weg en volgt de aangever hem. Hierna is waar te nemen dat er een worsteling tussen de verdachte en de aangever plaatsvindt, dat de verdachte wegloopt en uit beeld verdwijnt en de aangever hem volgt.

Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte weer naar hem is toegelopen, waarbij hij beide handen op zijn rug hield en zich wederom uitdagend jegens hem gedroeg. Verdachte zei: “Wat, wat, heb je problemen met mij?”, waarop aangever heeft gezegd: “Ga toch slapen jongen.” Vervolgens is de verdachte dichtbij aangever [slachtoffer] gaan staan met de handen op de rug. Aangever [slachtoffer] dacht op dat moment dat de verdachte hem weer zou gaan slaan. Voordat verdachtes hand het gezicht van aangever raakte, kwam zijn hand bij de taille van aangever en voelde hij geprik.

Op de camerabeelden is te zien dat wanneer aangever [slachtoffer] weer in beeld verschijnt de getuige [getuige 1] in de richting van aangevers buik wijst.

De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dronken was, dat hij een mes bij zich had gestoken en dat hij met aangever naar achter de vrachtwagen liep en dat zij toen gingen vechten, waarbij hij met het mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt. Door de politie is die nacht in de vrachtwagen van de verdachte een mes aangetroffen met hierop aan beide zijden bloed. Het mes is ter terechtzitting in eerste aanleg bekeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het een uitklapbaar mes betrof met een lemmet van 10 centimeter met één scherpe kant.

Voorts is voor het hof op grond van het proces-verbaal medische gegevens d.d. 13 augustus 2017 komen vast te staan dat aangever [slachtoffer] een snee/steekwond in de linkerzijde van zijn lichaam had ter hoogte van zijn nieren en dat één van de nieren met het mes was geraakt. Voorts is het hof uit dit proces-verbaal gebleken dat aangever [slachtoffer] inwendige bloedingen had, waaraan hij chirurgisch diende te worden geopereerd.

Anders dan is betoogd door de raadsman, is het hof van oordeel dat op grond van voornoemd proces-verbaal de aard, ernst en omvang van het letsel van aangever [slachtoffer] wettig en overtuigend is komen vast te staan. De verbalisanten hebben met de arts van aangever gesproken en hem gevraagd naar de verwondingen van aangever. De verklaring van de arts is door de verbalisanten opgetekend in een ambtsedig proces-verbaal. Het hof heeft geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen. Het enkele feit dat de verbalisanten geen artsen zijn, maakt dit niet anders. Immers hebben zij niet zelf het letsel vastgesteld, maar een arts en zijn die bevindingen door de verbalisanten in het proces-verbaal opgetekend. Ook vreest het hof niet, anders dan gesteld door de raadsman, dat er sprake kan zijn van een fout in de vertaalslag, nu uit niets blijkt dat de arts medische termen zou hebben gebruikt waarop de verbalisanten een vertaalslag hebben moeten toepassen. Het standpunt van de verdediging dat het letsel enkel kan blijken uit een medische verklaring opgesteld door een arts zelf, vindt geen steun in het recht.

De vraag waar het hof thans voor staat is of er gelet op voornoemde feiten en omstandigheden sprake is van een poging om aangever [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.

Allereerst merkt het hof op dat niet is komen vast te staan dat de verdachte aangever [slachtoffer] met een mes heeft gestoken met de vooropgezette bedoeling om hem te doden. Van boos opzet op de dood van aangever [slachtoffer] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.

Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of ten aanzien van het gedrag van verdachte vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.

Zoals hiervoor uiteengezet is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte, die dronken was en zich provocerend jegens aangever [slachtoffer] gedroeg, met een mes met een lemmet van 10 centimeter in de buikstreek van aangever [slachtoffer] heeft gestoken waarbij een nier is geraakt. [slachtoffer] heeft zich voor zijn letsel onder medische behandeling moeten stellen en heeft ten gevolge van zijn verwonding een operatie moeten ondergaan.

Het hof stelt voorop dat het hiervoor omschreven handelen van de verdachte in de kern als aanvallend moet worden beschouwd. Door in beschonken toestand met een mes in de buikstreek van het slachtoffer te steken heeft de verdachte een aanmerkelijk kans op de dood van het slachtoffer in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de kwetsbare buikstreek veel vitale organen bevinden en dat er door het aansnijden of doorsteken van deze vitale organen levensgevaarlijke bloedingen en/of letsels kunnen ontstaan. Dat deze kans aanmerkelijk is blijkt reeds uit het feit dat één van de nieren van aangever [slachtoffer] met het mes is geraakt en er sprake was van inwendige bloedingen.

Voorts is het hof van oordeel dat voren omschreven gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Temeer nu het slachtoffer voor zijn verwonding een operatie heeft moeten ondergaan.

Het hof verwerpt dientengevolge het verweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte die avond reeds twee keer eerder was mishandeld en dat hij, toen hij na de schermutseling met aangever wederom door hem werd aangevallen, zich mocht verdedigen. Volgens de raadsman heeft de verdachte zich eerst tegen de aanval verdedigd door met pepperspray te spuiten en toen dit niet werkte heeft hij pas met een mes gezwaaid. Ook voldoet de verdediging van de verdachte volgens de raadsman aan de eis van subsidiariteit nu de verdachte niet weg kon, omdat hij op de grond lag. Mocht het hof menen dat dit niet het geval was, dan is er volgens de raadsman sprake van noodweerexces omdat de verdachte tegen die tijd al in een hevige gemoedstoestand verkeerde.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof volgt de verdediging niet in haar lezing van de feiten.

Zoals reeds weergegeven onder het kopje “Bewijsoverwegingen” is voor het hof immers komen vast te staan dat de verdachte in de nacht van 12 augustus 2017 steeds de confrontatie met aangever [slachtoffer] heeft gezocht en zich hierbij provocerend heeft gedragen. Op een gegeven moment is er door dit gedrag van de verdachte een worsteling ontstaan tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] . Na deze worsteling is de verdachte weggelopen naar zijn vrachtwagen om vervolgens terug te komen met een mes in zijn hand dat hij achter zijn rug verborgen hield. Hierop heeft de verdachte zich wederom uitdagend jegens [slachtoffer] gedragen, is dicht bij hem komen staan en heeft hem vervolgens met het mes in zijn buikstreek gestoken.

Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er op het moment dat de verdachte terug kwam lopen met een mes in zijn handen, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en derhalve niet van een noodweersituatie. De verdachte, die zich na de worsteling met aangever in zijn eigen vrachtwagen had kunnen terugtrekken, heeft ervoor gekozen opnieuw de confrontatie met aangever op te zoeken, door met een mes in zijn hand verborgen achter zijn rug in de richting van de aangever te lopen, zich uitdagend jegens hem te gedragen, dicht bij hem te gaan staan om hem vervolgens met het mes te steken in zijn buikstreek. Deze handelingen van verdachte zijn in de kern aanvallend van aard. Door aldus te handelen komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Er was immers geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en derhalve niet van een noodweersituatie.

Het hof verwerpt ook het beroep van de verdediging op noodweerexces nu verdachtes handelingen in de kern aanvallend van aard zijn en van het bestaan van een aan verdachtes handelen voorafgegane noodweersituatie niet is gebleken.

Nu er evenmin andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.

De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een aanzienlijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis tegen de verdachte op te heffen.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De verdachte heeft met een mes in de buikstreek van aangever [slachtoffer] gestoken, waarbij een nier is geraakt, er sprake is geweest van inwendige bloedingen en [slachtoffer] heeft als gevolg van dit letsel een operatie moeten ondergaan. Dit levert een poging tot doodslag op. Doodslag wordt algemeen beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Uit de verklaring die de aangever op 26 juni 2018 tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, volgt dat aangever daar toen, bijna een jaar later, nog steeds de negatieve gevolgen van ondervond. Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor dit feit niet worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

Gelet hierop is het hof van oordeel dat een straf zoals verzocht door de verdediging niet op zijn plaats is, nu hiermee onvoldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking wordt gebracht.

In het voordeel van de verdachte houdt het hof evenwel mede rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten. Zo is het slachtoffer verschillende keren achter de verdachte aangelopen, terwijl hij de provocaties van verdachte ook had kunnen en moeten negeren, en heeft aangever erkend eerder die avond ook zelf geweld te hebben gebruikt.

Het hof heeft eveneens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman naar voren zijn gebracht. Echter, het hof ziet hierin geen aanleiding om te bepalen dat aan de verdachte een lichtere straf wordt opgelegd dan is opgelegd door de rechtbank en is gevorderd door de advocaat-generaal.

Alles afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, zoals is opgelegd door de rechtbank en is gevorderd door de advocaat-generaal, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat zij zich hiertegen niet verzet. Het hof ziet geen termen aanwezig die het noodzakelijk maken dat het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in stand blijft. Het hof zal derhalve het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

Tot slot overweegt het hof nog het volgende.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

In beginsel heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden 2 jaren na het instellen van appel. Nu namens de verdachte op 16 november 2018 appel is ingesteld en het hof meer dan 2 jaren later, te weten op 18 februari 2021, in deze zaak uitspraak zal doen, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van drie maanden. Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek van voorarrest.

Beslag

Het hof is van oordeel dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het hof zal derhalve overeenkomstig beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwart mes (goednr. PL2100-2017167477-1228048).

Aldus gewezen door:

mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,

mr. M.L.P. van Cruchten en mr. A.C. Bosch, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,

en op 18 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.