ECLI:NL:GHSHE:2021:484
public
2021-02-19T00:01:16
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-18
200.264.757_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:2923
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:484
public
2021-02-18T13:51:09
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:484 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 18-02-2021 / 200.264.757_01

Gezag

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 18 februari 2021

Zaaknummer: 200.264.757/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/256676 / FA RK 18-4103

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

thans wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. R.A. Wijnands.

Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

vestiging: [vestiging] ,

hierna te noemen: de raad.

5De beschikking d.d. 24 september 2020

Bij beschikking van 24 september 2020 heeft het hof het hof de raad verzocht om een (beperkt) onderzoek in te stellen inzake het ouderlijk gezag, conform hetgeen in die beschikking onder rechtsoverweging 3.8.5. is overwogen.

Het hof heeft, in afwachting van het advies van de raad, de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.

6Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:

- het rapport van de raad d.d. 30 november 2020;

- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 14 december 2020;

- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 14 december 2020.

6.2.

Het hof acht zich thans voldoende voorgelicht en zal de zaak op de stukken afdoen.

7De verdere beoordeling

7.1.

Bij de thans door de moeder bestreden beschikking van 22 mei 2019 heeft de rechtbank te Maastricht een beslissing gegeven wat betreft de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, voorts het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen en verder de raad verzocht om onderzoek en advies inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ieder verdere beslissing inzake die verdeling is aangehouden.

7.2.

Uit het daarop volgende raadsrapport van 7 november 2019 (dat de raad thans ook heeft betrokken bij het hierboven genoemde onderzoek van 30 november 2020) kwam het volgende naar voren.

De raad meende dat er mogelijkheden waren voor de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de vader. De moeder zou echter statusvoorlichting aan [minderjarige] moeten geven en hem moeten vertellen wie zijn vader is. Er diende verder in het kader van begeleide omgang, BOR II, zicht te komen op de opvoedvaardigheden van de vader.

De raad achtte voorts hulpverlening aan de vader, die reeds in gang was gezet, noodzakelijk.

Deze hulp bestond uit praktische ondersteuning van Triade en voorts hulp door Chamza bij het leren hanteren van zijn emoties. De raad adviseerde de moeder om hulp te zoeken voor het verwerken van haar trauma’s. De professionals van BOR II zouden de ouders kunnen ondersteunen bij de statusvoorlichting aan [minderjarige] .

De raad adviseerde BOR II omdat:

  • [minderjarige] een zeer jong kind is, hij geen bewuste herinnering aan de vader heeft en afhankelijk is van zijn opvoeders/verzorgers;

  • de vader tot voor kort kampte met forse persoonlijke problematiek die hem belemmerden om zijn vaderrol goed in te vullen;

  • de moeder een posttraumatische stress stoornis heeft opgelopen in de relatie met de vader die haar belemmert om met de vader te communiceren.

De raad meende dat na een half jaar begeleide omgang de mogelijkheden voor onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de vader helder moeten zijn. Bij een succesvol verloop van de BOR II adviseerde de raad de rechtbank, te bepalen dat de vader regelmatig omgang met [minderjarige] heeft, passend bij zijn leeftijd en de mogelijkheden van de ouders.

7.3.

Bij beschikking van 8 januari 2020 heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat het contact tussen [minderjarige] en de vader voorlopig onder begeleiding (BOR II) plaats zal vinden.

Uit het besprokene ter mondelinge behandeling van het hof op 11 augustus 2020 en de stukken die in het hierboven genoemde raadsrapport van 30 november 2020 zijn genoemd is gebleken dat de begeleide omgang middels BOR II niet tot stand is gekomen. Uit het bericht van Xonar van 21 januari 2020 volgt dat de moeder niet bereikbaar bleek en de advocaat van de moeder te kennen heeft gegeven dat de moeder niet instemt met de beschikking van de rechtbank en in hoger beroep zou gaan.

7.4.

Uit het raadsrapport van 30 november 2020 betreffende het ouderlijk gezag blijkt het volgende. [minderjarige] is een driejarige die al twee jaar opgroeit zonder contact met de vader. [minderjarige] weet niet (meer) wie zijn vader is. Volgens de moeder beschouwt [minderjarige] haar huidige partner als vader, een situatie die de moeder niet lijkt te willen veranderen. De moeder lijkt volledig vast te zitten in het verlenen en ervaart de vader enkel als last. Zij verwijt hem gebrek aan interesse, verwacht enkel tegenwerking van hem, maar komt ook zelf haar informatieplicht niet na. De moeder hoopt, middels het uitsluiten van de vader uit haar eigen leven en dat van [minderjarige] , een rustig en stabiel gezinsleven op te kunnen bouwen. Statusvoorlichting heeft niet plaatsgevonden en zal gezien moeders standpunt naar alle waarschijnlijkheid ook niet plaats gaan vinden. [minderjarige] wordt daarmee in zijn identiteitsontwikkeling beperkt dan wel geschaad.

De vader is een beperkte man die met de ondersteuning van hulpverlening en netwerk inmiddels een stabieler leven heeft opgebouwd. Hij heeft vertrouwen in zijn begeleider die hem ondersteunt in praktische regelzaken en die hem ook in de uitvoering van zijn ouderlijk gezag kan steunen. De vader twijfelt niet aan moeders beslissingen als opvoeder en geeft aan, alles te ondertekenen wat in [minderjarige] belang noodzakelijk is.

De vader is met name gericht op herstel van omgang met [minderjarige] . Hij wil graag zijn zoon leren kennen en wenst een langzame opbouw van het contact. De vader realiseert zich dat hij en [minderjarige] onbekenden voor elkaar zijn en acht omgangsbegeleiding noodzakelijk om het contact op te starten en te ondersteunen. Omdat zijn focus ligt op contact en niet op het gezag heeft hij uit zelfbescherming al overwogen om zich niet te verzetten tegen moeders verzoek tot eenhoofdig gezag, in de hoop zijn kans op omgang daarmee te vergroten.

Buiten het gemis aan contact tussen [minderjarige] en zijn vader ziet de raad geen redenen om te twijfelen aan het handelen van de moeder als opvoeder en aan de ontwikkeling van [minderjarige] . Ook de vader acht de moeder bij machte [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft.

Om de zorgen over het veilig opgroeien van [minderjarige] weg te nemen dienen de ouders samen met de hulpverlening een plan te maken waarin wordt toegewerkt naar de volgende doelen:

  • [minderjarige] kan erop vertrouwen dat hij zijn vader leert kennen, dat hij statusvoorlichting krijgt en dat het contact met de vader in opbouw en onder begeleiding wordt hersteld;

  • [minderjarige] kan erop vertrouwen dat de moeder haar PTSS verwerkt en haar beeld van de vader kan bijstellen;

  • De moeder is bij machte om [minderjarige] toestemming tot contact met de vader te geven en hem niet te belasten met haar eigen wantrouwen en strijd;

  • De vader als gezaghebbende ouder wordt geïnformeerd en betrokken bij en in het leven van [minderjarige] .

De raad meent dat om deze doelen te behalen er hulp nodig is, en wel een begeleide omgangsregeling onder regie van een professional, hulpverlening aan de moeder gericht op de verwerking van haar PTSS en voortzetting en steun van de persoonlijke begeleiding van de vader.

De raad is aldus van mening dat de ouders met ondersteuning van persoonlijke hulpverlening en professionele omgangsbegeleiding bij machte zijn om tot komen tot een situatie waarin [minderjarige] onbelast contact heeft met de vader. Daarbij acht de raad de vader bij machte om, met de ondersteuning van zijn persoonlijke begeleider, op een adequate wijze invulling te geven aan zijn ouderlijk gezag, zonder daarbij te vervallen in strijd met de moeder. De vader heeft in de afgelopen jaren op geen enkele wijze zijn ouderlijk gezag misbruikt.

Dat de vader uit onmacht en zelfbescherming bij tijd en wijle aangeeft zich te voegen naar moeders wens inzake eenhoofdig gezag, in de hoop daarmee omgang te verkrijgen, wordt door de raad niet in het belang van [minderjarige] geacht. Dit biedt geen enkele garantie op herstel van het contact en omdat de vader door het ‘wegnemen’ van het ouderlijk gezag nog verder op afstand wordt geplaatst, zijn recht op informatie praktisch beperkt wordt en [minderjarige] het kleine restje ban dat hij met zijn vader heeft, nog verder zal verliezen.

De raad concludeert dat een wijziging in het gezag niet tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De band tussen de vader en [minderjarige] dient zo veel mogelijk in stand te worden gehouden. Gebleken is dat vaders ouderlijk gezag geen enkel bedreiging vormt voor de

belangen en ontwikkeling van [minderjarige] . De vader geeft te kennen in te stemmen met

moeders keuzes als opvoeder en alle benodigde toestemmingen te blijven

verstrekken, hij wordt daarin ondersteund door zijn persoonlijk begeleider.

Het is moeders verantwoordelijkheid en plicht om als opvoedend ouder haar zoontje ter

bescherming van diens belangen en ontwikkeling, de mogelijkheid te bieden een

band op te bouwen met zijn vader.

De raad adviseert het hof dan ook om evenals de rechtbank moeders verzoek tot het toekennen van eenhoofdig gezag af te wijzen.

7.2.

Namens de moeder is bij het V8-formulier van 14 december 2020 aan het hof bericht dat zij blijft bij haar standpunt dat in het raadsrapport is weergegeven. Daarin geeft zij aan dat de raad de vader opnieuw ‘een hand boven het hoofd’ houdt. Hij heeft zich nooit iets van [minderjarige] aangetrokken en geen contact met hem gezocht. [minderjarige] heeft al een vader, en de moeder zal ervoor zorgen dat vader [minderjarige] nooit te zien zal krijgen.

Weliswaar zegt de vader voor alles te willen tekenen, desondanks heeft de moeder een half jaar moeten wachten voordat hij zijn medewerking heeft verleend om een legitimatiebewijs te kunnen aanvragen voor [minderjarige] en was de hulp van jeugdzorg nodig om een en ander op te lossen. De moeder heeft nog veel last van de periode waarin zij te maken had van doodsbedreigingen van de kant van de vader. Bovendien heeft de vader nooit willen bijdragen aan het leven van [minderjarige] . Ook heeft hij verzuimd om de moeder te informeren over de hulp die hij krijgt, zoals was opgedragen door de rechtbank. Hij was verder in de laatste rechtszaak bij de rechtbank inzake het BOR-traject niet bereikbaar. Tot slot heeft hij nooit kinderalimentatie betaald en zich zowel in procedure bij de rechtbank als het hof zich teruggetrokken van de lopende zaken.

7.3.

De vader heeft bij het V8-formulier van 14 december 2020 aan het hof laten weten dat hij kan instemmen met het raadsrapport. Hij hoopt hiermee op een laatste kans.

7.4.

Het hof oordeelt als volgt.

7.4.1.

Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

7.4.2.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is niet gebleken van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook is niet gebleken dat een beëindiging van het gezag van de vader anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.

Op grond van het raadsrapport is aannemelijk dat de vader, met ondersteuning van zijn persoonlijke begeleider, op een adequate manier invulling kan geven aan zijn ouderlijk gezag. Bovendien is niet gebleken dat de vader in de voorliggende jaren zijn ouderlijk gezag heeft misbruikt. Zelfs heeft de vader aan de raad laten weten dat hij wil instemmen met moeders keuzes als opvoeder en alle noodzakelijke toestemming zal blijven verlenen, waarbij hij wordt ondersteund door zijn persoonlijk begeleider. De zorgen van de moeder dat de ouders geen gezamenlijke beslissingen kunnen nemen die voor [minderjarige] belangrijk zijn, deelt het hof daarom niet.

Dat de vader uit onmacht en zelfbescherming zich op bepaalde momenten heeft willen voegen naar de wens van de moeder en zich terugtrok uit procedures (zowel bij de rechtbank als het hof), in de hoop daarmee meer kans op omgang met [minderjarige] te krijgen, acht het hof, evenals de raad, niet in het belang van [minderjarige] .

Het hof is van oordeel dat een wijziging in het ouderlijk gezag niet tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] : [minderjarige] raakt niet klem of verloren en ook op andere gronden is het beëindigen van gezamenlijk gezag niet noodzakelijk.

7.4.3.

Ten slotte stelt het hof vast dat de moeder in feite geen rol ziet voor de vader in het leven van [minderjarige] en geen aanstalten maakt, ondanks het eerdere raadsonderzoek van 7 november 2019 en de daarop volgende beslissing van de rechtbank, om het contact tussen de vader en [minderjarige] te bevorderen. De moeder verzaakt zo haar plicht ex artikel 1:247 lid 3 BW. Het ouderlijk gezag omvat immers mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Bij deze stand van zaken is het temeer van belang dat de gezagsband tussen de vader en [minderjarige] niet óók verbroken wordt.

7.5.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

8De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 mei 2019, voor daarbij het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag is afgewezen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffie van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attente van het centraal gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven, M.L.F.J. Schyns en is op 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.