ECLI:NL:GHSHE:2021:501
public
2021-02-19T00:02:16
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-18
20-003984-18
Hoger beroep
Op tegenspraak
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:11807, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:501
public
2021-02-18T16:32:52
2021-02-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:501 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 18-02-2021 / 20-003984-18

Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, poging tot doodslag, doorrijden na een ongeval, vernieling en het voorhanden hebben van een wapen en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden met aftrek van voorarrest en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen tot schadevergoedingen van de benadeelde partijen.

Parketnummer : 20-003984-18

Uitspraak : 18 februari 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 14 december 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-721257-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,

zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte als postadres opgegeven:

[adres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van poging tot doodslag (feit 1 primair) en ter zake van – zakelijk weergegeven –

  • poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd (feit 1 subsidiair),

  • poging tot doodslag (feit 2 primair),

  • poging tot zware mishandeling (feit 3 primair),

  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3 subsidiair),

  • doorrijden na een ongeval (feit 4),

  • beschadiging van een personenauto (feit 5),

  • vernieling van een voordeurruit (feit 6) en

  • het voorhanden hebben van een alarmpistool en 42 patronen (feit 7)

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast ter zake van feit 2 primair tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, bewezen zal verklaren het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast ten aanzien van feit 2 primair tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:

 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van

€ 822,87, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel,

  • de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering,

  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zal toewijzen tot een bedrag van

€ 5.234,13, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaateregel.

De verdediging heeft bepleit dat het hof enkel kan komen tot de bewezenverklaring van

  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [slachtoffer 2] (feit 1 meer subsidiair),

  • poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 2 subsidiair),

  • mishandeling van [slachtoffer 4] (feit 3 subsidiair),

  • doorrijden na een ongeval (feit 4),

  • beschadiging van een personenauto (feit 5) en

  • het voorhanden hebben van een alarmpistool en 42 patronen (feit 7)

en dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het meer of anders tenlastegelegde.

Voorts heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een lagere straf dan is opgelegd door de rechtbank en heeft het zich ten aanzien van een eventueel op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Tot slot heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:

1.

hij op een of meer momenten op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , (telkens) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een ander voertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevond(en), is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meer momenten op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een ander voertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevond(en), is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meer momenten op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een ander voertuig, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevond(en) gereden;

2. hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid op die [slachtoffer 3] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid op die [slachtoffer 3] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 augustus 2016 te Posterholt, in elk geval in de gemeente Roerdalen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid op die [slachtoffer 3] in te rijden;

3. hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto in de richting van die [slachtoffer 4] is gereden en/of met een bijl, althans een scherp en/of hard voorwerp, tegen de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto in de richting van die [slachtoffer 4] gereden;

en/of

hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met een bijl, althans een scherp en/of hard voorwerp, tegen de rug, althans het lichaam, te slaan;

4.hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Roerdalen op/aan de kruising de Echterboschlaan, de Haarenderweg en de Postertweg, op of omstreeks 14 augustus 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 5] ) letsel en/of schade was toegebracht;

5.hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een personenauto (van het merk Ford, type Focus, kleur blauw met kenteken [kenteken] ), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] heeft vernield en/of beschadigd;

6.hij op of omstreeks 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een (voordeur)ruit, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] heeft vernield;

7.hij op of omstreeks 30 april 2016 te Posterholt, in elk geval in de gemeente Roerdalen, een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, en/of munitie van categorie III, te weten 42 patronen, voorhanden heeft gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde

Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte, te weten het met een door hem bestuurde personenauto met een (hoge) snelheid tegen een andere personenauto met vier inzittenden rijden die op dat moment met een snelheid reed van ongeveer 50 kilometer per uur, zonder meer naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van deze inzittenden in het leven roept. Datzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor het vervolgens inrijden op een stilstaande auto met daarin een inzittende. Nu ook anderszins niet is komen vast te staan dat verdachte met zijn handelen een dergelijke kans heeft aanvaard, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde. Hierbij heeft zij verwezen naar de aangifte van de vernieling van de voordeurruit en de voorhanden zijnde getuigenverklaringen.

De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 6 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd – kort weergegeven – dat op grond van de voorhanden zijnde verklaringen onduidelijk blijkt wie de voordeurruit heeft vernield.

Het hof overweegt als volgt.

Blijkens de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft enkel [getuige 1] daadwerkelijk gezien dat een man de ruit van de voordeur insloeg. Over deze man heeft [getuige 1] verklaard dat hij vermoedt dat dit de bestuurder van de Saab is geweest en dat deze man een ontbloot bovenlichaam had (pagina 70 van het politiedossier).

Echter de getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zijn moeder heeft gezien dat de bestuurder van de (het hof begrijpt uit het overige van de verklaring) Saab een ruiten hemd aan had (pagina 37 van het politiedossier), terwijl de getuige [getuige 2] meent gezien te hebben dat de bestuurder van de Saab iets wits droeg (pagina 61 van het politiedossier). Tot slot heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat de bestuurder van de Saab een grijs, althans lichtkleurig, hemd droeg (pagina 64 van het politiedossier).

Nu de getuige [getuige 1] enkel vermoedt dat het de bestuurder van de Saab is geweest die de voordeurruit heeft ingeslagen, zijn beschrijving van de bestuurder van de Saab geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, terwijl de verdachte ontkent de betreffende vernieling te hebben gepleegd en ook niet is uit te sluiten dat dit door een andere aanwezige is gedaan, is voor het hof niet wettig en overtuigend komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die de tenlastegelegde vernieling heeft gepleegd. Het hof zal de verdachte bijgevolg vrijspreken van het onder 6 tenlastegelegde.

Bewijsmiddelen

In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde procesdossier van de Politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Echt, registratienummer PL2300-2016168215, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum 21 september 2016, pagina’s 1 tot en met 143.

Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Een proces-verbaal aangifte, d.d. 14 augustus 2016, p. 12-18, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

Ik wil aangifte doen van poging doodslag/moord gepleegd op de Echterboschbaan, Posterholt, binnen de gemeente Roerdalen, door mijn ex-vriend [verdachte] . [verdachte] woont op de [adres] in Posterholt.

Ongeveer twee en een halve week geleden ben ik weggegaan bij mijn verloofde [slachtoffer 4] . Ik ben tijdelijk naar mijn ex-vriend [verdachte] gegaan.

[verdachte] gedroeg zich jaloers. [verdachte] zag mij weer als zijn bezit. Ik mocht niet alleen weg. [verdachte] was altijd bij me, hij liet me niet alleen.

Ik heb de afgelopen dagen via de email stiekem contact gezocht met [slachtoffer 4] . Ik heb het adres van [verdachte] via de mail ook doorgegeven aan [slachtoffer 4] .

Afgelopen middag opende ik mijn mail en ik zag dat [slachtoffer 4] een mail had gestuurd.

Ik heb vanmiddag omstreeks 13.30 uur de mail gelezen. Ik las dat [slachtoffer 4] schreef dat hij over ongeveer een half uur op de camping zou zijn om mij te komen halen.

Volgens mij was de mail door [slachtoffer 4] net verstuurd op het moment dat ik deze opende.

Binnen in de woning van [verdachte] hangt een camera, via een tv/monitor kan ik de voorzijde van de tuin zien, het pad en de oprit naar de woning en de weg die uitkomt op de Zwembadweg te Posterholt zien.

Ik zag op de camera dat een persoon die leek op mijn buurman in Maastricht, genaamd [slachtoffer 3] (het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 3]), kwam aanlopen. Ik ben naar de voordeur van de woning gelopen. Toen ik de deur opende, zag ik dat inderdaad mijn buurman [slachtoffer 3] op het pad voor de woning stond.

[slachtoffer 3] gaf een seintje met zijn ogen en gezicht waaruit het mij duidelijk werd dat ik weg moest zien te komen. Ik verliet de woning, ik ben over de weg gaan lopen die uitkomt op de grote parkeerplaats van de camping. Ik hoorde dat [verdachte] riep: “Wat moet dat nu”. Ik zag dat [slachtoffer 3] heel rustig bleef staan. Ik ben doorgelopen in de richting van de parkeerplaats van de camping. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 4] mij tegemoet kwam lopen. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] tegen mij zei: “Ga zo snel mogelijk naar de auto op de parkeerplaats”. Ik zag dat [slachtoffer 4] in de richting van de woning van [verdachte] rende. Ik ben doorgelopen richting de parkeerplaats. Ik schat dat [slachtoffer 4] , maximaal een halve minuut later, achter mij aankwam en dat hij samen met mij naar de parkeerplaats liep. [slachtoffer 4] en ik zijn in een klein model blauwe auto gestapt. In de auto zat een voor mij onbekende man achter het stuur. Ik ben links achter de bestuurder in de auto gaan zitten. [slachtoffer 4] is naast mij op de achterbank gaan zitten.

Ik zag dat [slachtoffer 3] op de bijrijdersplaats van de auto ging zitten. Wij zijn vervolgens weggereden. Terwijl de bestuurder met de auto wegreed, keek ik over mijn schouder en ik zag dat [verdachte] in de blauwe Saab met een redelijke snelheid in onze richting kwam gereden. Ik werd heel erg angstig omdat ik weet hoe [verdachte] kan reageren.

Ik hoorde dat [slachtoffer 4] zei dat [verdachte] met een steeds hoger wordende snelheid achter ons aan kwam rijden. Dit was voor mij erg beangstigend. Inmiddels waren wij bij op het einde van een weg in Posterholt bij een kruispunt. Ik zag uit de ooghoek van mijn linkeroog de motorkap/voorzijde van de auto van [verdachte] steeds meer naar onze auto komen. Ik voelde en hoorde dat [verdachte] met zijn auto met volle vaart tegen onze auto reed. Ik schat dat wij op het moment dat [verdachte] met zijn auto tegen ons aanreed met een snelheid van ongeveer 40 à 60 km/uur reden. Ik voelde dat [verdachte] tegen onze auto reed en dat hij ons raakte net achter de plek waar ik zat. Ik zat achter de bestuurder. [verdachte] raakte ons net achter de linker achterportier. Op het moment dat de auto stil stond heb ik de linker achterportier van onze auto geopend. Ik ben vervolgens, uit angst, heel snel uit de auto gestapt. Ik ben vervolgens gaan rennen in de richting van een woonhuis dat naast deze weg lag. Ik ben over een hek met prikkeldraad geklommen.

Opmerking verbalisant:

Ik zag dat aangeefster [slachtoffer 1] enkele krassen en roodkleurige puntjes aan de achterzijde van haar linker onderbeen/kuit had.

Ik zag toen dat [verdachte] zijn Saab omdraaide met een flinke vaart. Ik zag ook dat er iemand op de weg stond en dat [verdachte] reed in de richting van deze persoon op de weg. Ik zag dat hij steeds rondjes bleef draaien.

De afstand tussen [verdachte] en zijn auto en de persoon op de weg bedroeg volgens mij ongeveer 10 a 15 meter. Ik hoorde ook steeds het scheurende geluid van de auto van [verdachte] .

Ik heb in een flits gezien dat [slachtoffer 3] ook uit de kleine blauwe auto was. Nu ik terug denk, denk ik dat [slachtoffer 4] de persoon was die op de weg stond.

Ik zag iemand van de boerderij staan. Ik vroeg aan deze persoon of hij een veilige plek voor mij had. Ik werd door de man meegenomen in de richting van een stal.

Ik heb toen nog omgekeken op het moment dat ik in de stal was en ik zag toen dat [verdachte] [slachtoffer 4] neersloeg.

Ik zag dat de rechterarm van [verdachte] in een bukkende beweging naar beneden werd bewogen in de richting van [slachtoffer 4] . Ik heb niet gezien of [verdachte] iets in zijn handen had.

[verdachte] sloeg opzettelijk en met kracht op de rug van [slachtoffer 4] . Ik zag dat [slachtoffer 4] achter op zijn rug is geraakt. Ik heb gezien dat [verdachte] drie keer [slachtoffer 4] heeft geslagen op zijn rug. Later zag ik dat [slachtoffer 4] een wond op zijn rug had. Ik zag dat een wond op de rug van [slachtoffer 4] open was, het leek alsof een stukje huid weg was.

Een proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 14 augustus 2016, p. 22-25, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 4] :

Ik doe aangifte van poging tot doodslag gepleegd in Posterholt op 14 augustus 2016 op de Echterbosbaan (het hof begrijpt telkens: Echterboschbaan). Tussen 14.00 uur en 14.30 uur bevond ik mij op de voornoemde Echterbosbaan in Posterholt. Ik was in gezelschap van [slachtoffer 3] , mijn buurman uit Maastricht en nog een kennis van de heer [slachtoffer 3] . Ook mijn verloofde [slachtoffer 1] was bij me.

Ik had kort te voren mijn vriendin [slachtoffer 1] bevrijd bij [adres] in Posterholt bij [verdachte] . [slachtoffer 1] had mij namelijk vanaf vrijdagavond enkele noodkreten gestuurd middels mail waaruit bleek dat ik haar moest komen halen.

Uiteindelijk ben ik dus vandaag met die beide mannen naar de bungalow van [verdachte] gegaan. De kennis van [slachtoffer 3] reed in zijn auto. Ik had [slachtoffer 1] van tevoren een mail gestuurd en daarin aangegeven hoe laat wij daar zouden aankomen. Blijkbaar had [slachtoffer 1] ons zien lopen want zij kwam de woning van [verdachte] uitgelopen. Ik heb [slachtoffer 1] toen laten plaatsnemen in de auto van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft plaatsgenomen achter de bestuurdersstoel. Ik ben naast [slachtoffer 1] gaan zitten en [slachtoffer 3] kwam korte tijd later naast [slachtoffer 2] zitten. We zijn toen weggereden in de richting van Maastricht. Het was [slachtoffer 1] die plotseling riep dat [verdachte] met zijn auto, een zwarte Saab, achter ons aan kwam rijden, vol gas. Plotseling voelde ik dat we aan de achterzijde geraakt werden.

Het volgende wat ik mij kan herinneren is dat we aan de zijkant werden aangereden.

We zijn toen nog zeker een tweede keer geraakt aan de zijkant. Op een gegeven moment raakte onze auto van de weg af. Dat was duidelijk door de acties van [verdachte] . Het leek wel alsof hij ons dood wilde hebben. Hij wilde ons van de weg af rijden. Op een gegeven moment stonden wij met de auto van [slachtoffer 2] half in de greppel. Dat was dus op de Echterbosbaan in Posterholt (het hof begrijpt: in de gemeente Roerdalen). We zijn meteen uit de auto gevlogen.

Wat ik me herinner is dat ik bij die boerderij door [verdachte] met een bijl geslagen werd. Ik heb duidelijk gezien dat [verdachte] uit die Saab stapte, een bijl in zijn hand droeg en met die bijl naar mij toe kwam gelopen. Hij heeft minstens een keer met het bijl op mijn rug geslagen. Ik weet dat hij 3 keer op mij ingeslagen heeft.

Een proces-verbaal aangifte, d.d. 15 augustus 2016, p. 26-28, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :

V: Wat kunt u mij in het kort vertellen over wat gisterenmiddag te Posterholt is voorgevallen?

A: [slachtoffer 3] belde mij gisterenmorgen op. Of ik even een meisje in Echt kon ophalen. Later hoorde ik dat het om Posterholt ging. Die vrouw zou op het [adres] zijn. Ik heb de wagen geparkeerd op de [adres] . [slachtoffer 3] en die andere jongen, [slachtoffer 4] heette die volgens mij, stapten uit en ik werd verzocht om in de auto te blijven zitten. Na een minuut of vijf zag ik dat een meisje met die [slachtoffer 4] naar de auto kwam gelopen. Die zijn ingestapt in de wagen. Een paar minuten later kwam [slachtoffer 3] aan en die is ook in de auto gestapt. Toen ben ik weggereden. Toen ik de grote weg opdraaide, hoorde ik achter mij zeggen: ”Oei daar komtie aangereden.”. Ik reed gewoon rustig door, zo ongeveer 50 kilometer per uur. Plotseling voelde ik dat die andere auto, die achter ons reed, tegen mijn auto aan reed aan de achterzijde.

Ik kon indraaien naar een grasveldje. Dat meisje, die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] stapten alle drie uit. Ik zag dat die auto die tegen mijn auto was aangereden voorbij reed en zich omkeerde. Hij is teruggekomen met een flinke vaart en heeft toen de linkerzijde van mijn auto nog eens gepakt.

[slachtoffer 3] liep naar de overkant en toen kwam die andere auto opnieuw aangereden en heeft mij eerst flink in de flank gepakt. Toen is hij weer een stukje achteruit gegaan. Toen is hij weer met volle vaart op mijn auto ingereden waarbij hij de deurstijl tussen de voor en achterportier raakte en het achterportier finaal indrukte. Ik voelde dat mijn auto naar rechts overhelde.

Tussendoor heb ik gezien dat de bestuurder van die andere auto met zijn auto eerst achter dat meisje en [slachtoffer 4] was aangereden. Ik zag die auto weer terugkomen en dat hij op [slachtoffer 3] ingereden had. Ik zag dat [slachtoffer 3] daarbij op de motorkap van die auto was gesprongen om erger te voorkomen. Ik weet zeker dat als die auto [slachtoffer 3] vol geraakt had, [slachtoffer 3] in twee stukken zou zijn geweest. Dat ging heel erg hard. Ik reed in een Hyundai.

V: Waar ging de vrouw zitten?

A: Achter mij.

V: Waar namen de andere personen plaats?

A: [slachtoffer 4] ging naast de vrouw zitten achter de bijrijdersstoel. [slachtoffer 3] kwam wat later aan en nam plaats op de bijrijdersstoel.

V: Wat voor een auto was het die u achtervolgde?

A: Ik vermoed een Saab.

Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 18 augustus 2016, p. 45-48, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer 3] :

V: Hoe mogen wij jou aanspreken?

A: Gewoon [slachtoffer 3] .

V: Jullie komen aan in Posterholt en wat doe jij vervolgens?

A: Ik zoek de [adres] gelopen. Meteen toen ik bij [adres] kwam, zag ik dat [slachtoffer 1] de deur open maakte, ik zag dat zij bleef staan in de deuropening en ik zag dat ze met haar hand waarschuwde dat hij daar was. Ik bedoelde daarmee [verdachte] . Ik gebaarde aan haar dat ze weg moest gaan. Ik zag aan [slachtoffer 1] dat ze doodsbang was.

Op het moment dat [slachtoffer 1] mij voorbij was gelopen en bij [slachtoffer 4] stond zag ik [verdachte] . Ik zei tegen hem dat ik even met hem wilde praten. Net toen ik dat gezegd had, deed hij de deur dicht. Ik draaide me om liep weg en binnen vijf seconden hoorde ik dat de deur openvloog en ik zag dat hij naar buiten gestormd kwam met een goudkleurige of messingkleurige kleine hakbijl in zijn hand. Ik zag dat hij dreigend op me afgelopen kwam.

Toen zijn we de auto ingestapt en weggereden. Ik zat naast [slachtoffer 2] in de auto. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] van achteruit riep: ”Daar komt hij.” Ik keek achterom en zag op tien meter afstand een auto met grote snelheid op ons af komen rijden. Ik voelde opeens een volle klap achter op de auto van [slachtoffer 2] . De auto werd een paar keer geraakt door die andere auto. Hij wilde ons gewoon kapot hebben.

Ik ben er uit gegaan. Toen ik eruit was zag ik dat hij met volle snelheid op de auto van [slachtoffer 2] inreed. Ik stond aan de ander kant van de weg. Ik zag dat dat de bestuurder van die andere auto mij zag, nadat hij nog een keer op de auto van [slachtoffer 2] had ingeramd. Ik zag dat hij de auto draaide en op mij afgereden kwam in volle vaart. Vlak voordat hij me zou kunnen raken, maakte ik een schijnbeweging met mijn lichaam naar rechts en sprong links omhoog. Ik voelde dat ik geraakt werd door zijn auto aan mijn rechterzijkant, hierdoor vloog ik ongeveer drie meter door de lucht. Ik schoof over de motorkap en kwam met mijn achterhoofd tegen de rechterstijl van de het rechterportier aan en viel uiteindelijk langs de rechterkant van de auto. De bestuurder van die auto was die [verdachte] .

’s Avonds voelde ik overal pijn. Ik heb blauwe plekken op mijn rechterbeen en rechterzijkant. Mijn linkerknie aan de onderkant. Mijn rechterknie is opgezwollen. Ik heb nog schaafwonden op mijn armen van de val.

Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 19 augustus 2016, p. 59-62, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2] :

V: Wat is er zondag 14 augustus 2016 gebeurd in Posterholt?

A: Omstreeks 14.30 uur die bewuste dag reed ik als bestuurder van een blauwe Volvo, over de Echterboschbaan in Posterholt, toen ik het volgende zag.

Ik zag een zwarte Saab aan komen rijden. Ik zag dat de Saab uit de berm kwam gereden en “overstak” en weer richting berm reed. Ik zag dat deze Saab achter een man aan reed die rende. Ik zag voor mij een blauwe personenauto staan met schade. Ik zag dat bij de felblauwe auto het linker portier flink in elkaar zat.

Ik had stellig de indruk dat die man met het witte T-shirt wegrende van die Saab. Hij vluchtte! Ik zag dat de Saab deze man aanreed. Ik zag dat deze man, die een wit

T-shirt droeg, over de motorkap van de Saab vloog. Ik zag duidelijk dat de man een buiteling maakte.

Het was een supergevaarlijke situatie. Er reed een dolle rond in een Saab om mensen te raken. De bestuurder van de Saab was echt door het dolle heen.

Iemand heeft zijn auto op de openbare weg gebruikt als wapen tegen personen.

Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 23 augustus 2016, p. 63-65, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 3] :

V: Wat is er zondag 14 augustus 2016 gebeurd in Posterholt?

A: Tussen 14.00 uur en 15.00 uur reed ik als bestuurder van mijn personenauto over de Echterbosbaan (het hof begrijpt: Echterboschbaan) in Posterholt. Ik zag aan mijn linkerzijde een blauwe personenauto staan. Ik zag dat de personenauto met zijn voorzijde schuin in de richting van Koningsbosch stond. Ik zag dat de blauwe personenauto beschadigd was. Het linker achterportier was flink ontzet.

Op een gegeven moment ben ik de blauwe personenauto met schade voorbij gereden en moest ik stoppen. Op dat moment zie ik aan mijn rechter voorzijde een manspersoon in de berm staan. Het was een blanke jongere man gekleed in een licht shirt of hemd. Op datzelfde moment zie ik een voertuig van de rijbaan afreed.

Ik zie dat dit voertuig moedwillig op deze jongere man inrijdt. Ik zie dat dit voertuig de jongeman met zijn linker voorzijde schept waardoor de jonge man door de lucht vloog en een behoorlijke “smak” maakte. Ik zie de jongeman over het linker voorspatbord rollen. Daarna zie ik de jongeman op het gras vallen. Ik zie dat de jongeman moeilijk overeind komt.

V: Wat voor merk was de auto die de jongeman aanreed?

A: In mijn visie was het een Saab, kleur zwart.

V: Wat kunt u ons vertellen over de bestuurder van de Saab?

A: Ik vond deze man erg opgewonden. Ik had echt de indruk dat deze man door niks te stoppen was.

V: Heb je in het algemeen nog andere mannen over de weg zien lopen?

A: Ja. Een andere jongeman die constant “Help me” riep.

V: Hoe zag hij eruit?

A: Het was een jonge en lange blanke man met een rood T-shirt aan.

Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 22 augustus 2016, p. 66-67, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 4] :

Op 14 augustus 2016 na de middag, reed ik met mijn VW Transporter in Posterholt.

Op de doorgaande weg te Posterholt zag ik dat een personenauto over de weg reed.

Ik zag dat die donkere auto een man aanreed. Ik zag dat die man omhoog vloog, ik zag dat die man witte kleding droeg. Dat gebeurde langs de weg, daar waar de berm omhoog gaat.

Deze donkere auto reed hard. Die bestuurder was volgens mij helemaal dol gedraaid.

Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 augustus 2016, p. 7-8, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op 14 augustus 2016, omstreeks 14.35 uur, kregen wij de melding. Naar aanleiding van die melding reden wij in een opvallende politieauto naar de Echterboschbaan te Posterholt. Ter hoogte van de kruising Echterboschbaan, Haarenderweg en de Postertweg, zagen wij aan de linkerzijde van de weg, in de berm, een personenauto, in de kleur blauw, merk Hyundai, staan. Wij zagen dat de personenauto veel schade aan de bestuurderszijde had.

Wij hadden gesproken met de heer [slachtoffer 4] . De heer [slachtoffer 4] gaf te kennen dat [verdachte] hem met een bijl in zijn rug had geslagen. Vervolgens zagen wij dat de heer [slachtoffer 4] meerdere snijwonden op zijn rug had en er bloed op zijn rug aanwezig was.

Wij zagen dat er meerdere bandensporen op de weg en in de aldaar gelegen berm aanwezig waren. Wij zagen ook dat er verschillende voertuigonderdelen op de weg lagen. Wij zagen dat het hectometerpaaltje N24 19,0 omver was gereden. Ook zagen wij dat een reflectorpaaltje omver was gereden. Vervolgens zagen wij dat de blauwe Hyundai i10 aan bestuurderszijde helemaal ingedeukt was. Voor de rest zagen wij dat die Hyundai op meerdere plaatsen beschadigd was.

De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 4 februari 2021, voor zover inhoudende:

Ik woonde in [adres] . [slachtoffer 1] zat achter haar laptop. Ze deed de deur open. Ik ben achter ze aangegaan en heb ze met mijn Saab achtervolgd. Ik heb toen hun auto met mijn auto geramd. Ik wilde de auto onschadelijk maken. De chauffeur zat nog in de auto toen ik de auto ramde. Een Saab is net een tank. Ik zag [slachtoffer 1] met haar ex naar de boerderij vluchten. Ik ben er achteraan gereden. Ik ben uitgestapt. Ik heb op de rug van de man geslagen. Hij wilde wegvluchten en toen heb ik hem geslagen. Ik was zo boos. Ik ben in de Saab gestapt en weggereden. Toen ben ik richting Duitsland gevlucht.

Ten aanzien van de feiten 4 en 5

Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 4 februari 2021;

  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 5] , p. 36-38;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 39;

  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] , p. 24.

Ten aanzien van feit 7

In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het (met de hand) doorgenummerde procesdossier van de Politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Echt, registratienummer PL2300-2016076875, opgemaakt door [verbalisant 4] , sluitingsdatum 31 maart 2017, pagina’s 1 tot en met 24.

Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 4 februari 2021;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 7-8;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 9;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 13-14.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Verklaring van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de incidenten verklaard dat hij dacht dat zijn vriendin [slachtoffer 1] door mannen werd ontvoerd en hij haar wilde bevrijden. Dat is volgens de verdachte de reden waarom hij achter de andere auto is aangereden en, toen deze auto stilstond in de berm en er personen uit de auto waren gevlucht, tegen de auto is aangereden: hij wilde de auto onklaar maken.

Het hof overweegt als volgt.

Allereerst is het hof van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen eerder een beeld naar voren komt dat het de verdachte is die [slachtoffer 1] tegen haar wil bij zich in huis hield en dat de drie mannen haar zijn komen “bevrijden”. Voorts zijn de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm geenszins gericht op het “bevrijden” van [slachtoffer 1] , maar zijn zij meer te bestempelen als pure razernij, waarbij de verdachte – ook volgens toevallige passanten – op allerlei manieren probeert om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] iets aan te doen. Op geen enkele wijze wordt voornoemde verklaring van de verdachte ondersteund door zijn gedragingen.

Bovendien vermag het hof niet in te zien waarom de verdachte – indien hij werkelijk vreesde voor een ontvoering van [slachtoffer 1] – niet hulpdiensten heeft ingeschakeld in plaats van aanvallend te handelen en daarbij het risico te nemen dat ook [slachtoffer 1] daardoor letsel zou oplopen. Na de gebeurtenissen is verdachte naar eigen zeggen gevlucht naar Duitsland. Ook toen heeft hij geen hulpdiensten verwittigd. Bij zijn eerste contact met de politie, waarbij hij als verdachte bijna een maand later over de gebeurtenissen werd gehoord, heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep geeft verdachte een rechtvaardiging voor zijn handelen. Het hof volgt de raadsman niet in zijn uitleg dat dit het gevolg is geweest van zijn advies aan de verdachte om tegenover de politie te zwijgen, nu de verdachte wel over andere ter zake dienende feiten heeft verklaard bij de politie.

Gelet op het vorenstaande acht het hof voornoemde verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en schuift deze om die reden ter zijde.

Algemeen

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.

Ten aanzien van feit 1

De verdediging heeft bepleit, voor zover nog aan de orde, dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman allereerst betoogd dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte tegen de andere auto is aangereden terwijl [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hierin zaten, nu de auto geen andere dan de schade aan de zijkant van de auto heeft. Ten aanzien van het moment dat enkel nog [slachtoffer 2] in de auto zat, heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard [slachtoffer 2] te raken, nu hij bewust tegen de achterdeur van de auto is gereden.

Het hof overweegt als volgt.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is voor het hof het volgende komen vast te staan.

De verdachte is achter de auto van [slachtoffer 2] aangereden en is tijdens de rit een aantal malen doelbewust tegen de achterkant van de auto aangereden en eenmaal tegen de linker zijkant van de auto. [slachtoffer 2] reed op dat moment circa 50 kilometer per uur. In de auto zaten op dat moment naast [slachtoffer 2] ook [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] .

Toen de auto van [slachtoffer 2] na deze aanrijdingen tot stilstand was gekomen in de berm en alleen [slachtoffer 2] nog in de auto zat, is de verdachte nog driemaal met zijn auto met hoge snelheid tegen de zijkant van de auto van [slachtoffer 2] aangereden. Tot slot hebben de verbalisanten waargenomen dat de auto van [slachtoffer 2] , een Hyundai, aan de bestuurderszijde helemaal ingedeukt was en dat de Hyundai op meerdere plaatsen beschadigd was.

Het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen de auto van [slachtoffer 2] is aangereden terwijl – naast [slachtoffer 2] ook – [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hierin zaten, wordt derhalve weersproken door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Dat de verklaringen op detailniveau van elkaar verschillen mag geen verbazing wekken, gelet op de omstandigheden waaronder de waarnemingen hebben plaatsgevonden: een zeer hectische en levensbedreigende situatie. Dat neemt niet weg dat de verklaringen in de kern op essentiële punten steun vinden in elkaar, zowel met betrekking tot de aanleiding van de incidenten, de plek waar een ieder in de auto zat en de gedragingen van de verdachte. Het hof heeft geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Dat op foto’s in het dossier aan de achterzijde van de Hyundai geen met het oog waarneembare schade zichtbaar is, doet daar niet aan af. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat uit verdachtes handelen de bedoeling voortvloeit om de auto van [slachtoffer 2] tot stoppen te dwingen en deze onklaar te maken. Dat laatste heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard.

Door met een dergelijke zware auto als verdachtes Saab, volgens eigen zeggen een “tank”, op een kleinere en kwetsbaardere auto als een Hyundai i10 op vastgestelde wijze in te rijden, heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van die auto in het leven geroepen. Immers, door een andere

– kleinere en lichtere – auto, die op dat moment een snelheid heeft van ongeveer 50 kilometer per uur, te achtervolgen en daartegen op te botsen is de kans dat de bestuurder van die auto de macht over het stuur kwijtraakt aanzienlijk. Hierdoor is er een aanmerkelijke kans dat de betreffende auto in botsing komt met een tegenligger of met obstakels aan de zijkant van de weg. Dat deze kans in onderhavig geval ook daadwerkelijk aanwezig was, blijkt reeds uit het feit dat er meerdere automobilisten getuige zijn geweest van de incidenten die vervolgens hebben plaatsgevonden en op de foto’s die zich in het dossier bevinden te zien is dat er meerdere bomen aan de zijkant van de weg zijn (pagina’s 78, 83, 85, 91 en 92). Ook het nadien met aanzienlijke snelheid inrijden met deze zware auto op de bestuurderszijde van de kleinere auto, terwijl deze stilstaat in de berm en de bestuurder daarin nog aanwezig is, roept de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven.

Voorts is het hof van oordeel dat voren omschreven gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van de auto dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.

De verdachte heeft tot driemaal toe met hoge snelheid op de bestuurderskant van de auto, met hierin nog een inzittende op de bestuurdersplaats, ingereden, waarbij de deurstijl tussen het voor- en achterportier bij de laatste keer werd geraakt en de auto naar rechts overhelde. De getuigen hebben hierover in de kern verklaard dat de bestuurder van de Saab doorgedraaid leek en als een dolle reed. Dit wijst niet op een rustig gecalculeerde handeling van de verdachte om enkel het achterportier te raken. Temeer nu er ook een deuk waarneembaar is aan de deur van de bestuurdersplaats zoals het hof heeft waargenomen op de foto’s van de Hyundai i10 (p. 81).

Het hof verwerpt het verweer.

Ten aanzien van feit 2

De verdediging heeft bepleit, voor zover aan de orde, dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – op gronden als verwoord in de pleitnota – betoogd dat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de verdachte op [slachtoffer 3] is toegereden, zodat – naar het hof begrijpt – niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 3] .

Het hof overweegt als volgt.

Anders dan betoogd door de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan dat de verdachte met hoge snelheid op het slachtoffer [slachtoffer 3] is afgereden. De raadsman heeft nog in de kern aangevoerd dat de verdachte niet veel snelheid heeft kunnen maken, nu [slachtoffer 3] nog de tijd heeft gehad om de situatie te analyseren, een plan te bedenken en dit uit te voeren. Het hof volgt de raadsman niet in deze gedachtegang. Het is algemeen bekend dat in een dergelijke levensbedreigende situatie in een fractie van een seconde dergelijke gedachten door iemands hoofd kunnen schieten, waardoor dit niets zegt over de tijd die [slachtoffer 3] daadwerkelijk heeft gehad op het moment dat de verdachte op hem kwam afgereden.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte met zijn auto met een hoge snelheid op het slachtoffer [slachtoffer 3] is afgereden en hem hierbij ook heeft geschept, waardoor [slachtoffer 3] over de motorkap van de auto is gerold en op de grond is terechtgekomen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op de algemene ervaringsregels en gezien de kwetsbare positie van een voetganger ten opzichte van een rijdende auto, waarbij het hof nog eens herhaalt dat de verdachte zijn auto zelf omschrijft als “een tank”, de kans op een dodelijk ongeval aanmerkelijk is.

Voorts is het hof van oordeel dat het gedrag van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer 3] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.

Het hof verwerpt het verweer.

Ten aanzien van feit 3

De verdediging heeft bepleit, voor zover aan de orde, dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 3 primair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – op gronden als verwoord in de pleitnota – betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft geslagen met een bijl.

Het hof overweegt als volgt.

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij heeft gepoogd [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto in de richting van [slachtoffer 4] te rijden en/of met een bijl tegen de rug van [slachtoffer 4] te slaan.

Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat door met een auto enkel in de richting van een persoon te rijden, niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat. Temeer nu uit verklaringen naar voren komt dat [slachtoffer 4] achter een auto kon schuilen. Het hof zal de verdachte ter zake van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Ten aanzien van het tenlastegelegde onderdeel om door middel van het slaan met een bijl op de rug van [slachtoffer 4] , te pogen deze [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, overweegt het hof het volgende.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer 4] niet heeft geslagen met een bijl, maar met een bacosleutel die hij van huis had meegenomen. Het hof is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte wordt weersproken door het bewijs. Zo heeft [slachtoffer 4] verklaard dat hij duidelijk heeft gezien dat de verdachte uit zijn auto stapte, een bijl in zijn hand droeg, met die bijl naar hem is toegelopen en hem met die bijl driemaal op zijn rug heeft geslagen. De verklaring dat de verdachte een bijl voorhanden had, vindt bovendien bevestiging in de verklaring van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft immers verklaard dat hij zag dat de verdachte zijn bungalow uitgestormd kwam met een kleine hakbijl in zijn hand. Het hof acht niet aannemelijk dat twee personen ieder voor zich, een bacosleutel hebben aangezien voor een bijl.

Tot slot is het hof van oordeel dat het letsel op de rug van [slachtoffer 4] eerder past bij het slaan met een kleine hakbijl dan bij het slaan van een bacosleutel. Op de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van [slachtoffer 4] (p. 75-77) is namelijk waar te nemen dat [slachtoffer 4] meerdere op snijwonden lijkende verwondingen op zijn rug heeft.

Uit de eerdere feiten vloeit voort dat verdachte razend was en de bedoeling had om te voorkomen dat [slachtoffer 1] zou wegvluchten van hem. Door vanuit die gemoedstoestand uit boosheid [slachtoffer 4] , zijnde verloofde van [slachtoffer 1] , tot driemaal toe met een bijl op de rug te slaan, heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op het – op zijn minst genomen – toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij deze [slachtoffer 4] in het leven geroepen.

Voorts is het hof van oordeel dat voren omschreven gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.

Het hof verwerpt het verweer.

Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.

Nu de tenlastelegging ziet op een enkelvoudige poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het hof dit bewezen verklaart ten aanzien van het slaan met een bijl tegen de rug van [slachtoffer 4] , komt het hof niet meer toe aan de subsidiair tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 4] door met een auto in zijn richting te rijden.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op meer momenten op 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een ander voertuig, waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

en

hij op meer momenten op 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een ander voertuig, waarin die [slachtoffer 2] zich bevond, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. hij op 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid op die [slachtoffer 3] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3. hij op 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bijl tegen de rug van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4.hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Roerdalen op/aan de kruising de Echterboschlaan, de Haarenderweg en de Postertweg, op

14 augustus 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 5] schade was toegebracht;

5.hij op 14 augustus 2016 in de gemeente Roerdalen, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een personenauto van het merk Ford, type Focus, kleur blauw met kenteken [kenteken] , dat aan een ander toebehoorde, te weten aan

[slachtoffer 5] heeft beschadigd;

7.hij op 30 april 2016 te Posterholt, een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, en munitie van categorie III, te weten 42 patronen, voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van

5 jaren met aftrek van voorarrest en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een lagere straf dan is opgelegd door de rechtbank. De verdediging heeft zich ten aanzien van een eventueel op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid, gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Vanwege een futiele aanleiding, te weten het feit dat de bij hem verblijvende [slachtoffer 1] bij hem wegging hierbij geholpen door [slachtoffer 4] , de man met wie zij verloofd was, en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft de verdachte absurd gehandeld. Uit pure razernij heeft de verdachte meermalen en op allerlei verschillende wijzen getracht [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] iets aan te doen. Hierbij heeft de verdachte zijn auto als wapen gebruikt. Getuigen omschreven het als een dollemansrit en dat de bestuurder van de Saab als een dolle rondreed, zonder hierbij oog te hebben voor omstanders. Met zijn auto is de verdachte niet alleen meerdere malen tegen de auto waarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten, gereden, maar heeft hij er ook niet voor geschuwd om met de auto op [slachtoffer 3] in te rijden. Alsof dat nog niet genoeg was, heeft de verdachte een hakbijl gepakt en heeft hiermee [slachtoffer 4] tot driemaal toe tegen zijn rug geslagen. Als gevolg van dit handelen van de verdachte hebben slachtoffers ook lichamelijk letsel opgelopen, waarbij het hof in ogenschouw neemt dat het nog vele malen erger had kunnen aflopen.

Dat de slachtoffers bijzonder bang moeten zijn geweest en hebben gevreesd voor hun leven, is evident. Op grond van de verklaringen gevoegd bij de vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] twee jaren na de incidenten nog altijd kampten met psychische problemen. Zo hadden zij last van herbelevingen en slaapproblemen. Ook hadden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nog altijd ernstige pijnklachten, kennelijk als gevolg van de aanrijdingen. Al met al heeft het hele voorval een grote impact gehad op hun dagelijks leven.

Niet alleen voor de slachtoffers zijn het angstige momenten geweest, maar ook voor de omstanders die ongewild getuigen zijn geworden van de nietsontziende gedragingen van de verdachte. Dit blijkt ook uit de verklaring van de getuige [getuige 2] : “Ik was super bang. Het was een supergevaarlijke situatie. Er reed een dolle rond in een Saab om mensen te raken”. Die “dolle” was dus de verdachte. Niets en niemand ontziend, heeft hij zijn woede en frustratie botgevierd op met name [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

Tot slot rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij tot op heden kennelijk niet de ernst en het gevaarzettend karakter van zijn gedragingen inziet. Zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de slachtoffers en de getuigen niet zo moeten overdrijven en dat het letsel van de slachtoffers wel meeviel.

Door het inrijden met zijn auto op [slachtoffer 3] heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Doodslag wordt algemeen beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor dit feit niet worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft het hof gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.

Naast voornoemde poging tot doodslag heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , doorrijden na een ongeval, beschadiging van een auto en het voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie. Het hof houdt er evenwel bij de straftoemeting rekening mee dat er sprake is van één geweldsexplosie waarbinnen de verdachte, op laatstgenoemd feit na, de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Het hof ziet hierin aanleiding om aan de feiten afzonderlijk minder gewicht toekennen bij het bepalen van de hoogte van de straf dan wanneer deze geheel los van elkaar hadden plaatsgehad.

Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 10 jaren ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde. Verdachte heeft zijn auto welbewust als wapen gebruikt. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van deze omvang acht het hof noodzakelijk, enerzijds ter bescherming van de verkeersveiligheid en anderzijds om de verdachte het kwalijke van zijn handelen te doen inzien.

Het hof overweegt nog het volgende.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in casu de datum van de inverzekeringstelling van verdachte op 5 september 2016, waarbij voor feit 7 nog geldt dat de verdachte na binnentreden in zijn woning ter zake van dat feit op 30 april 2016 door de politie is gehoord – vonnis wijst. Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn met ruim 3 maanden is geschonden. De rechtbank heeft immers eerst op 14 december 2018 vonnis gewezen.

Voorts heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden 2 jaren na het instellen van appel. Nu door de verdachte op 17 december 2018 appel is ingesteld en het hof meer dan

2 jaren later, te weten op 18 februari 2021, in deze zaak uitspraak doet, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van

2 maanden.

Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.023,92, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:

  1. geldbedrag ad € 150,00;

  2. aanvraag nieuw ID-bewijs ad € 51,05;

  3. eigen risico ad € 22,87;

  4. immateriële schade ad € 800,00.

De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 822,87

(bestaande uit de posten “eigen risico” ad € 22,87 en “immateriële schade” ad € 800,00) vermeerderd met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat slechts het gedeelte van de vordering dat is toegewezen door de rechtbank aan het oordeel van het hof is onderworpen.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft – voor zover nog van belang – bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen nu deze onvoldoende is onderbouwd.

Het hof overweegt als volgt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

Anders dan gesteld door de raadsman is het hof van oordeel dat de schadeposten “eigen risico” en “immateriële schade” voldoende zijn onderbouwd door de benadeelde partij. Het hof stelt voorop dat het evident is dat een persoon die het slachtoffer is geworden van zulke extreme gevaarzettende gedragingen zoals ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, hieraan, naast lichamelijk letsel, ook geestelijk schade ondervindt. Dat dit ook het geval is, is voor het hof genoegzaam gebleken uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding. Dat de benadeelde partij reeds vanaf 1 januari 2016 de module POH-GGZ betaalde en dat zij pas op 11-11-2016 het gevorderde bedrag aan eigen risico voor de GGZ heeft moeten voldoen, maakt dit niet anders.

Gelet op de aard en de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof een deel van de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij kan voor het overige niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 522,87 (bestaande uit € 22,87 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade).

Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.

Het hof zal het toe te wijzen bedrag, zoals gevorderd, vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 522,87, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

14 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.533,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.126,59 (bestaande uit € 6.126,59 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering weer in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Op grond van het schrijven d.d. 25 januari 2021 van [vertegenwoordiger van de benadeelde partij] , zoals door [vertegenwoordiger van de benadeelde partij] ter terechtzitting in hoger beroep ook mondeling is toegelicht, is het hof gebleken dat de benadeelde partij inmiddels volledig schadeloos is gesteld. Gelet hierop zal het hof de vordering afwijzen.

Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.533,13, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:

  1. trainingspak ad € 70,90;

  2. schoenen ad € 79,99;

  3. telefoon ad € 299,00;

  4. medicatie ad € 48,11;

  5. reiskosten ad € 35,13;

  6. immateriële schade ad € 12.000,00.

De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.234,13

(bestaande uit € 234,13 aan materiële schade (minus post “telefoon”) en € 5.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, en is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering weer in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 5.234,13, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaateregel.

De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht de vordering tot vergoeding van de immateriële schade te matigen.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van de posten trainingspak en schoenen

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze posten kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen aan de benadeelde partij is toegebracht. Het is evident dat als gevolg van de door de aanrijding van verdachte ten val gekomen benadeelde partij, schade aan diens schoenen en trainingsbroek is ontstaan. De raadsman heeft ter zake nog aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ten tijde van het incident een Adidas trainingsbroek heeft gedragen, nu op de foto’s de kenmerkende strepen van Adidas niet waarneembaar zijn. Het hof moet de verdediging nageven dat op de zich in het dossier bevindende foto’s inderdaad niet de kenmerkende Adidas-strepen op de broek zichtbaar zijn. Dit wil echter niet zeggen dat het geen Adidas-broek kan zijn geweest, nu deze strepen vaker ontbreken of minder goed zichtbaar zijn op Adidas-kleding.

Het hof is wel van oordeel dat het gevorderde bedrag matiging behoeft. Het neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier niet gebleken is dat de verdachte tijdens het bewezenverklaarde, naast een trainingsbroek, ook een trainingsjas droeg, terwijl de kosten van een nieuw trainingspak zijn gevorderd.

Het hof zal naar redelijkheid de schade aan de kleding en schoenen vaststellen op € 100,00. Het overige gevorderde gedeelte van deze schadeposten zal het hof afwijzen.

Ten aanzien van de post telefoon

Het hof stelt voorop dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Het hof is van oordeel dat voornoemde schadepost niet nader onderbouwd is en dat evenmin uit het dossier naar voren komt dat er schade zou zijn aan de telefoon van de benadeelde partij. Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het nader uitzoeken van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan derhalve voor deze schadepost niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Ten aanzien van de posten medicatie en reiskosten

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze posten kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen aan de benadeelde partij is toegebracht. Het hof acht het gevorderde bedrag ter zake deze schadeposten van in totaal € 83,24 (€ 48,11 + € 35,13) billijk en zal dit bedrag toewijzen.

Ten aanzien van de post immateriële schade

Gelet op de aard en de ernst van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof een deel van de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij kan voor het overige niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.183,24 (bestaande uit € 183,24 (€ 100,00 +

€ 83,24) aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade).

Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.

Het hof zal het toe te wijzen bedrag, zoals gevorderd, vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 5.183,24, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 10 (tien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 522,87 (vijfhonderdtweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 22,87 (tweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 522,87 (vijfhonderdtweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 22,87 (tweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 augustus 2016.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding af.

Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.183,24 (vijfduizend honderddrieëntachtig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 183,24 (honderddrieëntachtig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 50,89 (vijftig euro en negenentachtig cent) aan materiële schade af.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.183,24 (vijfduizend honderddrieëntachtig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 183,24 (honderddrieëntachtig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 augustus 2016.

Aldus gewezen door:

mr. A.C. Bosch, voorzitter,

mr. M.L.P. van Cruchten en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,

en op 18 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.