ECLI:NL:GHSHE:2021:511
public
2021-02-26T15:23:49
2021-02-23
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-23
200.274.982_01
Hoger beroep kort geding
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:318
Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2021-0189
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:511
public
2021-02-23T12:58:09
2021-02-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:511 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 23-02-2021 / 200.274.982_01

Uithuisplaatsing is door ouders gefilmd en op internet en Facebook geplaatst. In kort geding zijn op verbeurte van een dwangsom geboden toegewezen om ze te verwijderen en om zich te onthouden van verdere onrechtmatige publicaties. Recht op vrijheid van meningsuiting tegenover het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het kort geding vonnis wordt in beroep bekrachtigd.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.274.982/01

arrest van 23 februari 2021

in de zaak van

1 [appellante] ,

2. [appellant],

beiden wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna gezamenlijk: [appellanten] ,

ieder afzonderlijk: [appellante] respectievelijk [appellant] ,

advocaat: mr. P.C. Schouten te Breda,

tegen

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdzorg,

in eerste aanleg aangeduid als de Stichting William Schrikker Groep,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna: de Stichting,

advocaat: mr. J.J. van Dort te Naarden,

op het bij dagvaardingsexploot van 24 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen kortgedingvonnis van 30 januari 2020 tussen de Stichting als eiseres en [appellanten] als gedaagden.

1Het geding in eerste aanleg (C/02/366635/ KG ZA 19-730)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellanten] ;

  • de memorie van grieven van [appellanten] met producties;

  • de memorie van antwoord van de Stichting met producties;

- de mondelinge behandeling waarbij

- [appellante] zelf aanwezig was, bijgestaan door advocaat mr. P.C. Schouten;

- de Stichting is verschenen in de persoon van directrice [directrice] , bijgestaan door advocaat mr. E.C. Boon;

- (de advocaten van) beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd;

- in het geding zijn gebracht de vooraf door (de advocaat van) [appellanten] ingezonden productie 7 (“Door jeugdzorg leefde dit gezin 2,5 jaar van elkaar gescheiden”, artikel De Volkskrant, dinsdag 12 januari 2021, pagina 6) en productie 8 (pagina’s 75 en 76 uit het boek “Kinderen van de staat, Jeugdzorg in ademnood”, H. van Beek , 2020).

2.2

Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en die van de eerste aanleg.

3De beoordeling

Feiten

3.1

Als onbestreden door de voorzieningenrechter vastgesteld en overigens gesteld en niet of onvoldoende betwist, gelden hier in ieder geval de volgende feiten als vaststaand.

a. De Stichting houdt zich onder meer bezig met het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen zoals de ondertoezichtstelling en de voogdij van voornamelijk minderjarigen die als gevolg van een stoornis en/of een beperking mogelijk een blijvende handicap ondervinden in hun ontwikkeling tot zelfstandigheid, en van minderjarigen met gehandicapte ouders waarvoor specialistische hulp noodzakelijk is.

[appellante] is moeder van de op [geboortedatum 1] 2004 geboren dochter [de dochter 1] , de op [geboortedatum 2] 2012 geboren zoon [de zoon 1] , de op [geboortedatum 3] 2014 geboren zoon [de zoon 2] en de op [geboortedatum 4] 2018 geboren dochter [de dochter 2] . [appellant] is de vader van de jongste drie minderjarige kinderen.

Krachtens daartoe door de kinderrechter gegeven beschikkingen zijn [de dochter 1] , [de zoon 1] , [de zoon 2] en [de dochter 2] alle vier onder toezicht gesteld, is de Stichting belast met de uitvoering hiervan en zijn alle vier minderjarigen met machtiging van de kinderrechter uithuisgeplaatst in een pleeggezin. [appellanten] voeren hier juridische procedures tegen.

Op 26 juli 2019 hebben medewerkers van de Stichting met bijstand van politiemensen en ter uitvoering van de beschikking van de kinderrechter tot uithuisplaatsing, de destijds bijna een jaar oude [de dochter 2] uit de woning van [appellanten] opgehaald. [appellant] heeft deze gebeurtenis gefilmd, daarbij commentaar gegeven en de 11:26 minuten durende video ‘live’ uitgezonden op Facebook.

[appellant] heeft het grootste deel van de videobeelden gemaakt toen hij zich beneden in de woning bevond, onderaan de trap die naar de eerste verdieping leidt. Hij filmde daar verschillende politieagenten en een medewerker van de Stichting die onderaan de trap wachtten totdat twee andere medewerkers van de Stichting, die zich op dat moment buiten beeld met [appellante] , dochtertje [de dochter 2] en twee politieagenten op de eerste verdieping bevonden, met dochtertje [de dochter 2] naar beneden zouden komen. Te horen is dat de eerstgenoemde medewerker van de Stichting enkele keren aan [appellante] voorhoudt dat de Stichting uitvoering geeft aan een beschikking van de kinderrechter om het kind uit huis te plaatsen. Op de video is verder te horen dat [appellante] luid en bij voortduring schreeuwt dat zij naakt is en dat zij bezig was om haar dochtertje [de dochter 2] in bad te doen. Zij geeft meerdere keren schreeuwend opdracht aan [appellant] om te filmen wat er gebeurt en om “live te gaan” op Facebook, waarop [appellant] antwoordt dat hij dat aan het doen is. Op enig moment is te zien dat de twee medewerkers van de Stichting die zich op de eerste verdieping bevonden naar beneden komen en naar buiten lopen met het kind, gewikkeld in een handdoek, op de arm. Enige tijd hierna loopt [appellant] filmend de trap op en is te zien dat [appellante] , gekleed in een badjas en luid schreeuwend, op de eerste verdieping op de grond ligt, terwijl zij door twee politieagenten tegen de grond wordt gehouden. Daarna is te zien dat [appellante] door de politie mee naar buiten wordt genomen.

In de video wordt (voorts) onder meer het volgende gezegd:

[appellant] : “Ik ben nu aan het filmen want ze komen zo maar naar binnen. Ik ben live

[appellante] . Ze komen [de dochter 2] weghalen en ze hebben niet eens een reden. Moet je die hoofden nou zien man.”

Medewerker van de Stichting: “De kinderrechter heeft besloten dat [de dochter 2] uit huis

moet.”

[appellant] : “De kinderrechter heeft besloten dat [de dochter 2] uit huis moet. En op welke

gronden dan? Wordt dat ons ook duidelijk gemaakt? Ze hebben helemaal geen gronden van iets en toch komen ze onze kinderen wegnemen. Hè, want het is kinderhandel in Nederland. Kinderhandel. Ja hè, ze nemen je kinderen mee, ten slotte worden ze verkracht. Onze dochter is al verkracht, hè, door een van jullie praktijken, omdat jullie ze mee hebben genomen. Ja, eerlijk waar. Dat weten jullie zelf ook wel. Het is niet goed waarmee jullie bezig zijn. Jullie kunnen onze kinderen niet opvoeden, daar zijn jullie niet capabel voor. Maar jullie denken dat jullie de Übermensch zijn. Hitlers nakomelingen lijken jullie wel.”

[appellante] : “Een moeder die zo goed voor haar kinderen zorgt. Dit gaat groot

nieuws worden hè. Wat jullie nu doen is onrechtvaardig. Jullie gaan allemaal boeten voor dit (…) Dit gaat live op Facebook (…) Film wat er aan de hand is. Live op Facebook (…) Mensen, ik was mijn kindje in het bad aan het doen. De William Schrikker Groep heeft onterecht een bevel voor mijn kindje. Ik mocht niet eens de tijd om mijn kindje zeg maar de shampoo uit haar haren te spoelen. Ik krijg niet eens de kans om mij aan te kleden. Jullie gaan boeten.”

Op 27 juli 2019 heeft [appellante] een bericht op Facebook geplaatst waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Ik heb jullie hulp nodig deel mijn filmpje dat ze mijn dochtertje [de dochter 2] met shampoo in haar haren zonder enige goede gronden die nog nooit 1 nacht zonder haar Moeder was in 11 maanden tijd hebben weggeroofd. En mijn 2 jongens al 2 jaar van mij weghouden. Ik heb jullie hulp hard nodig al mijn fb friends! Deel dat filmpje van de politie massaal. Dit is echt gestoord wat ze hebben gedaan gisteren, omdat ik sterker sta dan hun theoretisch maar hun maken Misbruik van hun Machtsmisbruik! Ik roep alle “lotgenoten massaal te komen in hun gele hesjes op 06 september 2019 in [plaats] . En dat iemand kan regelen dat er een professionele cameraman komt op die dag vast te leggen! Dit gaat groot NIEUWS worden als ze mijn 3 kinderen niet gaan teruggeven!”

Op 30 juli 2019 heeft [appellant] de video op internet geplaatst onder de link ‘ [website] met de titel:

“Kidnapping in Holland”.

i. [appellante] heeft een aan haar gerichte brief van een voor de Stichting werkzame medewerker [medewerker van de Stichting] op Facebook geplaatst. Medewerker [medewerker van de Stichting] is betrokken bij de hulpverlening aan het gezin van [appellante] en [appellant] . In die brief schreef medewerker [medewerker van de Stichting] aan [appellante] :

“Graag wil jou op de hoogte houden van hoe het met [de dochter 2] gaat. Ik kan me voorstellen dat er veel emoties spelen en dat het belangrijk voor je is om te weten hoe het met haar gaat. [de dochter 2] heeft in de auto niet meer gehuild en viel vrij snel in slaap. In het begin van het weekend is gezien dat [de dochter 2] echt even moest wennen, maar dit gaat steeds beter. Ze slaapt, eet en lijkt tot rust te komen. Ze laat zich goed verschonen, Lacht en steekt haararmpjes uit om opgetild te worden. Vanochtend is zij uitgebreid gezien door een huisarts, om te zien of zij misschien iets heeft opgelopen van de worsteling vrijdag. Dit is gelukkig niet zo; ze is lichamelijk in orde. Gezien alle hectiek op social media willen wij nu nog niet met je delen waar [de dochter 2] verblijft. Als wij merken dat hier ruimte voor is en dat we hier goede afspraken over kunnen maken, dan zullen wij dit uiteraard direct doen.

(…)

Met vriendelijke groet,

[hof: hieronder volgen voor- en achternaam, telefoonnummers en e-mailadres van medewerker [medewerker van de Stichting] ]

Naar aanleiding van de video, de oproep om deze te delen en de plaatsing van de brief op Facebook zijn reacties van derden op Facebook gevolgd met onder andere de volgende inhoud:

- “Helemaal misselijk van deze video, zo ontzettend veel onrecht. Tijd voor een nieuwe pistolen Paultje, maar dan niet voor dierenleed, maar voor de ……”

- “Filmpje is bij mij op fb al meer dan 10500 keer bekeken. Dus we gaan door tot de kinderhandel stopt”

- “De politie moet dit doen en hebben er zelf ook geen zin in. Mijn respect voor de politie bestaat niet meer. Het is wachten op een ouder die een keer daadwerkelijk af zal rekenen met een aantal schoften van JGZ. Iedere dag hoop ik dat te lezen in de kranten.”

- “mongolen die hele wsg maken gezinnen kapot”

- “Vaasje gaat kapot..”

Bij brief van 17 september 2019 heeft de Stichting [appellant] gesommeerd de video van internet te verwijderen, aan welke sommatie geen gehoor is gegeven. De brief is daags daarna op de Facebookpagina van [appellante] geplaatst met de tekst:

“haha filmpje van inval politie moet eraf! Ga ik dus NIET doen, ze komen in mijn huis. Ik heb alle recht om te filmen en op Facebook te plaatsen! Beetje mijn baby onterecht van 1 jaar stelen!”

Inzet geding (eerste aanleg en hoger beroep)

3.2

Met de dagvaarding van 3 januari 2020 heeft de Stichting dit kort geding ingeleid. In dit geding heeft de voorzieningenrechter bij het beroepen vonnis op vordering van de Stichting, samengevat:

I. [appellanten] ieder voor zich geboden om binnen drie dagen de video en de brief van internet en Facebook te verwijderden en verwijderd te houden;

II. [appellanten] ieder voor zich geboden om zich te onthouden van onrechtmatige publicaties van videobeelden rond de hulpverlening door de Stichting en van brieven van de Stichting waarin namen van haar medewerkers zijn genoemd;

III. [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een (tot € 10.000,-- gemaximeerde) dwangsom van € 500,-- per dag dat niet wordt voldaan aan de bevelen I en II;

IV. [appellanten] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de Stichting.

3.3

In beroep formuleren [appellanten] acht grieven. Voor zover [appellanten] stellen dat de voorzieningenrechter hun vorderingen ten onrechte heeft afgewezen (memorie van grieven nr. 5) en [appellanten] vorderen dat het hof hun vorderingen alsnog integraal moet afwijzen (memorie van grieven petitum 1), betreft dat een kennelijke vergissing. Klaarblijkelijk bedoelen [appellanten] te concluderen, samengevat, dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de toegewezen vorderingen I, II, III en IV van de Stichting (alsnog) zal afwijzen met veroordeling van de Stichting tot:

  • terugbetaling van de proceskosten en de rente die [appellanten] ter uitvoering van het beroepen vonnis hebben betaald, met wettelijke rente;

  • betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met wettelijke rente.

3.4

De Stichting heeft dat kennelijk ook zo begrepen, weerspreekt dat beroep en concludeert dat het hof de vorderingen van [appellanten] in beroep zal afwijzen en [appellanten] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.

Rechtsstrijd in hoger beroep

- spoedeisend belang en (on)geschiktheid voor kort geding?

3.5

Met grief 1 bestrijden [appellanten] het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting een voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Door grief 2 betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. Het hof zal deze twee grieven eerst behandelen.

3.6

In dit verband benadrukken [appellanten] vooral het belang van hun (grond)recht van vrijheid van meningsuiting en lichten zij verder toe dat een kort geding zich voor bewijslevering niet leent, dat misstanden in de jeugdzorg aan de kaak horen te worden gesteld, dat hier sprake is van een misbruikgeval en dat de Stichting dit kortgeding eerst op 3 januari 2020 heeft gestart. Deze door [appellanten] ingeroepen factoren kunnen inderdaad nopen tot terughoudendheid alvorens vorderingen in kort geding toewijsbaar te oordelen, maar daaruit volgt hier nog niet dat spoedeisend belang bij de door de Stichting gevorderde voorzieningen ontbreekt of dat de zaak ongeschikt is voor behandeling in kort geding.

Het voor kort geding vereiste spoedeisend belang volgt hier al uit de aard van de verlangde voorzieningen. De Stichting mag ook bescherming inroepen tegen onrechtmatig op internet of Facebook geuite laster, smaad en/of bedreigingen die haar en/of haar medewerkers in eer en goede naam schaden en die haar medewerkers hun (grond)recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aantasten. De voorzieningenrechter heeft dus terecht het voor kort geding vereiste spoedeisend belang aangenomen. De Stichting heeft dat spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen nu nog steeds. In hoeverre de Stichting die bescherming (on)terecht inroept en of haar vorderingen ook toewijsbaar zijn, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken. Binnen het beperkte kader van dit kort geding kunnen de feiten of het recht weliswaar niet volledig tot klaarheid worden gebracht, maar het hof kan daarover wel een voorlopig oordeel geven.

Het hof concludeert tot verwerping van de grieven 1 en 2.

- eiswijziging?

3.7

Met grief 8 betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter op ongeoorloofde wijze een eiswijziging heeft toegestaan en toegepast. Ook deze grief leidt tot niets. Als de voorzieningenrechter een dergelijke eiswijziging al heeft toegestaan en toegepast, staat tegen een dergelijke beslissing volgens artikel 130 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering immers geen hogere voorziening open. Het hof zal [appellanten] niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep van een door de voorzieningenrechter gegeven beslissing op een verlangde wijziging van de (grondslag van de) eis.

- rechtsstrijd in hoger beroep

3.8

Dit beroep spitst zich toe op de vorderingen van de Stichting zoals die bij het beroepen vonnis aan de Stichting zijn toegewezen en waartegen [appellanten] zich (in ieder geval in dit beroep) heeft kunnen verweren. Dat [appellanten] het geschil in volle omvang aan het hof willen voorleggen, is onvoldoende om niet duidelijk gepreciseerde geschilpunten in beroep (opnieuw) te laten beoordelen. [appellanten] hoeven daarvoor niet steeds grieven te benoemen, maar moeten wel duidelijk maken welke door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten of gegeven beslissingen zij precies onjuist achten en welke bezwaren zij op welke grond daartegen willen aanvoeren.

3.9

Bij gebreke van daartegen ingesteld (incidenteel) beroep zijn door de voorzieningenrechter niet toegewezen vorderingen van de Stichting in dit geding niet (meer) aan de orde. Dit beroep beperkt zich tot de vorderingen zoals die bij het beroepen vonnis aan de Stichting zijn toegewezen.

3.10

Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven 3 tot en met 7 leggen [appellanten] de veroordelingen I, II en III aan het hof voor.

3.10.1

Aan de onderliggende vorderingen I, II en III legt de Stichting in de kern ten grondslag dat [appellanten] onrechtmatig tegenover haar en haar medewerkers handelen door de video en de brief op internet en Facebook te plaatsen en daar onware, grievende en lasterlijke uitlatingen te doen. De herkenbaar in beeld gebrachte Stichting en haar medewerkers worden volgens de Stichting nodeloos grievend “Hitlers nakomelingen” genoemd en onterecht beticht van onrechtmatige uithuisplaatsing, kidnapping, verkrachting en kinderhandel, terwijl medewerker [medewerker van de Stichting] in de gepubliceerde brief ook onnodig met naam is genoemd. [appellanten] zouden de Stichting en haar medewerkers nodeloos schaden in hun eer en goede naam en onterecht aantasten in hun (grond)recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Door de reacties die de video en de brief op internet en Facebook oproepen, voelen haar medewerkers zich volgens de Stichting ook onveilig en bedreigd en overwegen zij zelfs de jeugdzorg te verlaten, aldus de Stichting.

3.10.2

[appellanten] verweren zich in hoofdlijn met een beroep op hun (grond)recht van vrijheid van meningsuiting. Volgens [appellanten] is bij de uithuisplaatsing op 26 juli 2019 onnodig disproportioneel geweld gebruikt en vormt dat brute optreden een misstand die zij in onze democratische samenleving openbaar moeten kunnen maken en aan de kaak moeten kunnen stellen. De op Facebook geplaatste brief van medewerker [medewerker van de Stichting] zou slechts zakelijke informatie bevatten. Volgens [appellanten] hebben zij ieder niet onrechtmatig gehandeld, kunnen zij over en weer niet verantwoordelijk worden gehouden voor elkaars handelen en mogen reacties of uitlatingen van derden ook niet aan hen worden toegerekend. [appellanten] menen aldus aandacht te mogen vragen voor de uit de onderzoeksrapporten van Commissie Samson (2009) en Commissie De Winter (2019) blijkende misstand in de jeugdzorg dat veel uithuisgeplaatste kinderen worden geconfronteerd met een falend jeugdzorgsysteem en seksueel geweld.

3.10.3

Het hof overweegt dat onbestreden zijn gebleven de (in beroepen vonnis rov. 4.2 en 4.3 vervatte) oordelen van de voorzieningenrechter dat de Stichting de vorderingen niet kan baseren op het volgens artikel 21 van de Auteurswet aan haar medewerkers toekomende portretrecht, maar dat de Stichting deze als werkgever wel (mede) ter bescherming van haar werknemers kan instellen. Deze onbestreden oordelen strekken ook in dit beroep tot uitgangspunt.

3.10.4

[appellanten] mogen aandacht vragen voor en/of een bijdrage leveren aan het publiek debat over (vermeende) misstanden in de jeugdzorg, waarvan bijvoorbeeld de rapporten van Commissie Samson (2009) en Commissie De Winter (2019) reeds melding maken. [appellanten] mogen gebruikmaken van hun (grond)recht van vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer is gewaarborgd in artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 11 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU Handvest). Aan factoren die belemmerend kunnen werken op het doen beëindigen van een bepaalde misstand, hoort daarom vaak voorbij te worden gegaan.

Het door [appellanten] ingeroepen (grond)recht van vrijheid van meningsuiting is evenwel niet onbeperkt. Een begrenzing kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de door de Stichting aan [appellanten] verweten onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van haar en/of haar medewerkers of het door de Stichting ingeroepen (grond)recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van met name haar medewerkers, zoals bijvoorbeeld wordt gewaarborgd in artikel 8 EVRM en artikel 11 EU Handvest.

Geen van de voornoemde rechten is evenwel absoluut of heeft voorrang boven het andere.

In dit kort geding zal het hof hierna voorlopig (be)oordelen in hoeverre sprake is van onrechtmatig handelen en welk recht hier dan het zwaarste moet wegen. Het hof zal daarbij alle omstandigheden van dit geval betrekken.

3.10.5

Bij misstanden in de jeugdzorg gaat om een kwestie van algemeen belang die bij uitstek op grond van de vrijheid van meningsuiting door uitingen aan de orde hoort te kunnen worden gesteld. Hoewel (vermeende) misstanden in de jeugdzorg als ernstig en van hoog algemeen of maatschappelijk belang zijn te duiden, vinden de daartoe door [appellanten] via internet en Facebook geuite beschuldigingen aan het adres van Stichting en haar medewerkers echter geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. [appellanten] proberen de plaatsing van de video en de brief van medewerker [medewerker van de Stichting] op internet en Facebook ten onrechte te rechtvaardigen met hun bewering dat zij daarmee bijdragen aan het publieke debat over misstanden in de jeugdzorg. Zo beweren [appellanten] dat bij de door medewerkers van de Stichting met bijstand van politiemensen op 26 juli 2019 uitgevoerde uithuisplaatsing onnodig disproportioneel geweld is gebruikt en dat daarbij sprake was van een misstand, maar het beeld en geluid van de openbaar gemaakte video maken iets anders duidelijk. Daaruit volgt juist dat vooral [appellante] zich toen actief en schreeuwend heeft verzet, terwijl de aanwezige medewerkers van de Stichting en de politiemensen zich op een beheerste en geduldige wijze hebben gedragen totdat het verzet noodzaakte tot enige gepast uitgeoefende dwang. Ook de door [appellanten] openbaar gemaakte brief van medewerker [medewerker van de Stichting] biedt geen steun voor een beweerde misstand bij de uithuisplaatsing op 26 juli 2019.

3.10.6

Dat [appellanten] bij de uithuisplaatsing op 26 juli 2019 emotioneel reageerden en emotionele verwensingen en commentaren hebben geuit, is als zodanig niet onbegrijpelijk. Zelfs met inachtneming hiervan beperken -anders dan [appellanten] beweren- de bij de video en hun op internet en Facebook publiek gemaakte uitingen zich desondanks niet tot (geëmotioneerd en grof of spontaan uitgedrukt maar toch binnen redelijke grenzen) gepast commentaar bij hun feitelijke waarnemingen en geven zij met name ook geen blijk van een bij [appellanten] aanwezige gerichtheid op een (algemeen of op haar situatie toegespitst) publiek debat over misstanden in de jeugdzorg. [appellanten] betogen wel terecht dat de vrijheid van meningsuiting er ook is voor uitingen die “offend, shock or disturb”, maar miskennen dat dit dan wel een bijdrage aan het publieke debat veronderstelt, die hier evenwel ontbreekt.

3.10.7

Dat de Stichting en haar medewerkers er een belang bij hebben dat zij niet publiekelijk worden blootgesteld aan lichtvaardige of zelfs ongefundeerde beschuldigingen bij de uitvoering van door de kinderrechter gegeven beschikkingen, valt als zodanig niet te miskennen. Zelfs in een publiek debat mogen waardeoordelen in beginsel wel (op geëmotioneerde en enigszins grove wijze) vrij worden geuit, maar is niet alles geoorloofd en horen feitelijke beschuldigingen van ernstige aard wel een (aannemelijke, onderbouwde) grondslag in de feiten te hebben. Niet alleen in de video die op nadrukkelijk verzoek van [appellante] door [appellant] live op Facebook werd gestreamd, maar met name ook nadien hebben zowel [appellante] als [appellant] bewust en bij herhaling feitelijke beschuldigingen van ernstige aard geuit aan het adres van zowel Stichting als haar medewerkers. Dit betreft vooral de door [appellanten] nadien op internet en Facebook expliciet geuite aantijgingen van kinderroof, machtsmisbruik, kidnapping en onterechte kinderdiefstal. Ook kan niet worden voorbijgezien aan hun nadien bewust op internet en Facebook nog(maals) geplaatste en gehandhaafde video met het emotionele commentaar waarin zij de Stichting en haar medewerkers nadrukkelijk associëren met kinderhandel, kinderverkrachting, Hitler en Nazi-praktijken.

3.10.8

Met hun niet althans onvoldoende gefundeerde beschuldigingen schaden [appellanten] de Stichting en haar medewerkers in hun eer en goede naam en maken zij ernstig inbreuk op hun privacy. [appellanten] doen dit op een onnodig beledigende en beschadigende wijze, waarbij zij de bij de uithuisplaatsing betrokken Stichting ook nog meermalen expliciet (be)noemen en waarbij zij medewerkers ook nog onnodig en volledig zichtbaar (zonder enige vorm van zelfs maar een beperkte vorm van afscherming) tonen in de via internet en Facebook verspreide beelden en een brief publiceren met de volledige voor- en achternaam, telefoonnummers en e-mailadres van medewerker [medewerker van de Stichting] . Ook na sommatie door de Stichting hebben [appellanten] meermalen aangegeven dat zij niet bereid zijn om hun onrechtmatige handelwijze en uitingen op enigerlei wijze aan te passen.

3.10.9

Voor zover [appellanten] betogen dat zij over en weer niet verantwoordelijk mogen worden gehouden voor elkaars handelen, volgt het hof hen daarin niet. Hun gedragingen en uitingen liepen niet toevallig samen, maar waren zowel objectief (tussen hun handelingen) als subjectief (tussen [appellante] en [appellant] onderling) bewust op elkaar afgestemd.

3.10.10

Voor zover [appellanten] menen dat uitlatingen en handelingen van derden aan hen niet kunnen worden toegeschreven, is dat als zodanig juist. [appellanten] hadden echter redelijkerwijs wel moeten voorzien dat hun agressief en provocerend ingeklede en bijval oproepende uitingen op internet en Facebook reacties van derden zou(den) uitlokken die de (in het bijzonder de voor derden ook (her)kenbare) Stichting en medewerkers als grievend, onveilig en zelfs bedriegend zouden ervaren.

3.10.11

Als de door [appellanten] gestelde verkrachting van dochter [de dochter 1] (door iemand die zij eerder tijdens een door de Stichting georganiseerd uitje in een park had ontmoet) heeft plaatsgehad, is dat zeer betreurenswaardig maar maakt dat de voornoemde oordelen als zodanig niet anders.

3.10.12

Anders dan [appellanten] betogen, oordeelt het hof de uitgesproken veroordelingen of geboden I en II voldoende bepaald en concreet.

Slotsom

3.11

Alles afwegend komt het hof tot de slotsom dat de grieven falen. Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen voor zover dat ter beoordeling in beroep voorligt. Wat partijen verder nog aanvoeren, kan hieraan niet afdoen. Het hof zal de in beroep in het ongelijk te stellen [appellanten] in de proceskosten van dit beroep veroordelen, zoals verzocht: hoofdelijk. Het hof beslist als volgt.

4De uitspraak

Het hof:

verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun beroep van een door de voorzieningenrechter gegeven beslissing op een verlangde wijziging van de (grondslag van de) eis;

bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover dat aan het hof voorligt;

veroordeelt [appellanten] hoofdelijk (zodat betaling door de één ook de ander zal bevrijden) tot betaling van de proceskosten van het beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Stichting op nihil aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat voor het beroep;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2021.

griffier rolraadsheer