ECLI:NL:GHSHE:2021:541
public
2021-02-26T09:07:51
2021-02-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-25
200.262.790_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:541
public
2021-02-26T09:05:30
2021-02-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:541 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 25-02-2021 / 200.262.790_01

Gezag

Omgangsregeling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 25 februari 2021

Zaaknummer: 200.262.790/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/340160 / FA RK 18-5446

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,

appellant in principaal appel,

verweerder in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.V.C. Van Sambeek.

Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

- Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen (GI);

- [de stiefvader] , hierna te noemen: de stiefvader.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

vestiging: [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2019.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 september 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen voor wat het ouderlijk gezag betreft.

Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de omgangsregeling en de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 18 november 2016 en van 4 april 2018 te wijzigen voor wat betreft de zorg- en contactregeling en:

- ten behoeve van [minderjarige 2] te bepalen dat de vader tweemaal per jaar – in januari en september – begeleide omgang heeft met [minderjarige 2] ;

- ten behoeve van [minderjarige 1] het recht op omgang tussen de vader en [minderjarige 1] te ontzeggen, dan wel een tijdelijk verbod aan de vader op te leggen om met [minderjarige 1] contact te hebben, althans te bepalen dat de omgang plaatsvindt op de wijze en mate waarin [minderjarige 1] zelf aangeeft dat hij dat wenst,

althans een omgangsregeling te bepalen als het hof juist acht,

kosten rechtens.

2.3.

Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 5 november 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking voor wat de omgang betreft te bekrachtigen.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar;

  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;

  • de moeder, bijgestaan door mr. M.V.C. van Sambeek.

De stiefvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

Gelet op de onderlinge samenhang van onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer 200.241.959/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig behandeld. Het hof heeft in de onder nummer 200.241.959/01 ter griffie ingeschreven zaak evenwel bij afzonderlijke beschikking d.d. 25 februari 2021 beslist.

2.5.

Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.

Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 3 januari 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.6.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 april 2019;

- de brief met bijlage van de raad d.d. 19 augustus 2019;

- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 januari 2020;

- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2020;

  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 4 februari 2020;

  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 mei 2020;

  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 6 mei 2020;

  • de brief met bijlage van de GI d.d. 28 juli 2020;

  • het V5-formulier van de advocaat van de vader, ingekomen op 5 augustus 2020;

  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 augustus 2020;

  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen op 7 augustus 2020.

3De beoordeling

3.1.

De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

Uit de relatie van de vader en de moeder zijn geboren:

  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

3.2.

De kinderen hebben van 9 september 2016 tot 9 september 2020 onder toezicht van de GI gestaan.

3.3.

Bij beschikking van 18 november 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven.

3.4.

Bij beschikking van 4 april 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de in voormelde beschikking van 18 november 2016 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd voor de duur van de ondertoezichtstelling en bepaald dat de GI de regie heeft over de contacten tussen de vader en de kinderen, in die zin dat er een begeleide contactregeling tussen de vader en de kinderen wordt vastgesteld waarbij de frequentie, vorm en duur van de contactmomenten in handen ligt van de GI.

3.5.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt. Het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen heeft de rechtbank afgewezen.

3.6.

Partijen kunnen zich met deze beslissing ieder gedeeltelijk niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.

De vader voert in het beroepschrift en het verweerschrift in incidenteel appel, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.

De vader houdt heel veel van de kinderen. Hij wil zijn gezag over de kinderen behouden. De moeder doet er alles aan om de vader in diskrediet te brengen en hem uit haar leven en dat van de kinderen te bannen. Door de houding van de moeder zijn de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders. Doordat de moeder niets met de vader te maken wil hebben vindt er tussen de ouders geen communicatie plaats. De verhouding tussen de ouders is heel slecht. De GI heeft ook als taak de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren. De houding van de moeder had niet mogen leiden tot een beëindiging van het gezamenlijk gezag. Indien de moeder al angsten voor de vader heeft moet zij zich hiervoor professioneel laten behandelen. De moeder hoeft niet bang voor de vader te zijn. Sinds het aflopen van het contactverbod in september 2019 heeft de vader geen contact meer met de moeder of [minderjarige 2] gezocht en hebben zich geen incidenten voorgedaan.

Voor de kinderen zou er enige vorm van communicatie tussen partijen moeten zijn. De vader is bereid hulp te accepteren indien de moeder daartoe ook bereid is en zij openstaat voor omgang. De vader moet dan wel serieus worden genomen en de hulpverlening moet objectief zijn. Voor het niet toestaan van omgang bestaat geen wettelijke grond. De GI heeft de vader niet gehoord en kan dan ook geen gewogen advies geven. Primair is de vader van mening dat begeleide omgang niet nodig is omdat hij altijd goed voor de kinderen is geweest en hij op normale wijze met hen kan communiceren. De vader wilde de omgang met [minderjarige 2] voortzetten en de GI zou contact met hem opnemen voor de evaluatie, maar hij heeft niets meer van de GI gehoord.

De vader heeft moeite met de hulpverlening. Hij stelt voor te beginnen met eenmaal per maand onbegeleide omgang gedurende twee uur en dit drie maanden te proberen en daarna te evalueren. De vader kan ermee instemmen indien de omgang eerst een paar keer door de [coach] wordt begeleid en daar een verslag van wordt gemaakt.

3.8.

De moeder voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.

Het gezamenlijk gezag is terecht beëindigd. Door de gedragingen van de vader hebben de ouders geen enkel contact met elkaar, kunnen zij niet samenwerken en zijn de kinderen klem en verloren geraakt. De ouders zitten ook niet op één lijn ter zake de opvoeding. De verhouding tussen de ouders is volledig verstoord en dit zal niet veranderen. De GI is het ook niet gelukt de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De vader legt de schuld van zijn gedragingen steeds bij iemand anders. Hij heeft de afgelopen vier jaar nagenoeg alle hulp die hem werd aangeboden geweigerd. Hij verschijnt niet op alle mondelinge behandelingen. Verder houdt de vader zich niet aan afspraken en opgelegde verboden, komt hij niet opdagen en reageert hij niet op berichten. De moeder is bereid de vader te informeren door het geven van een envelop op het moment dat de vader begeleide omgang met [minderjarige 2] heeft.

Het is belangrijk dat er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eindelijk rust en duidelijkheid ontstaat ten aanzien van de omgang. [minderjarige 1] heeft meerdere malen aan de hulpverlening laten weten geen contact met de vader te willen. De GI is gestopt met het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] . Indien de omgang uit de beschikking van 18 november 2016 niet hoeft te worden nageleefd en er duidelijkheid komt over de omgang na de ondertoezichtstelling hoeft de ondertoezichtstelling volgens de GI niet te worden verlengd. De [coach] is bereid de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] tweemaal per jaar te begeleiden. De omgang moet in eerste instantie begeleid plaatsvinden en als het goed verloopt kan het onbegeleid gaan plaatsvinden. Dit kan zonder dat partijen contact met elkaar hoeven te hebben. De moeder wil dat de vader haar met rust laat.

De [coach] kan de omgang drie keer begeleiden en daar een verslag van maken. [minderjarige 2] staat op de wachtlijst voor dagbehandeling omdat bij haar sprake lijkt van hechtingsproblematiek en dit moet wel door kunnen gaan als [minderjarige 2] de vader vaker gaat zien.

3.9.

De raad brengt tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren.

Ten aanzien van de omgang dient er vanuit [minderjarige 2] gekeken te worden. Hoe de dagbehandeling van [minderjarige 2] wordt ingekleed en of de vader daarbij wordt betrokken, is afhankelijk van de wijze waarop de instelling de diagnose gaat stellen. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 2] zouden wel drie keer moeten doorgaan.

3.10.

De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren.

De moeder oefent alle taken die horen bij een ouder met eenhoofdig gezag goed uit. Zij heeft veiligheidsmaatregelen getroffen en als zich een incident voordoet handelt zij in het belang van de kinderen. De veiligheid van de moeder en haar gezinsleden is thans voldoende gewaarborgd en op dat vlak worden geen problemen meer verwacht.

Het lukt de GI nauwelijks om met de vader in gesprek te komen en afspraken met hem te maken. Sinds de GI de regie over de omgang heeft, heeft er slechts eenmaal begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] plaatsgevonden. Voordat hieraan een vervolg kan worden gegeven dient er een evaluatie van de omgang plaats te vinden, omdat de vader het met [minderjarige 2] over rechtszaken heeft gehad en dat met de vader besproken moet worden. De vader reageert echter niet op uitnodigingen om de omgang te evalueren, waardoor de omgang nu muurvast zit.

De dagbehandeling van [minderjarige 2] vindt plaats door de GGZ en die heeft als uitgangspunt dat er stabiliteit moet zijn rondom het kind dat onderzocht gaat worden.

3.11.

Tijdens mondelinge behandeling heeft het hof partijen het volgende in overweging gegeven. Tussen de vader en [minderjarige 2] is onbelast contact niet mogelijk gebleken in een gestructureerde omgangsregeling. Als er iets wordt opgelegd is het voor de vader blijkbaar moeilijk om zich daarin te voegen. Gelet hierop zou er een hele vrije omgangsregeling moeten komen waarbij het kan zijn dat de vader wel of niet verschijnt en waarvan [minderjarige 2] moet weten dat het geen vaste regeling is.

Vervolgens hebben partijen er tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd dat er de komende drie maanden iedere maand een omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige 2] wordt gepland, onder begeleiding van de [coach] . De [coach] maakt hiervan een verslag, hetgeen meegenomen kan worden in de dagbehandeling waarvoor [minderjarige 2] op de wachtlijst staat. Op deze manier kan er op korte termijn een paar keer begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] plaatsvinden voordat de dagbehandeling start. Indien het omgangsmoment bij de vader niet uitkomt dan kan dat en de moeder mag dat ook aangeven, maar liever zorgen de ouders ervoor dat deze omgangsmomenten doorgaan.

Het hof heeft iedere verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het verloop van de drie omgangsmomenten onder begeleiding van de [coach] . Naar het hof is gebleken zijn er ten gevolge van de maatregelen rondom het coronavirus twee van de drie geplande omgangsmomenten niet doorgegaan. Na versoepeling van de coronamaatregelen zijn er twee nieuwe omgangsmomenten gepland.

3.12.

Uit het verslag van de [coach] [medewerker coach] blijkt, samengevat, het volgende.

Verslag omgang 27 februari 2020: de vader heeft een uur voor het omgangsmoment gebeld en terloops aangegeven dat hij de dochter van zijn partner zou meenemen. De omgang is wat druk, hectisch en soms wat ongemakkelijk verlopen, maar [minderjarige 2] heeft er zichtbaar van genoten en zij was blij om de vader en de dochter van de partner van de vader te zien.

Verslag omgang 1 juli 2020: vader is niet verschenen. [minderjarige 2] is zichtbaar teleurgesteld. Zij heeft aangegeven dat de vader vroeger ook wel eens niet is gekomen als ze hadden afgesproken zodat zij het wel gewend is. Tijdens een gesprek een paar dagen later heeft [minderjarige 2] aangegeven dat [minderjarige 1] diezelfde avond met zijn telefoon naar beneden is gekomen en tegen de moeder heeft gezegd dat de vader hem heeft benaderd met de vraag of hij via [minderjarige 1] met [minderjarige 2] kon facetimen omdat de vader volgens [minderjarige 1] tijdens de afspraak met [minderjarige 2] in het ziekenhuis was.

Verslag omgang 15 juli 2020: op de vraag of [minderjarige 2] er zin in heeft, wordt door [minderjarige 2] gereserveerd gereageerd. Het lijkt soms dat [minderjarige 2] zichzelf niet de ruimte geeft om zich erop te verheugen. [minderjarige 2] heeft voorzichtig aangegeven dat de vader wel vaker niet is gekomen en omdat zij het niet zeker weet kan zij niet echt blij zijn. De vader is niet verschenen. Het maakt [minderjarige 2] verdrietig dat zij geen ‘gewoon’ contact met haar vader heeft en dat zij vaak rondom haar eigen huis niet ‘vrij’ kan bewegen door dingen die gebeuren en gebeurd zijn. [minderjarige 2] heeft een soort berusting in haar verwachting, zij leert dat dit de vader is die zij heeft en dat hij waarschijnlijk niet gaat veranderen. Het lijkt erop dat het [minderjarige 2] meer rust geeft als de vader soms, al is het niet in een vast kader, verschijnt dan middels omgang die gepland wordt maar niet doorgaat of anders verloopt dan zij had gehoopt. Dat de omgang twee keer niet is doorgegaan terwijl [minderjarige 2] op de locatie aanwezig was en zij er dus toch ergens vanuit ging dat de vader zou komen, heeft [minderjarige 2] geraakt.

3.13.

De GI geeft in voormelde brieven van 6 mei 2020 en 28 juli 2020, kort samengevat, het volgende aan.

Tussen [minderjarige 2] en de vader heeft eenmaal begeleide omgang plaatsgevonden, waarna de twee daarop volgende omgangsmomenten vanwege corona geen doorgang hebben kunnen vinden. De doorgang van het eerste omgangsmoment is tot op het laatste moment onzeker geweest omdat bevestiging door de vader tot het laatste uur op zich liet wachten. Nadat de maatregelen in verband met corona het weer toelieten zijn er twee nieuwe begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige 2] en de vader gepland en is de vader hierover door de GI per mail en sms geïnformeerd. Vanuit de vader is geen enkele reactie ontvangen. Tijdens het geplande omgangsmoment op 1 juli 2020 heeft [minderjarige 2] tevergeefs met de [coach] gewacht. De GI heeft de vader hierna een sms gestuurd en zijn voicemail ingesproken met verzoek terug te bellen, maar de GI heeft geen enkele reactie van de vader ontvangen. De vader heeft wel aan [minderjarige 1] gevraagd of hij een videogesprek wilde aanzetten tussen de vader en [minderjarige 2] . Hierop heeft de GI de vader op 2 juli 2020 per mail en sms verzocht om [minderjarige 1] geen volwassentaken te laten uitvoeren omdat dit [minderjarige 1] in een moeilijke (belastende) positie brengt en aangegeven dat de vader contact kan opnemen met de GI of de [coach] als hij wensen heeft met betrekking tot [minderjarige 2] . De GI heeft hierop geen reactie van de vader ontvangen. Tijdens het geplande omgangsmoment op 15 juli 2020 is de vader zonder tegenbericht niet verschenen.

Het is onmogelijk om met specifieke afspraken de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vorm te geven. De GI heeft echter geen idee hoe begeleide omgang vormgegeven kan worden zonder onderliggende afspraken. De vader wil of kan zich niet conformeren aan gemaakte afspraken en gaat zijn eigen gang. Zo heeft hij buiten de geplande begeleide bezoeken [minderjarige 2] proberen op te zoeken.

[minderjarige 1] is een periode vermist geweest. Na thuiskomst heeft hij aangegeven dat hij een dag bij de vader heeft doorgebracht, nadat hij ruim drie jaar geen contact met de vader heeft gehad en nadrukkelijk heeft aangegeven dit onder geen beding te willen. De vader heeft de moeder en de GI hierover niet geïnformeerd terwijl hij wist dat [minderjarige 1] van huis was weggelopen. Het is positief dat [minderjarige 1] het contact met de vader heeft hersteld. Wel is het zorgelijk dat de vader in zijn beeldvorming zeer negatief is over de moeder en hij dit mogelijk met [minderjarige 1] deelt. Gelet op de ontwikkelingen in het contact tussen [minderjarige 1] en de vader dient er geen vaste omgangsregeling te worden bepaald ten aanzien van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] dient ruimte te blijven krijgen om op eigen initiatief, na overleg met de moeder, contact te kunnen onderhouden met de vader. De GI ontvangt signalen dat [minderjarige 1] tijdens de omgang door de vader wordt belast met de complexe scheidingssituatie. De vader heeft [minderjarige 1] verzocht zorg te dragen voor een beeldbelverbinding met [minderjarige 2] , zodat de vader contact kan hebben met [minderjarige 2] . Het is van belang dat [minderjarige 1] hierin blijvend wordt ondersteund door de moeder, en indien noodzakelijk hulpverlening, om te voorkomen dat [minderjarige 1] verloren raakt in de strijd.

3.14.

De moeder voert in voormelde brief van 5 augustus 2020, kort samengevat, het volgende aan.

De vader is alleen op de eerste afspraak voor de begeleide omgang verschenen. De vader heeft de dochter van zijn huidige partner meegenomen zonder dat hierover afspraken zijn gemaakt. De twee daaropvolgende omgangsmomenten is de vader, zonder bericht, niet verschenen. Ondanks meerdere verzoeken daartoe, heeft de vader ook geen contact meer opgenomen met de GI. De vader heeft [minderjarige 2] hierdoor opnieuw teleurgesteld en dit is niet in haar belang.

Ondanks de afspraak dat de vader buiten de begeleide omgangsmomenten om geen contact met [minderjarige 2] zou opnemen, heeft hij op 11 juni 2020 toch geprobeerd contact met [minderjarige 2] te krijgen door haar op school op te zoeken. Ook heeft de vader [minderjarige 1] ingeschakeld om een beeldbelverbinding tussen de vader en [minderjarige 2] te bewerkstelligen. En de vader probeert via social media contact met [minderjarige 2] te leggen. De vader beseft niet wat de consequenties van zijn gedragingen voor [minderjarige 2] zijn en hij stelt haar belang niet voorop.

In de periode dat [minderjarige 1] was weggelopen heeft de vader de moeder niet laten weten dat [minderjarige 1] een periode bij hem verbleef. Hieruit blijkt nog maar eens dat partijen niet het gezamenlijk gezag over de kinderen kunnen uitoefenen.

De moeder handhaaft haar verzoek zoals opgenomen in voormeld verweerschrift tevens houdende incidenteel appel. Zij is van mening dat een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is en dat het hof over kan gaan tot het wijzen van een beschikking.

3.15.

De vader heeft bij voormeld V5-formulier, ingekomen op 5 augustus 2020, verzocht om een aanhouding van de zaak omdat hij het verslag van de [coach] niet zou hebben ontvangen. De moeder heeft bij voormeld V8-formulier, ingekomen op 7 augustus 2020, verzocht het aanhoudingsverzoek af te wijzen omdat dit buitenproportioneel is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het verslag van de [coach] zowel bij de brief van de GI d.d. 28 juli als bij de brief van de moeder d.d. 5 augustus 2020 als bijlage is overgelegd en in kopie naar de advocaat van de vader zijn verzonden. Gelet hierop heeft het hof het aanhoudingsverzoek van de vader afgewezen en de vader in de gelegenheid gesteld uiterlijk 31 augustus 2020 te reageren (op het verslag van de [coach] ). Van de vader is geen reactie meer ontvangen.

3.16.

Het hof overweegt als volgt.

3.16.1.

Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

3.16.2.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders ernstig is verstoord en dat er geen enkele vorm van communicatie of overleg plaatsvindt. De vader is onvoorspelbaar in zijn gedragingen en accepteert geen hulpverlening voor zijn persoonlijke problematiek. Verder liggen de ouders niet op één lijn ten aanzien van de opvoeding, de zorgen over de kinderen en de betrokken hulpverlening. In het verleden heeft de vader geweigerd toestemming te verlenen waardoor het inschakelen van noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen vertraging heeft opgelopen. Afgelopen jaar heeft de vader nog nagelaten de moeder te informeren over het feit dat [minderjarige 1] bij hem verbleef, terwijl hij ervan op de hoogte was dat [minderjarige 1] van huis was weggelopen. Gelet op het voorgaande acht het hof een wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk.

3.16.3.

Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.16.4.

Naar het hof is gebleken wil [minderjarige 2] graag contact met de vader, wil de vader graag contact met [minderjarige 2] en geeft de moeder [minderjarige 2] de ruimte om contact met de vader te hebben. De afgelopen jaren is er intensief op ingezet om te komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] . Door omstandigheden in de invloedsfeer van de vader is dit echter niet van de grond gekomen. Hij heeft het laten afweten door meerdere keren niet te verschijnen op geplande omgangsmomenten en afspraken en vervolgens ook niets meer van zich te laten horen. Blijkbaar is de vader niet in staat om een gestructureerde omgangsregeling na te komen. Door de [coach] zijn vervolgens toch nog begeleide omgangsmomenten gepland. Op 27 februari 2020 heeft er in dit kader een omgangsmoment plaatsgevonden, maar op de twee daaropvolgende geplande momenten is de vader, zonder bericht, niet verschenen. De vader heeft vervolgens geen enkel initiatief genomen om een nieuwe afspraak te maken via de GI of de [coach] . Wel zoekt de vader buiten de omgangsmomenten om – en tegen de gemaakte afspraken in – contact met [minderjarige 2] .

Nu ook de omgangsmomenten onder begeleiding van de [coach] niet tot een werkbare situatie hebben geleid, acht het hof de omgangsregeling zoals vastgesteld bij voormelde beschikking van 18 november 2016 in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . Vanwege de traumatische ervaringen van [minderjarige 2] in het verleden, het feit dat er al geruime tijd (vrijwel) geen contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 2] , de gedragingen van de vader en het feit dat hij geen hulpverlening accepteert voor zijn persoonlijke problematiek, dient de omgang – in ieder geval in eerste instantie – begeleid plaats te vinden teneinde de (emotionele) veiligheid van [minderjarige 2] tijdens de omgang te kunnen waarborgen. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] toewijzen en bepalen dat de vader tweemaal per jaar recht heeft op omgang met [minderjarige 2] onder begeleiding van de [coach] . Indien de vader dit wenst kan hij daartoe contact opnemen met de [coach] .

3.16.5.

Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] niet voldaan aan de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden. [minderjarige 1] heeft een lange periode grote weerstand gehad tegen contact met de vader, maar inmiddels is het contact tussen [minderjarige 1] en de vader hersteld. Gelet op deze ontwikkelingen en de leeftijd van [minderjarige 1] acht het hof– evenals de GI – een vastgestelde omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige 1] maar dient [minderjarige 1] de ruimte te krijgen om op zijn initiatief, na overleg met de moeder, omgang met de vader te hebben. Omdat de vader [minderjarige 1] mogelijk belast met de complexe scheidingssituatie en volwassenzaken is het zoals de GI aangeeft van belang dat [minderjarige 1] hierin wordt ondersteund door de moeder en indien noodzakelijk hulpverlening, om te voorkomen dat [minderjarige 1] verloren raakt in de strijd.

3.17.

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

3.18.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

3.19.

Het door de moeder gedane bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd nu zij slechts in algemene bewoordingen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden.

4De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2019, doch uitsluitend voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder met betrekking tot de omgang;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 november 2016 voor zover het betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;

stelt een omgangsregeling vast tussen de vader en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, inhoudende dat de vader tweemaal per jaar recht heeft op omgang met [minderjarige 2] onder begeleiding van de [coach] , waartoe de vader contact dient op te nemen met de [coach] ;

stelt een omgangsregeling vast tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004, in die zin dat [minderjarige 1] de ruimte krijgt om op zijn initiatief, na overleg met de moeder, omgang met de vader te hebben;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de beslissing dat het gezag over hen voortaan aan de moeder alleen toekomt;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van

deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.