ECLI:NL:GHSHE:2021:545
public
2021-02-26T11:15:40
2021-02-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-25
200.276.746_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:545
public
2021-02-26T10:18:27
2021-02-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:545 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 25-02-2021 / 200.276.746_01

Rechthebbenden krijgen de kans om te laten zien dat zij in staat zijn om zelf hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder dient daarvoor een plan van aanpak op te stellen en de rechthebbenden te begeleiden in het traject naar zelfstandigheid.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 25 februari 2021

Zaaknummer: 200.276.746/01

Zaaknummers eerste aanleg: 7917683 OV VERZ 19-4851 (verzoek opheffing bewind)

7917714 OV VERZ 19-4852 (verzoek opheffing bewind)

8084836 OV VERZ 19-6294 (verzoek publicatie bewind)

8084918 OV VERZ 19-6295 (verzoek publicatie bewind)

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

en

[appellante] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna te noemen: [appellant] en [appellante] ,

advocaat: mr. M.J. Biesheuvel.

Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:

- Stichting [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de vier beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, alle van 8 januari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2020, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bewind over de goederen van [appellant] en [appellante] op te heffen, alsmede te oordelen dat de publicatie van het bewind ongedaan dient te worden gemaakt. Kosten Rechtens.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingekomen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Biesheuvel;

  • mevrouw [medewerker bewindvoerder] , namens [bewindvoerder] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • de brief van de bewindvoerder d.d. 7 mei 2020;

  • nadere stukken uit het procesdossier van de eerste aanleg, bestaande uit: de beschikking van de rechtbank Breda van 14 november 2012, de twee beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 maart 2016 en de aantekeningen van de griffier van de rechtbank van de mondelinge behandeling op 20 december 2019, alle ingekomen ter griffie van het hof op 14 januari 2021;

  • de ter mondelinge behandeling in hoger beroep door de bewindvoerder overgelegde stukken, bestaande uit: een overzicht bankposten inzake de betalingen van het UWV aan [appellant] , een betaalspecificatie van het UWV d.d. 6 januari 2021 en een overzicht bankposten inzake de salarisbetalingen aan [appellant] .

3De beoordeling

3.1.

Bij beschikking van 14 november 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Breda over de goederen die [appellant] en [appellante] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en Bewindvoeringskantoor [vorige bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.

3.2.

Bij beschikkingen van 4 maart 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, met ingang van 1 april 2016 Bewindvoeringskantoor [vorige bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder ontslagen en met ingang van 1 april 2016 Stichting [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.

3.3.

Bij de bestreden beschikkingen met zaaknummers 7917683 OV VERZ 19-4851 en 7917714 OV VERZ 19-4852 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek van [appellant] en [appellante] tot opheffing van het bewind, afgewezen.

3.4.

Bij de bestreden beschikkingen met zaaknummers 8084836 OV VERZ 19-6294 en 8084918 OV VERZ 19-6295 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bepaald dat het bij beschikking van 14 november 2012 uitgesproken bewind (conform artikel 1:436 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) met ingang van de dag na verzending van deze beschikking door de griffier wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister (hierna: CCb).

3.5.

[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

[appellant] en [appellante] voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.

De noodzaak voor het bewind is niet langer meer aanwezig. De handhaving van het bewind is een te zwaar middel. [appellant] en [appellante] hebben in 2012 – vanwege omvangrijke schuldenproblematiek – om een bewind verzocht. De schuldenlast is door middel van een minnelijke schuldregeling (MSNP-traject) inmiddels gesaneerd. In de afgelopen acht jaar hebben zij veel geleerd over het niet laten ontstaan van nieuwe schulden. Verder is de inkomenspositie van [appellant] en [appellante] op dit moment – anders dan in 2012 – stabiel; [appellante] ontvangt een WIA-uitkering en [appellant] heeft sinds november 2020 een nieuwe baan. [appellant] en [appellante] zijn nu in staat om zelf hun vermogens-rechtelijke belangen te behartigen. Uit het door de bewindvoerder in eerste aanleg overgelegde werkplan van het UWV volgt niet dat de grond voor het bewind niet is veranderd. In dit plan wordt slechts informatie gegeven over de (fysieke) mogelijkheden van [appellante] om te werken en haar beperkingen. De bewindvoerder heeft contact opgenomen met Stichting [stichting]. Stichting [stichting] mag op grond van haar geheimhoudingsplicht geen informatie over [appellant] en [appellante] verstrekken; dat is iets anders dan dat Stichting [stichting] de opheffing van het bewind niet kan ondersteunen.

[appellant] en [appellante] hebben na de bestreden beschikking een verdere positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij kunnen inmiddels budgetteren in Excel en hebben daardoor een goed inzicht in alle inkomsten en uitgaven. [appellant] en [appellante] hebben vaste spaardoelen bepaald en zij kijken naar hoe dingen goedkoper kunnen (bijvoorbeeld het besparen op energiekosten door de aanschaf van zonnepanelen). Verder zijn er ondanks recente grote uitgaven geen nieuwe schulden ontstaan. [appellant] en [appellante] hebben zelf contact opgenomen met het advocatenkantoor om een betalingsregeling te treffen voor de eigen bijdrage van € 798,-. Zij betwisten dat zij voortdurend aankopen doen en beslissingen nemen zonder dat de bewindvoerder daar voorafgaand in wordt gekend. De bewindvoerder wordt steeds vooraf geïnformeerd en er wordt waar nodig om toestemming gevraagd.

Het contact met de bewindvoerder is slecht. Er is geen sprake van wederzijds vertrouwen. Zo heeft de bewindvoerder [appellant] en [appellante] verzocht om bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb) een aanvraag in te dienen voor een dubbele kinderbijslag. [appellant] en [appellante] hebben deze aanvraag ingediend en deze is door de Svb afgewezen. De dochter van [appellant] en [appellante] heeft een behoorlijke verstandelijke beperking. Er zijn echter geen medische rapporten voorhanden, waardoor niet kan worden vastgesteld op welke wijze er sprake is van een verstandelijke beperking. Bovendien zit er nog groei in de ontwikkeling van hun dochter. De bewindvoerder neemt vervolgens niet van [appellant] en [appellante] aan dat zij geen aanspraak kunnen maken op de dubbele kinderbijslag. De bewindvoerder heeft [appellant] en [appellante] in het verleden ook onjuist geadviseerd over de aanvraag van diverse toeslagen, waardoor zij die toeslagen hebben moeten terugbetalen. Zij zijn daarom voorzichtig geworden met het aanvragen van toeslagen op advies van de bewindvoerder.

[appellant] erkent dat het uitzendbureau de eerste drie weken van zijn salaris heeft overgemaakt op de bankrekening van zijn dochter. Het uitzendbureau wilde een bankpas zien van de bankrekening waarop het salaris moest worden gestort. De bankpas van de beheer-rekening is echter in het bezit van de bewindvoerder. [appellant] heeft er later alsnog voor gezorgd dat het salaris door het uitzendbureau op de beheerrekening werd gestort. Het UWV is, anders dan de bewindvoerder stelt, ervan op de hoogte dat [appellant] nu inkomsten uit loondienst heeft. Gedurende drie maanden na de beëindiging van de WW-uitkering kan je aanspraak maken op een aanvulling door het UWV. [appellant] heeft vanwege de feestdagen en vakantie in december slechts € 600,- aan inkomen uit loondienst ontvangen. Het UWV heeft het inkomen van [appellant] aangevuld. [appellant] en [appellante] weerspreken dat zij geen belastingaangifte over 2019 hebben gedaan; de bewindvoerder vindt alleen dat zij dit niet goed hebben gedaan.

[appellant] en [appellante] hebben er verder belang bij dat de publicatie van het bewind ongedaan wordt gemaakt. Zij laten geen nieuwe schulden ontstaan. Daarnaast zien zij niet in waarom het bewind, alleen vanwege oude en inmiddels gesaneerde schulden, dient te worden geregistreerd.

3.7.

De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.

Het bewind en de publicatie daarvan in het CCb moet in stand blijven. De grondslag van het bewind is niet (meer) gelegen in de schulden die [appellant] en [appellante] hebben gehad. Deze schulden zijn inmiddels, via een problematisch verlopen MSNP-traject, afgelost. [appellant] en [appellante] zijn vanwege hun geestelijke toestand niet in staat om hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen; de bewindvoerder verwacht niet dat dit in de toekomst nog zal wijzigen. De bewindvoerder heeft [appellant] en [appellante] meer vrijheden gegeven, zodat zij zelf hun financiële zaken konden regelen. [appellant] en [appellante] beschikken echter over onvoldoende financieel inzicht. Zij zijn niet op de hoogte van allerlei regelingen waarop zij aanspraak kunnen maken en zij zijn niet in staat om dingen uit te zoeken. [appellant] en [appellante] ontvangen nog steeds geen dubbele kinderbijslag, terwijl zij daar wel recht op hebben. De aanvraag komt niet tot stand doordat zij geen medische gegevens van hun kind aan de Svb verstrekken. [appellant] en [appellante] zouden voor hun advocaatkosten mogelijk aanspraak kunnen maken op bijzondere bijstand; zij hebben hiervoor geen aanvraag gedaan en de kosten zelf voldaan. Verder hebben [appellant] en [appellante] onjuiste inkomensgegevens op toeslagen.nl ingevuld, waardoor alle toeslagen (kindgebonden budget, zorgtoeslag en huurtoeslag) verkeerd zijn berekend. De bewindvoerder verwacht dat hierdoor een nieuwe schuld zal ontstaan, waarvoor thans een bedrag van € 107,- per maand wordt gereserveerd. De bewindvoerder heeft aan [appellant] gevraagd om zelf de belastingaangifte over 2019 te doen. Hij heeft echter alleen de voorlopige aanslag van 2019 gewijzigd. De bewindvoerder heeft daarom alsnog een machtiging aangevraagd om namens [appellant] en [appellante] de belastingaangifte over 2019 in te kunnen dienen. [appellant] en [appellante] willen de bewindvoerder niet informeren. [appellant] heeft de bewindvoerder niet geïnformeerd over zijn nieuwe baan. [appellant] heeft geen arbeidscontract en salarisstroken aan de bewindvoerder verstrekt. De bewindvoerder heeft achteraf geconstateerd dat het uitzendbureau gedurende drie weken het salaris van [appellant] heeft overgemaakt op een andere bankrekening. Verder heeft de bewindvoerder geconstateerd dat [appellant] geen inkomensgegevens heeft verstrekt aan het UWV. [appellant] ontvangt op dit moment zowel een WW-uitkering als salaris. Er zal hierdoor een nieuwe schuld van circa € 2.200,- bij het UWV ontstaan, omdat het UWV een terugvorderingsrecht heeft inzake de onterecht ontvangen WW-uitkering. De bewindvoerder bevestigt dat het UWV een aanvulling geeft wanneer het inkomen de eerste drie maanden na de WW-uitkering te laag is, maar daar kan je alleen aanspraak op maken wanneer er geen of weinig inkomen is. Hiervan is geen sprake omdat [appellant] een netto inkomen heeft van circa € 1.427,- per vier weken.

3.8.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.8.1.

Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.

3.8.2.

Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.

3.8.3.

Het hof stelt voorop dat vast staat dat de schulden van [appellant] en [appellante] inmiddels door middel van een MSNP-traject zijn gesaneerd. De vraag is dan ook of, gelet op de lichamelijke of geestelijke toestand van [appellant] en [appellante] , de noodzaak voor bewind niet meer bestaat, dan wel dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.

3.8.4.

Het hof acht zich op grond van stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling onvoldoende voorgelicht om deze vraag te kunnen beantwoorden. Het hof overweegt daartoe dat ter mondelinge behandeling hierover bij het hof veel vragen zijn gerezen, die [appellant] en [appellante] en de bewindvoerder onvoldoende hebben kunnen beantwoorden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bewindvoerder in hoger beroep, ter onderbouwing van haar standpunt dat het bewind gehandhaafd moet blijven, geen verweerschrift met onderliggende stukken heeft ingediend. De bewindvoerder heeft alleen ter mondelinge behandeling verweer gevoerd en bij die gelegenheid een aantal voorbeelden genoemd waaruit zou moeten blijken dat [appellant] en [appellante] vanwege hun geestelijke toestand niet in staat zouden zijn om hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder heeft daarbij verder verklaard dat er in de nabije toekomst mogelijk nieuwe schulden zullen ontstaan inzake de onterecht door [appellant] ontvangen WW-uitkering en door de onjuist berekende toeslagen.

[appellant] en [appellante] hebben ter mondelinge behandeling deze voorbeelden nagenoeg allemaal gemotiveerd weersproken. [appellant] heeft alleen erkend dat het uitzendbureau zijn salaris van de eerste drie weken heeft overgemaakt op de bankrekening van zijn dochter.

3.8.5.

Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder verder nog aangevoerd dat zij [appellant] en [appellante] de kans heeft gegeven om te bewijzen dat zij zelf hun financiële zaken kunnen regelen en dat zij hen daarbij heeft geprobeerd te helpen. De bewindvoerder heeft daarbij ook een aantal voorbeelden genoemd waaruit volgt dat zaken desondanks zijn misgelopen. Het is het hof ter mondelinge behandeling echter niet duidelijk geworden op welke wijze de bewindvoerder heeft geprobeerd om [appellant] en [appellante] te begeleiden naar zelfredzaamheid. Het hof vraagt zich in dit verband af de bewindvoerder gedurende het bewind conform artikel 1:446a BW aan de kantonrechter verslag heeft gedaan over het verloop van het bewind en zich daarbij met name heeft uitgelaten over de vraag of het bewind van [appellant] en [appellante] dient voort te duren dan wel of een minder verstrekkende voorziening aangewezen is. Het hof is daarom van oordeel dat aan [appellant] en [appellante] alsnog de kans moet worden geboden om, onder begeleiding van de bewindvoerder, door middel van een “zelfredzaamheidstraject” te laten zien dat zij daadwerkelijk in staat zijn om hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.

Het hof verzoekt de bewindvoerder om in dat kader binnen één maand na de afgifte van deze beschikking, derhalve uiterlijk 25 maart 2021, een plan van aanpak inclusief een bijbehorend tijdspad op te stellen en aan [appellant] en [appellante] uit te reiken. Het plan van aanpak moet vervolgens op korte termijn door de bewindvoerder met [appellant] en [appellante] worden besproken. De bewindvoerder dient [appellant] en [appellante] stap voor stap te begeleiden in het traject naar zelfredzaamheid. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] en [appellante] zich – ondanks hun slechte verstandhouding met de bewindvoerder – aan dit plan van aanpak zullen conformeren en dat zij hun medewerking aan de uitvoering hiervan zullen verlenen. Verder verwacht het hof zowel van de bewindvoerder als van [appellant] en [appellante] dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om het “zelfredzaam-heidstraject” te laten slagen.

3.8.6.

Het hof verzoekt de bewindvoerder om vóór 1 oktober 2021 een schriftelijk (met stukken onderbouwd) verslag aan het hof te overleggen omtrent het verloop van het “zelfredzaamheidstraject” van [appellant] en [appellante] en de recente ontwikkelingen in het bewind sinds de mondelinge behandeling in hoger beroep. Na binnenkomst van het verslag van de bewindvoerder zal het hof een afschrift van dat verslag toezenden aan de (advocaat van) [appellant] en [appellante] en hen in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken schriftelijk daarop te reageren. Zo nodig bepaalt het hof, alvorens een eindbeschikking te geven, een tweede mondelinge behandeling.

3.8.7.

Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak (zowel ten aanzien van het verzoek tot opheffing van het bewind als ten aanzien van het verzoek tot opheffing van de publicatie van het bewind) aan tot 1 oktober 2021 pro forma, teneinde het verloop van het “zelfredzaamheidstraject” van [appellant] en [appellante] af te wachten.

3.9.

Gelet op het vorenstaande wordt thans als volgt beslist.

4De beslissing

Het hof:

verzoekt de bewindvoerder om uiterlijk 25 maart 2021 een plan van aanpak op te stellen, uit te reiken aan [appellant] en [appellante] en met hen te bespreken, conform het hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.8.5. is overwogen;

verzoekt de bewindvoerder om vóór de hierna te noemen pro forma datum een schriftelijk (met stukken onderbouwd) verslag uit te brengen aan het hof omtrent het verloop van het “zelfredzaamheidstraject” van [appellant] en [appellante] en de recente ontwikkelingen in het bewind sinds de mondelinge behandeling in hoger beroep, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan (aan de advocaat van) [appellant] en [appellante] ;

houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 oktober 2021.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.