ECLI:NL:GHSHE:2021:55
public
2021-01-21T09:54:30
2021-01-14
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-01-14
200.273.253_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:55
public
2021-01-21T09:29:40
2021-01-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:55 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 14-01-2021 / 200.273.253_01

verzoek wijziging hoofdverblijf afgewezen

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 14 januari 2021

Zaaknummer: 200.273.253/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/316265 / FA RK 16-3215

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. T.C.P. Christoph,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder.

Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 oktober 2017, 13 december 2017 en 30 oktober 2019, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2020, heeft de vader verzocht de beschikking van 30 oktober 2019 te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige] en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald dan wel (voorwaardelijk) de verzoeken van de ouders tot het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader respectievelijk de moeder alsnog af te wijzen.

2.2.

De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. Christoph, en

- de moeder.

De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.4.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 9 november 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de moeder van 25 maart 2020, ingekomen ter griffie op 30 maart 2020;

- het V6-formulier van de vader van 24 november 2020 met het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg bij de rechtbank d.d. 25 oktober 2017.

3De beoordeling

3.1.

Partijen zijn op 22 januari 1999 te [plaats] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is, voor zover hier van belang, op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.

3.2.

Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. Sinds de voorlopige voorzieningen procedure die partijen in 2016 hebben gevoerd, staat [minderjarige] ingeschreven op het adres van de moeder.

3.3.

Bij beschikking van 26 oktober 2017 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en de beslissing voor het overige aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 6 december 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.4.

Bij nadere beschikking van 13 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, partijen verwezen naar de Stichting Kompaan en De Bocht voor een traject Ouderschap Blijft, gericht op het houden van intensieve oudergesprekken en de behandeling van de zaak ten aanzien van de verzoeken over het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden.

3.5.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank:

- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft;

- bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] zal zijn als volgt:

- zij verblijft van zondag 19.00 uur tot woensdag 19.00 uur bij de moeder,

- van woensdag 19.00 uur tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de vader,

- vervolgens van zaterdagochtend 10.00 uur tot woensdag 19.00 uur bij de moeder,

- en van woensdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur weer bij de vader,

waarbij de vakanties en feestdagen door partijen in onderling overleg en in overleg met de

minderjarige bij helfte zullen worden verdeeld;

- het meer of anders verzochte afgewezen.

3.6.

De vader kan zich met voornoemde beslissing over het hoofdverblijf niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.

De vader heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aangevoerd.

[minderjarige] woont de helft van de tijd bij hem en de andere helft van de tijd bij de moeder. Het is voor de vader emotioneel onverteerbaar, pijnlijk alsmede niet rechtdoende aan de feitelijke situatie c.q. de gelijkwaardige rol van beide verantwoordelijke ouders, dat de rechtbank toch het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder heeft bepaald.

De vader wordt door de moeder onvoldoende geïnformeerd over en betrokken bij gezagsbeslissingen die over [minderjarige] moeten worden genomen. Als voorbeelden noemt de vader dat hij niet is geïnformeerd over de uitkomst van een tandartsonderzoek naar en advies over specialistische mondzorg/orthodontie voor [minderjarige] en dat de moeder hem niet heeft betrokken bij keuzes ter zake het sporten van [minderjarige] en een vaccinatie voor [minderjarige] . Verder heeft hij niet de schoolinformatie ontvangen die buiten het digitale systeem [systeem] om wordt gecommuniceerd. [minderjarige] heeft hier last van, doordat zij een rol krijgt die niet bij een kind hoort. De vader meent dat als het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald, hij beter dan de moeder in staat is om aan de informatie- en consultatieverplichting te voldoen.

Verder voert de vader aan dat als het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald en, daaruit afgeleid, het adres waarop zij staat ingeschreven wordt gewijzigd, dit ook financiële gevolgen zal hebben. De moeder ontvangt thans naast de kinderalimentatie kinderbijslag en kindgebonden budget. De vader vindt dat prima, maar dan dient de moeder wel alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] voor haar rekening te nemen. De vader stelt dat de moeder hieraan niet steeds voldoet en noemt als voorbeeld dat hij facturen van de contributie voor het turnen van [minderjarige] betaalt, naast de kinderalimentatie. Hij acht dit onjuist en onredelijk en meent dat ook het financiële aspect bij de beslissing over het hoofdverblijf moet worden betrokken.

In het geval het hof het hoofdverblijf van [minderjarige] niet naar de vader zou wijzigen, dan verzoekt de vader het hof (voorwaardelijk) de verzoeken van beide partijen ten aanzien van de verblijfplaats van [minderjarige] alsnog af te wijzen. Hij voert aan dat partijen in feite een volwaardig co-ouderschap hebben, zodat van een hoofdverblijf bij één van hen feitelijk geen sprake is. De vader wijst in dit verband naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2542) en naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 april 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:1358).

3.8.

De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.

Het is onnodig om het hoofdverblijf van [minderjarige] te veranderen. Met [minderjarige] gaat het goed in de huidige situatie en het is goed dat zij hetzelfde hoofdverblijf heeft als haar zussen. Sterk Huis heeft aan partijen geadviseerd om zo min mogelijk met elkaar te communiceren, omdat het anders gaat escaleren. De moeder wil zich aan dat advies houden, omdat het rust geeft.

Wat betreft de informatieverstrekking tussen de ouders heeft ook de vader [minderjarige] betrokken bij het overbrengen van informatie aan de moeder, bijvoorbeeld over de afwezigheid van de vader wegens vakantie. De moeder erkent dat zij brieven die voor de vader zijn bestemd aan [minderjarige] heeft meegegeven. Dit is zo gegroeid, omdat de vader veel reacties gaf op de informatie die zij rechtstreeks aan hem verstrekte. De moeder is bereid om de brieven met informatie over [minderjarige] voortaan op een andere wijze aan de vader te verstrekken, bijvoorbeeld door deze in te scannen en digitaal te versturen, zodat [minderjarige] daar helemaal buiten wordt gehouden. De moeder verwacht niet dat de strijdbijl begraven wordt indien het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd of bij geen van de ouders wordt bepaald. De moeder denkt dat het de vader met name om het financiële aspect gaat.

3.9.

Het hof overweegt als volgt.

3.9.1.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.9.2.

De vader onderbouwt zijn verzoek in hoger beroep met name met argumenten die zien op de problemen die hij met de moeder ervaart in de sfeer van de partnerrelatie, kort gezegd, met betrekking tot de informatieverstrekking over [minderjarige] en de financiën. Het belang van [minderjarige] , hij stelt dat zij last heeft van het door hem gestelde gebrek aan informatie, heeft de vader weliswaar daaraan gekoppeld, maar dat maakt niet dat deze door de vader gestelde gebrekkige informatieverstrekking en/of de financiën criteria zijn van overwegend belang bij de beoordeling van het hoofdverblijf van [minderjarige] .

Het emotionele argument dat de vader verder heeft aangevoerd, acht het hof, kijkend naar het belang van [minderjarige] , onvoldoende om de situatie te veranderen.

[minderjarige] heeft zelf aan het hof schriftelijk kenbaar gemaakt dat zij geen voorkeur heeft waar haar hoofdverblijf is. Nu het goed gaat met [minderjarige] in de huidige situatie, waarbij haar hoofdverblijf bij de moeder is bepaald en er ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel leiden, acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat die situatie ongewijzigd blijft.

3.9.3.

Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader om alsnog het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen zal afwijzen.

Het (voorwaardelijke) verzoek van de vader, de verzoeken van beide partijen tot het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader respectievelijk de moeder alsnog af te wijzen, zal het hof in het licht van het vorenstaande eveneens afwijzen.

3.9.4.

Tot slot overweegt het hof, dat van de moeder wordt verwacht dat zij zich houdt aan haar toezegging dat zij in het kader van haar informatieverplichting jegens de vader de vader voortaan zelf (zonder tussenkomst van [minderjarige] ) volledig informeert, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

Afsluitende conclusie

3.10.

De grieven falen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.C. van Leeuwen, en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021 door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.