ECLI:NL:GHSHE:2021:561
public
2021-03-02T19:36:42
2021-02-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-02-17
20-001765-19
Hoger beroep
Op tegenspraak
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:561
public
2021-03-02T19:35:30
2021-03-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:561 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 17-02-2021 / 20-001765-19

Doodslag. De verdachte heeft op de bewuste avond met een vuurwapen een kogel afgevuurd in de buik van het slachtoffer met een fatale afloop tot gevolg. Voor dit handelen bestond geen enkele rechtvaardiging. Het slachtoffer, die de verdachte kende vanuit het criminele drugsmilieu en die hij verdacht van een ripdeal, is zonder duidelijke aanleiding die avond bruut van het leven beroofd. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. Voor de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten is ex 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar opgelegd.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Parketnummer : 20-001765-19

Uitspraak : 17 februari 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 28 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-721161-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorte-eiland] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum in het jaar] 1973,

thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Limburg-Zuid –

gevangenis ‘De Geerhorst’ te Sittard.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde moord. De rechtbank heeft het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘doodslag’ (feit 1 subsidiair),- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ (feit 2), - ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3) en- ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 4),de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Namens de verdachte is tegen dit vonnis beperkt hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Bij appelakte van 5 juni 2019 is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Voor de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 4 – welke feiten aldus niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen – zal het hof, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf bepalen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde moord, de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag bewezen zal verklaren en de verdachte, die in de visie van het Openbaar Ministerie als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is gevorderd dat het hof de straf voor de, niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank bewezenverklaarde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Voorts heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is bepleit om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot hooguit 7 tot 8 jaren. Met betrekking tot de door het hof afzonderlijk te bepalen straf voor de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 4 heeft de verdediging het hof verzocht om tot een aanzienlijk lagere strafoplegging te komen dan de in dit verband door de advocaat-generaal geformuleerde eis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:

1. hij, verdachte, op of omstreeks 2 augustus 2018 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (een) kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, verdachte, op of omstreeks 2 augustus 2018 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (een) kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, verdachte, op of omstreeks 2 augustus 2018 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met een vuurwapen (een) kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

uiterst subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, verdachte, op of omstreeks 2 augustus 2018 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met een vuurwapen (een) kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 1 primair

Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen van de onder feit 1 primair tenlastegelegde moord op het slachtoffer [slachtoffer] , zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 2 augustus 2018 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad Limburg, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, proces-verbaalnummer LB2R018089-56, in het onderzoek ‘Swansea’, gesloten d.d. 3 december 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-1306.

1. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2018, dossierpagina 521, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op donderdag 2 augustus 2019, omstreeks 23.32 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , belast met incidentenafhandelingen in het district Parkstad, voor basisteam Brunssum/Landgraaf. Wij reden in een opvallend dienstvoertuig en waren in uniform gekleed.

Wij werden dor het operationeel centrum Maastricht naar de Akerstraat-Noord te Heerlen (het hof begrijpt: Hoensbroek, een stadsdeel van Heerlen), gemeente Heerlen, gestuurd. Er zou een persoon zijn neergeschoten. Deze persoon zou op zijn buik op het trottoir liggen.

Ter plaatse zagen wij het slachtoffer op de grond liggen. Wij zagen dat het slachtoffer in een foetushouding lag. Wij zagen dat het slachtoffer op het trottoir lag, ter hoogte van perceel [adres] .

Ik vroeg het slachtoffer waar hij geraakt was. Ik hoorde hem zeggen dat hij in de buik geraakt was.

Ik zag een dichtgeschroeid gaatje in het midden, boven de buik zitten.

2. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2018, dossierpagina’s 522-525, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

De hieronder weergegeven tijdstippen zijn een chronologische tijdlijn van de gebeurtenissen tussen donderdag 2 augustus 2018 23:31 uur en vrijdag 3 augustus 2018 04:00 uur.

23:48:01 uur: lb2301 geeft door dat ambulance met spoed gaat vertrekken daar het niet goed ging met het slachtoffer.

00:40:05 uur: Op verzoek van het operationeel centrum belt lb2301 gegevens van het slachtoffer door: BSN [BSN-nummer] [slachtoffer] [geboortedatum slachtoffer] .

3.

Proces-verbaal samenvatting en conclusie inzake een moord/doodslag op de Akerstraat-Noord te Hoensbroek, gemeente Heerlen d.d. 26 oktober 2018, dossierpagina’s 543-552, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :

Op donderdag 2 augustus 2018 omstreeks 23.28 uur vond op de Akerstraat-Noord ter hoogte van [adres] te Hoensbroek binnen de gemeente Heerlen een schietincident plaats. Er was op straat een man neergeschoten. Deze man werd per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Op vrijdag 3 augustus 2018, omstreeks 00:50 uur, overleed deze man in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.

4. Verslag lijkschouw d.d. 3 augustus 2018, dossierpagina’s 594-598, voor zover inhoudende als verklaring van arts en traumachirurg [arts-traumachirurg] :

Datum eerste schouw: 03-08-2018Tijdstip eerste schouw: 15.15

Verslag eenvoudige lijkschouw:Linksonder de horizontale verbindingslijn tussen de beide tepels een oppervlakkige schaafwond met een lengte van 2-2,5 cm en een breedte van 0,5 cm. Onder deze schaafwond bevindt zich een cirkelvormige opening met een min of meer regelmatige wondrand die gedeeltelijk zwart gekleurd is. De opening heeft een diameter van 0,5-1 cm.

Aard van overlijden: Niet natuurlijk(Vermoedelijke) doodsoorzaak: Een in het lichaam (onder het diafragma) binnengedrongen projectiel dat inwendige bloedingen heeft veroorzaakt waardoor het slachtoffer is overleden.

5. Proces-verbaal relaterende de gerechtelijke sectie op en de vrijgave van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] d.d. 9 augustus 2018, dossierpagina’s 619-621, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :

Op zaterdag 4 augustus 2018, omstreeks 14:00 uur, heeft de patholoog dr. [patholoog] , verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag (NFI), in aanwezigheid van ons, verbalisanten, sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .

Tijdens de sectie werd een kogel aangetroffen.

6. Pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 20 september 2018, dossierpagina’s 804-815, voor zover inhoudende als bevindingen van arts en patholoog dr. [patholoog] :

B. Sectie uitwendig en inwendig

3. Er was in de bovenbuik één inschotletsel (letsel A).

5. Er was een matige hoeveelheid lijkvlekken. Er waren bleke, slappe organen en bleke slijmvliezen.

Er werd letsel A aan de bovenbuik vastgesteld (sub B3). Dit letsel is bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld, namelijk één inschot in de buik. In relatie met dit schotkanaal waren onder andere de lever en de rechternierslagader (arteria renalis dextra) geperforeerd. Hierbij was er uitgebreide bloedophoping in de ruimte achter de buikholte en bloeduitstorting (in de vetweefsels) in de buikholte.

Hoewel de mate van bloedverlies niet exact kan worden aangegeven, waren er bij sectie tekenen van ernstig bloedverlies sub B5). Het overlijden wordt verklaard door de verwikkelingen van 1 schotletsel in de buik. Deze verwikkelingen waren algehele weefselschade door ernstig bloedverlies, waardoor er noodzaak was tot ziekenhuisopname en er een uitzichtloze situatie ontstond.

ConclusieHet overlijden van [slachtoffer] , 49 jaren oud geworden, wordt verklaard door de verwikkelingen van één inschot in de buik.

7. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 2 oktober 2018, dossierpagina’s 419-423, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Ik heb mijn wapen gepakt en ben met Hunter meegelopen. Toen ik daar kwam zag ik [slachtoffer] (hof: het slachtoffer [slachtoffer] ) staan. [slachtoffer] zei iets tegen mij, maar ik weet niet meer wat.

Ik dacht er niet bij na en ik schoot hem in de buikstreek om hem op afstand te houden. En toen stierf hij.

Bewijsoverweging

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het in de onderhavige zaak uitgebrachte Pro Justitia-rapport d.d. 2 maart 2020 van psycholoog drs. [psycholoog] . Dit rapport houdt als conclusies en advies van deze deskundige onder meer het volgende in:

“Betrokkene is een 46-jarige, licht verstandelijk beperkte man afkomstig uit de Nederlandse Antillen. Er is sprake van beperkingen in het korte termijngeheugen, het functionele gebruik van schoolse vaardigheden in bijvoorbeeld het geldbeheer en een wat concrete aanpak van problemen en oplossingen. De cognitieve flexibiliteit is gering en er is steun nodig om te voldoen aan leeftijd gerelateerde verwachtingen in het maatschappelijk functioneren. Het inzicht in sociale situaties is beperkt en het sociale oordeelsvermogen is niet volgroeid en betrokkene is wat naïef. Er is ondersteuning nodig om taken goed uit te kunnen voeren. (…)

Uit onderhavig onderzoek komt hij naar voren als een licht verstandelijk beperkte, angstige en vermijdende man die zich maar nauwelijks zelfstandig staande kon houden en in zijn pogingen hiertoe terecht kwam in een situatie die voor hem te bedreigend en ingewikkeld bleek en die hij pareerde met antisociaal gedrag. (…)

De gebrekkige ontwikkelingen van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. In aanloop tot de hem ten laste gelegde doodslag, beschrijft betrokkene angstig thuis te heb ben gezeten in afwachting van de wraakactie van het slachtoffer en diens maat omdat hij hen bij de politie had aangegeven. Betrokkene zou de straat amper meer op te hebben gedurfd maar greep zichzelf af en toe bij elkaar om het hoogst nodige te doen waarbij hij zich groot hield, zo beschrijft hij. Betr. beschrijft ten tijde van het hem ten laste gelegde een gedepersonaliseerde toestand na heftig oplopende angst doch hier is noch in de camerabeelden noch in de verklaringen van zijn vriend enige ondersteuning voor te vinden. Dit kan betekenen dat hij wel de toestand op dat moment beschrijft doch zich ‘groot’ hield in een omgeving waar hij het zich niet kon permitteren kwetsbaar te zijn (binnen deze vriendschap en het drugsmilieu waarbinnen hij functioneerde) doch ook dat hij de heftige gebeurtenis op deze wijze herinnert daar betr. deze in ieder geval niet adequaat heeft kunnen verwerken getuige de PTSS verschijnselen ten gevolge van zijn handelen tijdens het hem ten laste gelegde. Hoe het ook zij, of nou sprake was van een verhoogde angsttoestand om algemene spanningen bij overvraging die hij stoer pareerde, of dat de zichtbare spanning pas na het feit naar boven kwam toen hij hier in detentie de ruimte voor kreeg toen hij zich niet meer ‘groot’ hoefde houden en wel sprake was van een antisociale actie ten tijde van het schieten, gezien de zwakke cognitieve mogelijkheden en de onderliggende kwetsbaarheden in de persoonlijkheid (die sedertdien in ieder geval duidelijk aan het licht gekomen zijn en waardoor hij zeker niet heeft kunnen voorzien wat de gevolgen zouden zijn), wordt geadviseerd het hem ten laste gelegde onder 1 in verminderde mate toe te rekenen.”

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van psycholoog [psycholoog] , voor wat betreft het advies dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, niet kan worden gebruikt. De psycholoog heeft volgens de advocaat-generaal in haar advies verzuimd om rekening te houden met een reëel derde scenario, te weten hetgeen op de camerabeelden is waar te nemen, namelijk dat de verdachte simpelweg iemand treft en vervolgens op die persoon schiet. De verdachte kwam het slachtoffer [slachtoffer] tegen en aarzelde niet of nauwelijks om in de buik van [slachtoffer] te schieten. Gezien de camerabeelden en de inhoud van de getuigenverklaringen is in de visie van het Openbaar Ministerie sprake geweest van een gericht schot in de richting van het slachtoffer. Omdat de verdachte aanwezig was bij het doodschieten van vrienden op Curaçao, heeft hij meegemaakt wat de gevolgen kunnen zijn van het gebruik van een vuurwapen. Derhalve wist hij volgens de advocaat-generaal ook van die mogelijke gevolgen. Desalniettemin heeft hij een wapen gekocht, doorgeladen en bij zich gedragen in het drugscircuit waar hij zich weloverwogen staande wist te houden.

Gelet op het voorgaande begrijpt de advocaat-generaal de conclusie van de psycholoog niet voor zover inhoudende dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien waardoor het feit de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Om die reden verzoekt de advocaat-generaal het hof om de inhoud van het rapport in zoverre buiten beschouwing te laten.

Het hof heeft psycholoog [psycholoog] ter terechtzitting van 3 februari 2021 als deskundige gehoord. Bij die gelegenheid heeft zij verklaard dat de verdachte een cognitief ontwikkelingsniveau heeft van een kind tussen 8 en 12 jaar oud. Hoewel de deskundige de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte niet heeft onderzocht, vermoedt zij dat deze nog lager ligt. Het handelen van de verdachte was, vanwege de beperkte ontwikkeling van de geestvermogens op alle gebieden, vermoedelijk impulsief, waarmee hij niet heeft kunnen overzien wat er kon gebeuren, aldus psycholoog [psycholoog] . De verdachte is volgens de psycholoog te beperkt ontwikkeld om te liegen. Het door de advocaat-generaal geschetste derde scenario acht [psycholoog] daarom niet aannemelijk. Zij vermoedt veeleer dat het scenario dat de verdachte zich ‘groot’ hield in een omgeving waar hij het zich niet kon permitteren kwetsbaar te zijn, het meest waarschijnlijke scenario is geweest dat zich heeft voorgedaan. Daarnaar gevraagd door de raadsman van de verdachte heeft psycholoog [psycholoog] op het einde van haar getuigenverhoor uitdrukkelijk verklaard achter haar bevindingen in het rapport van 2 maart 2020 te blijven staan.

Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de redenering in het rapport van 2 maart 2020, die resulteert in het advies van verminderde toerekeningsvatbaarheid, vragen oproept. Naar het oordeel van het hof is de angsttoestand voorafgaand aan, dan wel tijdens, het schietincident immers op grond van het procesdossier (in het bijzonder de camerabeelden en de inhoud van getuigenverklaringen) niet zonder meer aannemelijk geworden. Daarmee wil het hof niet in twijfel trekken dat er bij de verdachte wellicht angstklachten na de schietpartij zijn ontstaan, als gevolg van welke gebeurtenis de verdachte kennelijk PTSS-verschijnselen heeft ontwikkeld, doch voorshands vermag het hof niet in te zien hoe die omstandigheid na het delict kan bijdragen aan de conclusie dat de verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. Ook acht het hof de ter terechtzitting in hoger beroep door de deskundige ingenomen stelling dat de verdachte niet in staat is om twee stappen vooruit te denken, in die zin dat hij niet de capaciteiten heeft om ten volle de consequenties van zijn handelingen te overzien wat betreft het risico en de eventuele gevolgen daarvan, onvoldoende overtuigend, aangezien de verdachte volgens de deskundige tezelfdertijd wel in staat is om het risico in te schatten en de gevolgen te overzien van het toegeven aan zwakte in een drugsmilieu. Het hof vindt dat moeilijk met elkaar te rijmen. De aldus ontstane onduidelijkheden heeft de deskundige niet volledig kunnen wegnemen tijdens haar ondervraging ter terechtzitting in hoger beroep.

Uit het deskundigenrapport en de ten overstaan van het hof afgelegde verklaring van psycholoog [psycholoog] komt evenwel wél onomstotelijk naar voren dat de verdachte een gebrekkig cognitief ontwikkelingsniveau heeft en op alle gebieden verstandelijk beperkt is. De verdachte functioneert in algemene zin op cognitief vlak als een kind in de leeftijd van 8 tot 12 jaar oud. Een en ander wordt bevestigd door de reacties van de verdachte tijdens zijn ondervraging door het hof op het onderzoek ter terechtzitting, alsook in het reclasseringsadvies van 28 november 2018. Het hof acht het aannemelijk dat deze gebrekkige cognitieve ontwikkeling in ieder geval op enige wijze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed op een wijze die het tevens aannemelijk maakt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.

Het hof acht de verdachte aldus verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde feit van doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

Op te leggen straf voor de bewezenverklaarde doodslag

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op de bewuste avond met een vuurwapen een kogel afgevuurd in de buik van het slachtoffer met een fatale afloop tot gevolg. Voor dit handelen bestond geen enkele rechtvaardiging. Het slachtoffer, die de verdachte kende vanuit het criminele drugsmilieu en die hij verdacht van een ripdeal, is zonder duidelijke aanleiding die avond bruut van het leven beroofd.

Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte het meest fundamentele recht dat een mens heeft, namelijk het recht op leven, aan het slachtoffer ontnomen. Het begaan van een delict als het onderhavige schokt de rechtsorde zeer ernstig. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelwijze aan de nabestaanden van het slachtoffer immens en onherstelbaar leed toegebracht. Het hof betrekt voorts ten nadele van de verdachte in de straftoemeting dat zijn gewelddadig handelen plaatsvond op de openbare weg in een bewoonde omgeving, waarbij de kans bestond dat aanwezig verkeer ter plaatse (een fietsers en enkele auto’s) zou worden geraakt.

Het hof rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan.

Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 augustus 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer veroordelingen voor overtreding van de Opiumwet.

Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een dochter heeft, hij zich voortaan onthoudt van het gebruik van drugs en onder behandeling staat van een psycholoog.

Tevens heeft het hof, naast het reeds in het kader van de strafbaarheid van de verdachte besproken Pro Justitia-rapport van 2 maart 2020, kennisgenomen van het door Reclassering GGZ Mondriaan in het arrondissement Limburg opgemaakte reclasseringsadvies van 28 november 2018. Daaruit komt als conclusie naar voren dat het de verdachte ontbeert aan een zinvolle dagbesteding buiten detentie en dat hij daarom is gaan handelen in verdovende middelen, mede om zijn bijstandsuitkering aan te vullen. De verdachte is zwakbegaafd en nagenoeg ongeschoold. Hij gedijt goed bij externe sturing, maar indien die sturing wegvalt, dan vervalt hij snel in verkeerde keuzes. Het hoge recidiverisico wordt met name ingegeven door zijn gedrag en verstandelijke beperkingen, maar ook de contacten met zijn criminele sociale netwerk verhogen het recidiverisico.

Het hof is van oordeel, hoewel de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten en ondanks zijn persoonlijke omstandigheden, dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

De raadsman heeft ten overstaan van het hof weliswaar verscheidene arresten van onder meer dit hof aangehaald om daarmee zijn straftoemetingspleidooi kracht bij te zetten, doch enerzijds zijn die zaken in aard en ernst niet geheel vergelijkbaar met de onderhavige zaak en anderzijds zijn de in die zaken opgelegde straffen niet van dezelfde orde als de straffen die dit hof doorgaans meer recent in zaken als de onderhavige oplegt, zodat deze jurisprudentie het hof niet leidt tot een andersluidend matigend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf. Daarbij komt dat het hof heden ten dage in de regel zwaardere straffen voor doodslag pleegt op te leggen dan enkele jaren geleden, temeer als een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd binnen het criminele drugsmilieu, zijnde een milieu dat allerlei maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd.

Alles afwegende acht het hof derhalve, voor de bewezenverklaarde doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] , oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in deze zaak ambtshalve nog het volgende. Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 5 juni 2019 beperkt hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 17 februari 2021 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden, aangezien sprake is van een in voorlopige hechtenis genomen verdachte. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep in beperkte mate, te weten met ongeveer drie maanden, overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat het tijdsverloop met name is ontstaan door het op bevel van het hof horen van psycholoog drs. [psycholoog] als deskundige ter terechtzitting in hoger beroep, waartoe (ook) door de verdediging voorwaardelijk is verzocht. Voorts bedraagt de totale procesduur in de fases van eerste aanleg en hoger beroep minder dan 30 maanden, zodat de zaak in totaliteit met redelijke voortvarendheid is behandeld.

Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering

Het hof zal, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, tevens een straf bepalen voor de niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 4. Deze feiten zien, kort gezegd, op het verboden bezit van een vuurwapen (feit 2) en op verboden hard- en softdrugsbezit (feit 3 respectievelijk feit 4).

Bij het bepalen van de straf voor die feiten heeft het hof eveneens gelet op de aard en de ernst van hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte.

Gelet hierop dient vorenbedoelde straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:

verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;

bepaalt de straf voor de door de rechtbank bewezenverklaarde strafbare feiten 2, 3 en 4, waarvoor de verdachte door de rechtbank strafbaar is verklaard, op een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraffen in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Aldus gewezen door:

mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,

mr. F.P.E. Wiemans en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,

en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.