ECLI:NL:GHSHE:2021:59
public
2021-01-17T11:08:39
2021-01-14
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-01-12
200.258.665_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2019:1111
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:59
public
2021-01-17T11:08:01
2021-01-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:59 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 12-01-2021 / 200.258.665_01

Erfrecht. In geschil is de rekening en verantwoording van opgenomen gelden van de bankrekening van erflaatster tijdens haar leven, door één van de erfgenamen.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.258.665/01

arrest van 12 januari 2021

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. V.C.C. Luijten te Heerlen,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,

advocaat: mr. C.A. Offermans te Hoensbroek,

2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

4. [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

5. [geïntimeerde 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

geïntimeerden,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 mei 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/253479 / HA ZA 18-401 gewezen vonnis van 6 februari 2019.

5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenarrest van 26 mei 2020;

  • de memorie na tussenarrest met producties van [geïntimeerde 1] ;

  • de antwoordmemorie na tussenarrest met producties van [appellante] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6De verdere beoordeling

6.1.

Gelet op hetgeen in het tussenarrest van 26 mei 2020 is overwogen en beslist, is het geschil tussen partijen thans nog beperkt tot de rekening en verantwoording door [geïntimeerde 1] van de volgende geldopnamen van de rekening van erflaatster:

- op 4 juli 2015: € 1.000,- (4 maal € 250,-);

- op 5 juli 2015: € 250,- ;

- op 8 juli 2015: € 1.000,- (4 maal € 250,-).

- op 7 september 2015: € 1.200,-

- op 14 september 2015: € 1.200,-

- op 22 september 2015: € 500,- (2 maal € 250,-).

- op 16 juni 2016: € 1.000,- (4 maal € 250,-).

- op 30 juni 2016: € 200,- (2 maal € 100,-);

- op 14 juli 2016: € 1.250,- (5 maal € 250,-).

In totaal gaat het om geldopnamen voor een bedrag van € 7.600,-.

Dat de voormelde bedragen door [geïntimeerde 1] zijn opgenomen van de bankrekening van erflaatster is niet in geschil. Wél in geschil is of [geïntimeerde 1] de opgenomen bedragen vervolgens ten goede van erflaatster heeft laten komen, zoals [geïntimeerde 1] stelt en [appellante] betwist.

De bewijslast op dit punt ligt bij [geïntimeerde 1] (vergelijk HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF7411).

6.2.

Het hof heeft [geïntimeerde 1] in het tussenarrest in de gelegenheid gesteld zijn standpunt dat de opgenomen gelden ten goede zijn gekomen aan erflaatster, nader toe te lichten.

6.3.

In zijn memorie na tussenarrest stelt [geïntimeerde 1] dat van de opgenomen gelden in de maand juli 2015 (in totaal € 2.250,-) het grootste deel, namelijk € 2.000,-, weer is teruggestort op de bankrekening van erflaatster, namelijk op 23 juli 2015. Ten bewijze van deze stelling heeft [geïntimeerde 1] als productie 2 bij zijn memorie na tussenarrest een bankafschrift van de rekening van erflaatster overgelegd, waaruit die storting blijkt.

[appellante] heeft het terugstorten van € 2.000,- op de rekening van erflaatster erkend.

Dit betekent dat het geschil tussen partijen (verder) is beperkt tot de rekening en verantwoording van de geldopnamen in de periode van juli 2015 tot en met juli 2016 tot een bedrag van in totaal € 5.600,-.

6.4.

[geïntimeerde 1] stelt dat de hier bedoelde opnamen voor een bedrag van € 5.600,- ter beschikking zijn gesteld aan erflaatster die het geld heeft besteed aan de volgende uitgaven:

a. a) de echtgenote van [geïntimeerde 1] , mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] , heeft gedurende het verblijf van erflaatster in een verzorgingstehuis vanaf medio 2016 tot en met haar overlijden in september 2017 zorggedragen voor het ontbijt, de lunch en de warme maaltijd en om de was en de strijk voor erflaatster. Volgens [geïntimeerde 1] ontving zijn echtgenote voor die werkzaamheden een vergoeding van € 250,- per maand. Op grond van die afspraak heeft mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] een bedrag van in totaal € 3.750,- (contant) van erflaatster ontvangen, namelijk: 15 maal

€ 250,-.

Ten bewijze van deze stellingen heeft [geïntimeerde 1] een schriftelijke verklaring in het geding gebracht van mevrouw [verzorgende] , die volgens [geïntimeerde 1] namens [zorgaanbieder] als verzorgende betrokken is geweest bij de verzorging van erflaatster (productie 3 bij memorie na tussenarrest);

b) volgens [geïntimeerde 1] gaf erflaatster geldbedragen cadeau aan kinderen, kleinkinderen en andere familieleden. Het ging om € 25,- bij een verjaardag en om € 25,- of € 50,- per persoon met kerstmis en communie. Dergelijke cadeaus werden tenminste aan 22 personen gegeven. Omdat het in totaal om tenminste € 50,- per persoon per jaar ging, schonk erflaatster aldus in totaal minimaal € 1.100,- per jaar.

Ten bewijze van zijn stelling heeft [geïntimeerde 1] een viertal schriftelijke verklaringen in het geding gebracht waarin de ontvangst van schenkingen van erflaatster wordt bevestigd (productie 4 bij memorie na tussenarrest);

c) vanaf de opname van erflaatster in zorginstelling [zorginstelling] in [plaats] (in november 2016), ging ze wekelijks naar de kapper ( [kapper] ) in de instelling. Zij betaalde daarvoor contant € 23,- per week. In totaal heeft zij aldus aan de kapper 44 maal

€ 23,- = minimaal € 1.012,- betaald.

Ten bewijze van deze stelling heeft [geïntimeerde 1] onder meer een kwitantie van 2016 en een e-mail van 9 juli 2020, van [kapper] , in het geding gebracht (producties 6 en 7 bij memorie na tussenarrest).

6.5.

Gelet op deze nadere toelichting heeft [appellante] naar het oordeel van het hof geen belang meer bij haar vordering sub 1 (de veroordeling van [geïntimeerde 1] tot het afleggen van rekening en verantwoording); de nadere toelichting van [geïntimeerde 1] kan immers in redelijkheid aangemerkt worden als een rekening en verantwoording van de geldopnamen die hiervoor onder 6.1 zijn genoemd.

Nog wél in geschil is, of de afgelegde rekening en verantwoording deugdelijk is. [appellante] betwist dit.

6.6.

Wat betreft de gestelde vergoeding aan mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] voor verleende mantelzorg heeft [appellante] erkend dat mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] de warme maaltijd en de was en strijk voor erflaatster verzorgde, maar zij bestrijdt dat tussen erflaatster en [geïntimeerde 1] en/of mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] de afspraak zou zijn gemaakt dat mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] voor haar mantelzorg een bedrag van € 250,- per maand betaald zou krijgen. Volgens [appellante] was een dergelijke vergoeding niet gebruikelijk; geïntimeerden 3 en 4 hebben jarenlang mantelzorg verleend aan erflaatster en daarvoor nooit een vergoeding van erflaatster ontvangen. Wel ontvingen zij een vergoeding van het CAK. Volgens [appellante] heeft mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] ook een vergoeding van het CAK ontvangen.

Aan de schriftelijke verklaring van mevrouw [verzorgende] kan volgens [appellante] alleen al geen betekenis worden toegekend omdat niet duidelijk is op welke periode haar verklaring betrekking heeft.

De schenkingen van geldbedragen worden eveneens door [appellante] betwist. Volgens [appellante] heeft erflaatster in het verleden wel geldbedragen geschonken aan kinderen, kleinkinderen en andere familieleden, maar heeft erflaatster daaraan in 2014 zelf een einde gemaakt. De schriftelijke verklaringen die de schenkingen zouden moeten bewijzen, zijn volgens [appellante] niet bruikbaar als bewijs, aangezien in die verklaringen niet is vermeld op welke periode de gestelde schenkingen betrekking hebben.

De wekelijkse contante betalingen aan [kapper] worden ook door [appellante] betwist. Erflaatster ging, toen ze nog in haar woonwagen woonde, twee maal per jaar naar de kapper; vanaf het moment dat ze in de zorginstelling verbleef ging ze driemaal per jaar. Volgens [appellante] verzorgden geïntimeerde sub 2 en 3 ( [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ) ook regelmatig de haren van erflaatster. [appellante] is van mening dat de overgelegde bewijsstukken te onduidelijk zijn om als bewijs voor de stellingen van [geïntimeerde 1] te kunnen dienen.

6.7.

Naar het oordeel van het hof moet het door [geïntimeerde 1] aangedragen bewijs voor zijn stelling dat het door hem opgenomen bedrag van (per saldo nog) € 5.600,- ten goede is gekomen aan erflaatster, vooralsnog ontoereikend worden geacht.

Niet betwist is dat mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] mantelzorg heeft verleend aan erflaatster. De periode van 15 maanden is evenmin betwist. Het hof neemt aan dat het gaat om de periode (direct) voorafgaande aan de opname van erflaatster in een zorginstelling, dat was medio 2016. Dat afgesproken zou zijn dat mevrouw [echtgenote geintimeerde 1] voor haar mantelzorg een vergoeding van € 250,- per maand betaald zou krijgen is echter wél betwist. Naar het oordeel van het hof kan de schriftelijke verklaring van mevrouw [verzorgende] niet als toereikend bewijs voor de hier bedoelde stelling van [geïntimeerde 1] worden aangemerkt; daarvoor is die verklaring te onduidelijk. Met name blijkt niet uit de verklaring van mevrouw [verzorgende] op welke periode deze betrekking heeft.

Ook voor de schenking van geldbedragen en het kappersbezoek geldt dat de stellingen van [geïntimeerde 1] gemotiveerd zijn betwist en dat het aangedragen bewijs ontoereikend is.

6.8.

[geïntimeerde 1] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden. Het hof zal hem in de gelegenheid stellen (aanvullend) bewijs te leveren van zijn stelling dat de door hem in de periode juli 2015 tot en met juli 2016 opgenomen gelden van de bankrekening van erflaatster tot een bedrag van € 5.600,- zijn besteed aan:

- betalingen van 15 keer € 250,- ;

- schenkingen van geldbedragen (sinds juli 2015) aan kinderen, kleinkinderen en

andere familieleden tot een bedrag van tenminste € 1.100,-;

- contante betalingen aan [kapper] ten bedrage van € 23,- per week, sinds

november 2016.

6.9.

[appellante] zal in de gelegenheid worden gesteld om desgewenst tegenbewijs te leveren.

6.10.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot ná de bewijslevering.

7De uitspraak

Het hof:

laat [geïntimeerde 1] toe (aanvullend) bewijs te leveren van zijn stelling dat de door hem in de periode juli 2015 tot en met juli 2016 opgenomen gelden van de bankrekening van erflaatster tot een bedrag van € 5.600,- zijn besteed aan:

- betalingen van 15 keer € 250,- ;

- schenkingen van geldbedragen (sinds juli 2015) aan kinderen, kleinkinderen en

andere familieleden tot een bedrag van tenminste € 1.100,-;

- contante betalingen aan [kapper] ten bedrage van € 23,- per week, sinds

november 2016;

bepaalt, voor het geval [geïntimeerde 1] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.A.W. Vermeulen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;

verwijst de zaak naar de rol van 26 januari 2021 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;

bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;

bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde 1] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M. van Ham en M.E. Smorenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2021.

griffier rolraadsheer