ECLI:NL:GHSHE:2021:631
public
2021-03-18T13:13:33
2021-03-02
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-02
200.247.101_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:1980
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:631
public
2021-03-18T13:01:06
2021-03-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:631 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 02-03-2021 / 200.247.101_01

Namens benadeelde partijen wordt schadevergoeding gevorderd vanwege betrokkenheid bij het omkatten van auto’s. Vordering afgewezen aangezien bewuste betrokkenheid niet is komen vast te staan.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.247.101/01

arrest van 2 maart 2021

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

eiser in het incident,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. D. Dronkers te Roermond,

tegen

[de Stichting] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

verweerder in het incident,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,

als vervolg op het tussenarrest in incident van 27 augustus 2019 in het hoger beroep van het vonnis van 28 februari 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

5Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het voornoemde tussenarrest waarbij het hof de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [appellant] heeft afgewezen en de zaak naar de rol is verwezen voor beraad;

  • het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd en in het geding is gebracht de vooraf door [appellant] toegezonden akte vermindering eis, inbreng agendapunten en producties 14 t/m 27.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep

6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  • [geïntimeerde] is ingesteld door de vereniging Verbond voor Verzekeraars met als doel voertuigcriminaliteit te bestrijden en beoogt de belangen van verzekeraars en eigenaren van gestolen auto’s te vertegenwoordigen.

  • [appellant] voert een bedrijf als autospuiter in een door hem gehuurde loods op het terrein gelegen aan het adres [adres 1] te [vestigingsplaats] .

  • Op 27 juli 2015 heeft op dit adres een politie-inval plaatsgevonden. De aanleiding voor de inval was dat uit het track-en-trace-systeem van een gestolen BMW bleek dat de auto zich op dit adres zou bevinden. De gezochte auto werd daar aangetroffen. De politie heeft verder onderzoek verricht en constateerde dat er op het terrein diverse gestolen voertuigen en auto-onderdelen aanwezig waren.

  • [huurder] (hierna: [huurder] ) huurde een loods op hetzelfde terrein als [appellant] . Naar aanleiding van de aangetroffen auto is de politie tevens onderzoek gaan doen naar [huurder] . [huurder] voert onder de naam Autoschadeherstelbedrijf [bedrijf 1] een onderneming als plaatwerker/schadehersteller van auto’s aan het adres [adres 2] te [vestigingsplaats] .

  • Vervolgens is vanwege de samenwerking ook onderzoek gedaan bij [de VOF] , gevestigd aan de [adres 3] te [vestigingsplaats] , en haar vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2] (hierna gezamenlijk: [de vennoten] ) en bij [vennoot 3] . Deze laatste was, samen met zijn inmiddels overleden echtgenote [overleden echtgenote van vennoot 3] , vennoot van [de VOF] . De beide vennootschappen onder firma houden zich bezig met de sloop en schadeherstel van auto’s.

  • Een proces-verbaal van de politie over het onderzoek na de invallen houdt onder meer het navolgende in:

Ik, verbalisant, [..], brigadier, Senior Tactische Opsporing werkzaam bij de Eenheid Limburg verklaar het volgende:

[...]

Op de [adres 1] te [vestigingsplaats] bij autospuiterij [appellant] , werd door de politie op 28 juli 2015 de ontvreemde BMW aangetroffen en in beslag genomen.

Tijdens de doorzoeking werden meerdere van diefstal afkomstige voertuigen aangetroffen op bovengenoemde locatie. Verder onderzoek heeft uitgewezen dat de ruimte waar een van de gestolen voertuigen werd aangetroffen werd gehuurd door [huurder] , geboren [geboortedatum] . Tevens werd uit dit onderzoek duidelijk dat genoemde [huurder] , eigenaar van autoschadeherstelbedrijf [bedrijf 1] , nog een bedrijfsruimte had op de [adres 2] te [vestigingsplaats] .

Door politieonderzoek werd duidelijk dat autoschadeherstelbedrijf [bedrijf 1] veel samen werkt met autobedrijf [de VOF] , gevestigd op de [adres 3] te [vestigingsplaats] .

Op het adres [adres 3] te [vestigingsplaats] , naast de loods/bedrijfsruimte van

Autoschadeherstelbedrijf [bedrijf 1] ( [huurder] ), is volgens de Kamer van Koophandel, onder nummer [KvK nummer] , gevestigd [de VOF] [...]

Op de adressen:

• [adres 1] te [vestigingsplaats] (autospuiterij [appellant] / opslagruimte [huurder] );

• [adres 3] te [vestigingsplaats] ( [de VOF] );

• [adres 2] te [vestigingsplaats] (Autoschadeherstelbedrijf [bedrijf 1] );

• [adres 4] [vestigingsplaats] (sloopterrein van [vennoot 1] .);

• Aan de [adres 5] te [plaats 2] (woning [vennoot 2] ( [vennoot 2] );

• [adres 6] te [plaats 2] (woning [huurder] );

werden op 28 en 29 juli 2015 doorzoekingen ter in beslagneming uitgevoerd.

Op de locaties [adres 1] [vestigingsplaats] , [adres 3] [vestigingsplaats] , [adres 2] [vestigingsplaats] , Aan de [adres 5] [vestigingsplaats] en de [adres 4] te [vestigingsplaats] zijn een groot aantal voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen aangetroffen en in beslag genomen.

Door specialistische medewerkers van het Permanent Auto Team van de politie, werden de in beslag genomen voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen nader onderzocht.

Door brigadier [brigadier] , werkzaam bij Politie Limburg, Forensische Opsporing, Permanent Auto Team, werd medegedeeld dat op het moment van opmaken van dit proces-verbaal, inmiddels was vastgesteld dat:

• 96 voertuigen van diefstal afkomstig waren;

• 60 motorblokken van diefstal afkomstig waren;

• Diverse auto-onderdelen van diefstal afkomstig waren;

Verder deelde genoemde verbalisant [brigadier] mij mede dat gedeelten van de ontvreemde voertuigen, motorblokken en auto-onderdelen deels op de [adres 3] , [adres 2] en [adres 4] te [vestigingsplaats] werden aangetroffen.”

- Het proces-verbaal van de politie in deeldossier E heeft betrekking op [adres 1] te [vestigingsplaats] . In dit proces-verbaal wordt een overzicht gegeven van het onderzoek in het verband met de locatie [adres 1] te [vestigingsplaats] . Hieruit blijkt:

 dat in de door [huurder] gehuurde loods twee gestolen voertuigen zijn aangetroffen;

 dat in de bedrijfsruimte van [appellant] een witte BMW 325i cabriolet is aangetroffen waarvan de portieren waren vervangen. De portieren bleken afkomstig van een gestolen voertuig, waarvan het carrosserie werd aangetroffen op het bedrijfsterrein aan de [adres 4] te [vestigingsplaats] ;

 dat op het bedrijfsterrein een groot aantal voertuigen is aangetroffen waarvan er één gestolen is en de rest legale, deels beschadigde voertuigen betreft.

- [geïntimeerde] heeft na de politie-inval diverse conservatoire beslagen en derdenbeslagen gelegd ten laste van [appellant] en de overige hiervoor genoemde betrokkenen. Ten laste van [appellant] zijn de volgende conservatoire (derden)beslagen gelegd:

 9 september 2015: conservatoir derdenbeslag onder Rabobank, ING, ABN AMRO en SNS;

 9 september 2015: conservatoir beslag op de roerende zaken aanwezig op [adres 1] met bevel tot bewaring door [geïntimeerde] Derden;

 9 september 2015: conservatoir beslag op de roerende zaken aanwezig op [adres 7] (de woning van [appellant] ), met bevel tot bewaring door [autoberging] ;

 9 oktober 2015: conservatoir derdenbeslag onder de Staat der Nederlanden op de roerende zaken die in strafvorderlijk beslag zijn genomen.

- [geïntimeerde] is namens de gedupeerde voertuigeigenaren en de gesubrogeerde verzekeraars een procedure gestart teneinde de schade op de betrokkenen, waaronder [appellant] , te verhalen. Inmiddels zijn [de vennoten] , [huurder] , [vennoot 3] , de gezamenlijke erfgenamen van zijn echtgenote [overleden echtgenote van vennoot 3] en [de VOF] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [geïntimeerde] , op te maken bij staat. De betreffende uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan.

Vorderingen in het geding bij de rechtbank en oordelen en beslissingen van de rechtbank

6.2.1.

In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in het geding bij de rechtbank in conventie na wijziging van eis, samengevat, veroordeling van [appellant] (samen met de andere, door [geïntimeerde] gedagvaarde betrokkenen) tot betaling van de schade die is geleden door de niet tegen diefstalschade verzekerde eigenaren van voertuigen en door de in rechten van eigenaren van voertuigen gesubrogeerde verzekeraars. [geïntimeerde] vorderde in totaal een bedrag van € 2.042.512,65, vermeerderd met rente en kosten.

6.2.2.

Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] en de andere gedaagden jegens de eigenaren van voertuigen en verzekeraars voor wie [geïntimeerde] optreedt een onrechtmatige daad hebben gepleegd doordat zij actief en willens en wetens betrokken zijn geweest bij het omkatten van auto’s en het verwerken van onderdelen daarvan en zich schuldig hebben gemaakt aan heling, diefstal en/of witwassen.

6.2.3.

[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.2.4.

Voortbouwend op zijn verweer vorderde [appellant] in het geding bij de rechtbank in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 50.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [appellant] kort gezegd ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze beslag heeft gelegd en hem daardoor schade heeft berokkend. [geïntimeerde] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd. Ook dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.2.5.

In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, samengevat en voor zover in dit hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld:

  • [geïntimeerde] treedt op als lasthebber van verzekeraars die een vergoeding hebben uitgekeerd aan hun verzekerden, van wie de auto is gestolen, en is ontvankelijk in haar vordering (rov. 4.1. – 4.5.).

  • [geïntimeerde] heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat [appellant] bij het omkatproces was betrokken en dus zal haar vordering op [appellant] worden afgewezen bij gebreke van een deugdelijke grondslag (rov. 4.14. - 4.16.).

  • Als [appellant] door de beslaglegging schade heeft geleden in zijn bedrijfsvoering, is [geïntimeerde] daar als beslaglegger voor aansprakelijk en dient zij die schade te vergoeden (rov. 4.47.).

  • Bestaan en omvang van de schade zijn door [appellant] onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan en komt dus aan bewijslevering niet toe (rov. 4.48.).

Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] in conventie en de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] in reconventie afgewezen en de proceskosten in conventie en reconventie tussen partijen gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Grieven in principaal en incidenteel hoger beroep en wijziging van eis in conventie en reconventie

6.3.1.

[appellant] heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover dat betrekking heeft op zijn reconventionele vordering, en tot het alsnog toewijzen van zijn gewijzigde eis. Bij memorie van grieven heeft hij zijn eis vermeerderd, om deze vervolgens bij akte weer te verminderen. [appellant] vordert thans in reconventie, naar het hof begrijpt en door [appellant] ter zitting is bevestigd:

I te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] door de ten laste van hem gelegde beslagen onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge jegens [appellant] schadeplichtig is, en [geïntimeerde] te veroordelen in de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat;

II veroordeling van [geïntimeerde] tot opheffing van alle door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde conservatoire (derden)beslagen op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke is;

III [geïntimeerde] te verbieden om opnieuw ten laste van [appellant] enige conservatoire (derden)beslagen te leggen;

met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente.

6.3.2.

[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep 4 grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis voor zover dat betrekking heeft op haar vordering in conventie en tot het toewijzen van haar in hoger beroep gewijzigde eis in conventie. [geïntimeerde] vordert thans, samengevat:

  • Primair: veroordeling van [appellant] tot betaling van de schade op te maken bij staat, waaronder alle beslagkosten, rente en overige kosten;

  • Subsidiair: te verklaren voor recht dat Gebalu jegens de eigenaren van de gestolen voertuigen en de in hun rechten gesubrogeerde verzekeraars onrechtmatig heeft gehandeld en jegens hen gehouden is de schade, waaronder beslagkosten, rente en overige kosten, te vergoeden, op te maken bij staat;

  • Primair en subsidiair: [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 11.160,31 ter zake buitengerechtelijke kosten;

met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente. Ter zitting heeft [geïntimeerde] haar vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten ingetrokken. Deze vordering ligt derhalve niet meer ter beoordeling voor.

Ontvankelijkheid [geïntimeerde]

6.4.1.

In hoger beroep is onbestreden dat [geïntimeerde] optreedt als lasthebber van verzekeraars die een vergoeding hebben uitgekeerd aan hun verzekerden van wie de auto is gestolen, en ontvankelijk is in haar vorderingen. Het hof neemt derhalve tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] ontvankelijk is in haar vorderingen.

De grieven 1 tot en met 4 in incidenteel hoger beroep: heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld?

6.5.1.

Het hof zal eerst de grieven 1 tot en met 4 in het incidentele hoger beroep gezamenlijk behandelen. De strekking van deze grieven is dat [appellant] willens en wetens betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s en dus onrechtmatig heeft gehandeld jegens de door [geïntimeerde] vertegenwoordigde partijen en jegens hen aansprakelijk is voor de schade. Met omkatten bedoelen partijen het proces waarbij een auto wordt gestolen en wordt voorzien van onderdelen en het identificatienummer van een schadeauto, en vervolgens, nadat de lasnaden zijn weggewerkt en de auto is gespoten, op de markt wordt gebracht.

6.5.2.

[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [appellant] willens en wetens betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s, in de eerste plaats gesteld dat [appellant] de enige autospuiter was met wie [de vennoten] samenwerkte en dus een noodzakelijke schakel in het omkatproces. Het hof overweegt hierover als volgt. [vennoot 2] heeft tijdens één van de verhoren van de politie op de vraag in hoeverre hij auto’s naar andere spuiterijen bracht weliswaar geantwoord met “niet”, maar hier staat tegenover dat [vennoot 2] in hetzelfde verhoor heeft verklaard dat hij zowel aan [appellant] als aan “spuiterij [plaats 2]” werkzaamheden uitbesteedt en dat als de auto’s zijn gemaakt, ze naar “een van de spuiterijen” gaan. Ook [huurder] heeft in de verhoren bij de politie verklaard dat [de vennoten] gebruik maakte van meerdere autospuiters. Van belang is voorts dat volgens [geïntimeerde] door [de vennoten] 137 auto’s zijn omgekat (zie de door [geïntimeerde] overgelegde schadelastberekening). Gesteld noch gebleken is dat [appellant] bij al deze auto’s als autospuiter betrokken is geweest. [geïntimeerde] leidt uit het door haar overgelegde rapport van Digitpol af dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht aan 27 tot 30 auto’s van [de vennoten] Nog daargelaten dat dit door [appellant] gemotiveerd wordt betwist, geldt dat hiermee niet is gegeven dat [appellant] bij alle of vrijwel alle auto’s die door [de vennoten] zijn omgekat als autospuiter betrokken is geweest. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld waaruit zou blijken dat [appellant] bij de overige auto’s als autospuiter betrokken is. Aldus is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat [appellant] een noodzakelijke schakel was in het omkatproces.

6.5.3.

[geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat uit de door haar overgelegde processen-verbaal met daarin de verklaringen van de werknemers van [appellant] , het door haar overgelegde rapport van onderzoeksbureau CED Forensic, het rapport van Digitpol en het proces-verbaal van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigen (hierna: LIV), volgt dat [appellant] heeft gewerkt aan omgekatte auto’s en dat hij wist of moest weten dat deze auto’s omgekat waren. Door bewust mee te werken aan het omkatproces, heeft [appellant] volgens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld jegens de eigenaren van de gestolen voertuigen.

6.5.4.

Het rapport van CED Forensic betreft het onderzoek van 5 auto’s die ter gelegenheid van de inval zijn aangetroffen op het bedrijventerrein aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . Volgens [geïntimeerde] volgt uit de verklaringen van de werknemers van [appellant] dat [appellant] aan deze auto’s heeft gewerkt of nog moest werken. De conclusie in het rapport van CED Forensic is:

Niet-brancheconform is te noemen:

  • Dat de auto’s, gezien de lasnaden, vermoedelijk zijn omgekat.

  • Dat de auto’s, door het uitgevoerde werk, gespoten dienden te worden voor weer te kunnen worden opgebouwd.

  • Dat het voor een ervaren spuiter direct duidelijk zal zijn dat de auto’s zijn samengesteld.

Het rapport van Digitpol betreft het onderzoek van de computer van [appellant] . De onderzoeker heeft op de computer een groot aantal foto’s van voertuigen aangetroffen, gemaakt met de mobiele telefoon van [appellant] in de bedrijfsruimte van [appellant] en in de bedrijfsruimte van [huurder] . De onderzoeker heeft voorts facturen aangetroffen die in de periode 2011 – 2015 naar [de vennoten] en [huurder] zijn gestuurd. De conclusie van de onderzoeker ten aanzien van de foto’s is:

I have identified dozens of images that are of vehicles in the state of repair and in my opinion in the state of beyond repair. I have discovered in the user account of “ [appellant] ” the folder named “Dropbox”, images of vehicles that contains primer and filler on key structure parts such as the roof of a vehicle and the A en B pillars. The images show the primer applied and in preparation of painting. Such repairs on A pillars as displayed in page 37 are forbidden.

Het LIV heeft negen van de door Digitpol op de computer van [appellant] aangetroffen facturen onderzocht. Deze facturen zijn gericht aan [de VOF] en betreffen in totaal zestien voertuigen. Aan de hand van de op de factuur vermelde (gedeeltes van) het zogenaamde VIN-nummer heeft het LIV de bronnen van de RDW doorzocht. De uitkomst hiervan is dat van zeven voertuigen de identiteit niet is vast te stellen en dat zes voertuigen niet verkeersveilig zijn omdat ondeugdelijk is gelast.

6.5.5.

Of [appellant] aan een of meer van de onderzochte voertuigen heeft gewerkt of nog moest werken, hetgeen door [appellant] wordt betwist, kan in het midden blijven. Hetzelfde geldt voor de vraag of de onderzochte voertuigen afkomstig waren van [de vennoten] en of zij kunnen worden gelinkt aan de eigenaren van voertuigen waarvoor [geïntimeerde] volgens de door haar overgelegde schadelastberekening opkomt, hetgeen eveneens door [appellant] wordt betwist. Uit de rapporten van CED Forensic en Digitpol en het proces-verbaal van LIV volgt immers niet dat [appellant] wist of moest weten dat hij werkte aan omgekatte voertuigen. Uit de rapporten volgt slechts dat de onderzochte voertuigen onveilig zijn en/of dat de identiteit van de voertuigen niet kan worden vastgesteld omdat sprake is van een samengestelde auto. Dat een voertuig onveilig is en/of blijkt te zijn samengesteld uit onderdelen die van verschillende auto’s afkomstig zijn, betekent naar het oordeel van het hof niet dat per definitie sprake is van omkatten. Het is immers een gangbare praktijk dat autohandelaren tweedehands onderdelen gebruiken om een bestaande (schade)auto op te knappen en vervolgens voor een hogere prijs te verkopen. Deze werkwijze wordt ook door RDW toegestaan. Het hof acht ten slotte van belang dat uit de rapporten niet volgt dat onderdelen afkomstig zijn van diefstal en dat door de onderzoekers uitsluitend is vastgesteld dat vijf auto’s “vermoedelijk” zijn omgekat (CED Forensic).

6.5.6.

[geïntimeerde] heeft in dit kader nog een beroep gedaan op het feit dat van de BMW 325i cabrio, die bij de inval op [adres 1] te [vestigingsplaats] is aangetroffen, is vastgesteld dat sprake is van een samengestelde auto waarvan de portieren afkomstig zijn van een gestolen auto. De carrosserie van die gestolen auto is aangetroffen op het terrein van [de vennoten] Het enkele feit dat [appellant] heeft gewerkt aan een samengestelde auto waarvan achteraf is vastgesteld dat onderdelen afkomstig zijn van een gestolen auto, is naar het oordeel van het hof echter op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] bewust heeft meegewerkt aan het omkatten van auto’s.

6.5.7.

Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [appellant] willens en wetens betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s. [geïntimeerde] heeft geen voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan ten aanzien van concrete feiten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof verwerpt daarom de grieven 1 tot en met 4 in het incidentele hoger beroep. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen voor zover bij dat vonnis de vorderingen van [geïntimeerde] tegen [appellant] zijn afgewezen, en de gewijzigde vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen.

Grief 1 in het principale hoger beroep – onrechtmatig beslag?

6.6.1.

Grief 1 in het principale hoger beroep stelt de vraag aan de orde of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor onrechtmatige conservatoire beslagleggingen.

6.6.2.

Bij de beoordeling hiervan stelt het hof voorop dat degene die beslag heeft gelegd, handelt op eigen risico en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Dat geldt ook indien de betrokkene, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld. Bijzondere omstandigheden daargelaten, is de beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt. Dat geldt zowel voor conservatoir beslag op grond van een niet aan de beslaglegger toekomende vordering, als voor executoriaal beslag op grond van een executoriale titel die na de beslaglegging wordt vernietigd (HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608). Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841).

6.6.3.

[geïntimeerde] heeft tot zekerheid van haar vorderingen in conventie de in rov. 3.1. vermelde conservatoire (derden)beslagen ten laste van [appellant] gelegd. Nu haar vorderingen niet kunnen worden toegewezen (zie rov. 3.5.7. hiervoor), zijn achteraf bezien de beslagen ten onrechte gelegd en is [geïntimeerde] jegens [appellant] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de dientengevolge geleden schade. Bijzondere omstandigheden die daarop een ander licht kunnen werpen zijn door [geïntimeerde] niet gesteld en daarvan is het hof ook niet gebleken. Gelet op hetgeen [appellant] omtrent de door hem geleden (bedrijfs)schade als gevolg van de beslagleggingen heeft aangevoerd, is de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk. Dit betekent dat verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk is. Het hof ziet geen aanleiding de schade in deze procedure zelf vast te stellen, omdat [appellant] gemotiveerd heeft uiteengezet dat de precieze hoogte van de schade nu nog niet kan worden vastgesteld.

6.6.4.

Uit het voorgaande volgt dat grief 1 in het principale hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] zijn afgewezen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht en veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging geleden schade, nader op te maken bij staat, toewijzen.

Opheffing beslagen en verbod beslaglegging

6.7.1.

Hiervoor in rov. 3.5.7. is reeds overwogen dat de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie niet kunnen worden toegewezen. Aangezien [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [appellant] dat in dat geval alle door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde conservatoire (derden)beslagen moeten worden opgeheven, zal het hof de vordering van [appellant] tot opheffing van de beslagen, toewijzen. Het hof zal de beslagen zelf opheffen om verdere uitvoeringsperikelen zoveel als mogelijk te voorkomen.

6.7.2.

Het door [appellant] gevorderde verbod tot beslaglegging zal worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft ter zitting verklaard dat als haar vordering wordt afgewezen, zij de door haar gelegde conservatoire (derden)beslagen zal opheffen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet te verwachten dat [geïntimeerde] zonder dat sprake is van andere feiten en omstandigheden opnieuw beslag zal leggen. Hierbij komt dat [geïntimeerde] in het kader van artikel 21 Rv bij een mogelijk nieuw beslagverlof in haar verzoekschrift melding van dit arrest zal moeten maken.

Grief 2 in het principale hoger beroep – de proceskosten van het geding bij de rechtbank

6.8.

De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie tussen de partijen gecompenseerd. [appellant] is met grief 2 tegen deze beslissing opgekomen. Nu het hof heeft geoordeeld dat grief 1 in het principale hoger beroep slaagt en de grieven in het incidentele hoger beroep heeft verworpen, geldt [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij en dus had zij in de proceskosten in eerste aanleg moeten worden veroordeeld. Het hof concludeert dan ook dat deze grief slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover het betreft compensatie van de kosten van het geding in conventie en in reconventie en [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg.

Conclusie en afwikkeling

6.9.1.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] in reconventie zijn afgewezen en voor zover de kosten van het geding in eerste aanleg zijn gecompenseerd. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht toewijzen, [geïntimeerde] veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, de gelegde conservatoire (derden)beslagen opheffen en [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van de eerste aanleg.

6.9.2.

De grieven van [appellant] in principaal hoger beroep hebben doel getroffen. Het hof zal [geïntimeerde] daarom veroordelen in de proceskosten in het principale hoger beroep, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente. Omdat de grieven van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep geen doel hebben getroffen, zal het hof [geïntimeerde] ook veroordelen in de proceskosten in het incidentele hoger beroep.

De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:

in conventie

  • griffierecht € 285,00

  • salaris advocaat € 12.844,00 (4 punten x € 3.211,00)

in reconventie

- salaris advocaat € 1.788,00 (4 punten x 0,5 x € 894,00)

Totaal:

De kosten voor de procedure in het principale hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 103,80 aan dagvaardingskosten, € 1.649,00 aan griffierecht en € 3.342,-- (het maximum van 3 punten x € 1.114,00) voor salaris advocaat.

De kosten voor de procedure in het incidentele hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 1.671,-- voor salaris advocaat (het maximum van 3 punten x 0,5 x € 1.114,00).

Omdat het hof de beslissing over de proceskosten in het incident heeft aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, zal het hof daarover nu tevens beslissen. Aangezien [appellant] in het incident in het ongelijk is gesteld, zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerde] . Deze zullen worden vastgesteld op € 563,00 (1 punt x € 563,00) voor salaris advocaat.

7De uitspraak

Het hof:

in principaal en incidenteel hoger beroep

vernietigt het bestreden vonnis voor zover bij dat vonnis de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] in reconventie zijn afgewezen en voor zover de proceskosten gemaakt door [appellant] en [geïntimeerde] zijn gecompenseerd;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart voor recht voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge jegens [appellant] schadeplichtig is;

veroordeelt [geïntimeerde] in de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat;

heft op de conservatoire (derden)beslagen ten laste van [appellant] onder Rabobank, SNS, ABN AMRO, ING en de Staat de Nederlanden en de conservatoire beslagen ten laste van [appellant] op de roerende zaken aanwezig op [adres 1] te [vestigingsplaats] en [adres 7] te [vestigingsplaats] ;

veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 285,00 aan griffierecht, € 12.844,00 aan salaris advocaat voor het geding in conventie en € 1.788,-- aan salaris advocaat voor het geding in reconventie, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige, dat wil zeggen voor zover bij dat vonnis de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] in conventie is afgewezen;

veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het principale en incidentele hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 1.649,00 aan griffierecht, op € 3.342,00 aan salaris advocaat voor het principaal hoger beroep en op € 1.671,-- aan salaris advocaat voor het incidenteel hoger beroep, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

in het incident

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 563,00 aan salaris advocaat voor het incident;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 maart 2021.

griffier rolraadsheer