ECLI:NL:GHSHE:2021:649
public
2021-03-05T08:15:33
2021-03-04
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-04
200.243.982_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:3236
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:649
public
2021-03-04T15:18:05
2021-03-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:649 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 04-03-2021 / 200.243.982_01

Gezag

Hoofdverblijf

Zorgregeling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 4 maart 2021

Zaaknummer: 200.243.982/01

Zaaknummers eerste aanleg: C/03/236345 / FA RK 17-2131

C/03/239402 / FA RK 17-3161

C/03/249877 / FA RK 18-1736

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal appel;

verweerster in incidenteel appel;

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.A.F. Jansen,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal appel;

appellant in incidenteel appel;

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. S. Smeets.

5De beschikking d.d. 29 augustus 2019

Bij die beschikking heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast. Het hof heeft daarbij bepaald dat het de deskundigen vrij staat, in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit. Het hof heeft in afwachting van het verloop en de resultaten van het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 4 februari 2020. Het hof heeft verstaan dat de GI tegelijk met het ouderschapsonderzoek handelt zoals onder rechtsoverweging 3.15 is weergegeven.

Het hof heeft het volgende overwogen:

“3.10. Aan de deskundigen - die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk, met toepassing van mediation-technieken, te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kinderen komen tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en dat de ouders waar mogelijk hun geschillen beëindigen.

[….]

3.11.

Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:

Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan?

Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?

In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met de andere ouder en met de belangen van de kinderen?

In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?

Zijn er contra-indicaties voor een zorgregeling tussen de vader en ieder van de kinderen?

Welke (wijziging van de) zorgregeling tussen de vader en ieder van de kinderen is in het belang van de kinderen?

Achten de deskundigen het van belang, gelet op de uitkomst van de vorige vragen, dat er professionele hulpverlening of begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding wordt gedacht?

Welke bevindingen komen er uit het onderzoek naar voren die niet aan de orde zijn in de onderzoeksvragen, maar voor de ouders wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen?

De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebrek aan overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de zorgregeling die de deskundigen het meest in het belang van de kinderen achten.

[….]

3.15.

Ter mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat, nu het de ouders (nog) niet lukt om zelfstandig aan de slag te gaan met het verbeteren van hun onderlinge communicatie en samenwerking, de GI hierin meer het voortouw en de regie had moeten nemen.

Het hof overweegt dat, nu de ouders in het kader van het ouderschapsonderzoek onder leiding van deskundigen aan de reorganisatie van hun ouderschap gaan werken, de GI thans gelijktijdig met het ouderschapsonderzoek, aandacht dient te besteden aan het betrekken van het netwerk van de ouders bij het reorganisatietraject.”

6Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.

De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. Jansen;

-de vader, bijgestaan door mr. L. Peeters, kantoorgenoot van mr. Smeets;

- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

De heer [vertegenwoordiger van de GI] heeft middels een videoverbinding (Cisco CMS) deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

6.2.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:

- het deskundigenbericht d.d. 8 juli 2020;

- het V-formulier met brief van de advocaat van de vader d.d. 17 juli 2020;

- het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 5 oktober 2020;

- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 19 oktober 2020;

- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 november 2020;

- het V-formulier met aanvullend verzoek in hoger beroep, met bijlagen, van de advocaat van de vader d.d. 30 december 2020;

- het V-formulier met verweerschrift op het aanvullend verzoek in hoger beroep van de advocaat van de moeder d.d. 18 januari 2021;

- de brief van de GI d.d. 18 januari 2021.

7De verdere beoordeling

7.1.

De vader verzoekt in zijn aanvullend verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de kinderen toe te vertrouwen aan hem;

  2. een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen zoals het hof juist acht;

  3. een zorgregeling te bepalen conform de grieven in appel.

Kosten rechtens.

7.2.

De moeder verzoekt in reactie hierop:

 primair: de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn aanvullend (zelfstandig) verzoek;

 subsidiair: het aanvullend (zelfstandig) verzoek van de vader af te wijzen.

Kosten rechtens.

7.3.

Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat de verhouding tussen de ouders zeer wisselend is, waardoor het tot stand brengen van een goed contact tussen de vader en de kinderen belemmerd wordt.

7.4.

Ook de GI heeft in haar brief van 18 januari 2021 te kennen gegeven dat de ouders veel ups en downs kennen in hun contact. Op het moment dat het lijkt dat de ouders in een stijgende lijn zitten, gebeurt er iets waardoor zij lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. Voor [minderjarige 1] betekent dit dat het negatieve beeld van de vader alleen maar negatiever wordt, voor [minderjarige 2] dat het contact met de vader onder druk komt te staan of niet doorgaat.

De omgang tussen [minderjarige 2] en de vader wordt, omdat AnaCare zich had teruggetrokken, begeleid door [organisatie 1] .

[minderjarige 1] is overgestapt naar een andere speltherapie. Na vijf sessies heeft de therapeut te kennen gegeven dat het niet gaat lukken om [minderjarige 1] nu naar de vader te bewegen en daar vooralsnog ook niet de focus op moet liggen. Er is trauma-gerelateerd gedrag te zien, waaraan moet worden gewerkt. Er zal een degelijkere basis moeten liggen voordat [minderjarige 1] de vader weer in een positief daglicht kan zetten en er weer voor open kan staan de vader te zien.

De ouders zelf moeten aan de slag om te bewerkstelligen dat de kinderen zich vrij voelen om bij de ene ouder positief over de andere ouder te praten en te denken. De ouders zijn aangemeld bij [organisatie 2] voor de SCHIP-aanpak om de scheiding op (ex)partner-niveau te verwerken.

7.5.

Ter mondelinge behandeling op 21 januari 2021 heeft de moeder – hoewel zij zich bereid heeft verklaard haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening van het SCHIP - haar verzoek om eenhoofdig gezag gehandhaafd, omdat het rust brengt als zij alleen kan beslissen over de kinderen.

Wat de omgang betreft kan de moeder [minderjarige 1] niet dwingen. Zij ziet aan het gedrag van de kinderen dat er iets niet klopt. Zij hoopt dat middels therapie duidelijk wordt wat er speelt bij de kinderen, zodat de ouders daar hun handelwijze op kunnen aanpassen. De kinderen dienen bij de hand te worden genomen. Lastig is dat de ouders niet direct bij het SCHIP terecht kunnen en tussen hen vooralsnog niks verandert. De moeder hoopt dat de ouders uiteindelijk beter met elkaar in gesprek kunnen over de kinderen. De mogelijkheden bij de kinderen dienen leidend te zijn. De GI kan daarbij begeleiden.

Dat de moeder als een leeuwin voor haar kinderen gaat staan, komt voort uit bezorgdheid. Zij is evenwel wel degelijk welwillend om omgang tussen de vader en de kinderen mogelijk te maken. De moeder betwist dat zij – zodra het goed gaat – weer met nieuwe incidenten zal komen, waardoor de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] weer stil komt te liggen. Het gaat goed met [minderjarige 2] . Hij komt goed terug na een contactmoment met de vader op zaterdag.

7.6.

De vader heeft op de nadere mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de ouders wel degelijk met elkaar kunnen communiceren. Als er iets is met de kinderen dan belt de vader of stuurt hij een bericht. Wat het contact betreft is de algemene lijn dat steeds als het beter gaat en er wordt uitgebreid, er zich naar het oordeel van de moeder een incident voordoet en het contact weer wordt stopgezet. De moeder moet gehoord worden in haar zorgen, maar het contact moet niet steeds worden stopgezet om daarna weer van het begin af aan opgebouwd te moeten worden. Er is al veel hulpverlening betrokken geweest, waar de vader steeds aan meewerkt, en steeds wordt gezegd dat het contact tussen de vader en de kinderen goed verloopt. Dat de vader soms emotioneel reageert, komt omdat hij de kinderen niet dan wel slechts beperkt ziet. De vader wil graag eindelijk duidelijkheid en weten waar hij aan toe is. Het contact met [minderjarige 2] loopt nu goed. De vader is evenwel bang dat op het moment dat er uitgebreid gaat worden met een overnachting de moeder weer met een incident komt. Wachten tot de hulpverlening voor de ouders is opgestart, ziet de vader niet zitten. Dat kan zo weer een half jaar duren. Ook met een regeling zal de vader altijd kijken wat de kinderen zelf willen. Als [minderjarige 2] niet bij hem zou willen overnachten, dan brengt hij hem naar de moeder terug. Met [minderjarige 1] wil hij niets forceren, al kan hij maar een half uur videobellen met hem via [organisatie 1] of aansluiten bij de speltherapie zodat [minderjarige 1] hem ziet. Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen (het is niet bedoeld als voorlopige maatregel), is ook ingestoken vanuit de intentie om de situatie die al vier jaar voortduurt, te doorbreken. De vader realiseert zich dat het voor [minderjarige 1] veel is gevraagd, maar er moet iets gebeuren. Het is een laatste redmiddel.

7.7.

De GI heeft ter mondelinge behandeling te kennen gegeven dat voor beide kinderen de situatie anders is. Wat [minderjarige 2] betreft komen er vanuit [organisatie 1] positieve geluiden over het contact met de vader. Wat de GI betreft wordt het opbouwschema van de ingeschakelde deskundigen gevolgd om zo uiteindelijk te komen tot een verblijf bij de vader eens in de twee weken een weekend.

Wat [minderjarige 1] aangaat heeft de therapeut kenbaar gemaakt dat aan de slag moet worden gegaan met de blokkades die [minderjarige 1] ervaart. Het is nu nog onduidelijk wat er bij [minderjarige 1] speelt. Er zijn signalen van ouderverstoting, maar het kan nog niet concreet worden benoemd. De GI deelt de mening van de therapeut dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is als de vader aansluit bij de therapie. Dit vraagt te veel van hem. Het is helaas niet mogelijk om een tijdpad te hangen aan de periode die nodig is om te komen tot contactherstel. De therapeut heeft wel gezegd dat het vaak een kwestie is van een lange adem.

Wat de ouders betreft is het belangrijk dat de angel uit de strijd wordt gehaald. Zij zijn aangemeld voor de SCHIP-aanpak. Dit traject duurt ongeveer 9 maanden. Er is een wachtlijst van 4 tot 5 maanden, waarvan inmiddels een aantal maanden is verstreken.

De ondertoezichtstelling loopt tot 21 februari 2021. Als het aan de GI ligt wordt deze verlengd.

7.8.

De raad heeft op de nadere mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.

Het handelen van [minderjarige 1] komt voort uit het feit dat hij van de ouders tot nu toe niet heeft gekregen wat hij nodig had. Er moet wat [minderjarige 1] aangaat, niets geforceerd worden. De ouders dienen hun eigen handelen onder ogen te zien. De vader kan af en toe heel onhandig en heftig reageren. De moeder dient inzicht te krijgen in het effect van haar handelen. Wat zij ziet als het opkomen voor haar kinderen, staat het ontwikkelen van een relatie van de kinderen met de vader in de weg. Ouders hoeven niet perfect te zijn, elke ouder maakt fouten. De ouders zijn allebei pedagogisch prima in staat om voor de kinderen te zorgen, maar staan geen van beiden toe dat de kinderen beide ouders als ouder mogen hebben. De focus dient verlegd te worden van de strijd naar het belang van de kinderen. Het SCHIP-traject brengt hier hopelijk verandering in. Ouders leren dan te denken vanuit het ouderschap en de eigen verantwoordelijkheid. Er moet niet gefocust worden op incidenten.

Wat [minderjarige 2] betreft is het spannend hoe het zich gaat ontwikkelen. Als de dynamiek niet gaat veranderen, bestaat het risico dat het bij hem uiteindelijk niet veel anders zal verlopen als nu bij [minderjarige 1] het geval is. De raad verwacht dat de moeder weer incidenten zal opwerpen tegen het contact. De raad ziet in dezen geen groei bij de moeder; zij lijkt het belang van consequent contact tussen de vader en de kinderen niet in te zien. Overigens dient er aandacht te zijn voor het feit dat een van de kinderen wel contact heeft met de vader en de andere niet. Dit brengt een risico met zich.

De raad snapt de noodgreep van de vader te verzoeken het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen. Nu de kinderen jong zijn, is het lastig om meer ruimte te creëren tussen hen en de moeder. Een drastische overgang in de hoofdverblijfplaats van de kinderen naar de vader acht de raad evenwel niet in het belang van de kinderen.

7.9.

Het hof overweegt in zowel het principaal als incidenteel appel als volgt.

Gezag

7.10.

Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.

Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

7.11.

Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.

7.12.

Het hof ziet in de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling geen aanleiding voor het oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders bij instandlating van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Het is niet zo dat de ouders helemaal niet met elkaar kunnen communiceren. Bovendien is niet gebleken dat de moeder vanwege het gezamenlijk gezag niet de beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de kinderen. Evenmin is gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.

Hoofdverblijfplaats

7.13.

De vader heeft verzocht de kinderen aan hem toe te vertrouwen. Ter mondelinge behandeling heeft de vader te kennen gegeven dat dit verzoek zo moet worden gelezen dat hij verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.

7.14.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

7.15.

Nog daargelaten de vraag of de vader in dit verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen dan wel of dit verzoek, vanwege het moment in de procedure waarop het is gedaan, wegens strijd met de goede procesorde moet worden afgewezen, acht het hof het op dit moment niet in het belang van de kinderen om hun hoofdverblijf te wijzigen van de moeder naar de vader. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe nopen de kinderen abrupt weg te halen bij de moeder, waar zij hun verblijfplaats hebben sinds de ouders uit elkaar zijn. Het hof acht het dan ook niet in het belang van de kinderen om de hoofdverblijfplaats thans bij de vader, met wie het contact nog goeddeels op gang moet komen, te bepalen.

Zorgregeling

7.16.

In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.

De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien:

 ( (sub a) contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;

 ( (sub b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;

 ( (sub c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;

 ( (sub d) contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

7.17.

Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een van de in artikel 1:377a lid 3 BW bedoelde ontzeggingsgronden. Wel is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om een regeling vast te stellen waarbij wordt vastgelegd dat er op korte termijn contact zal zijn tussen de vader en [minderjarige 1] . Niet vanwege belemmeringen aan de zijde van de vader, maar omdat er eerst (meer) zicht moet komen op de blokkades die [minderjarige 1] voelt bij contact met de vader. Er dient een diagnose te komen en een plan van aanpak te worden gemaakt om de aanwezige blokkades weg te nemen.

Het hof – dat verwacht van de GI dat zij het verloop van de therapie goed monitort en erop toeziet dat, voor zover nodig, specialistische hulp wordt ingezet om tot contact van [minderjarige 1] met de vader te komen – zal bepalen dat er onder begeleiding van de hulpverlening en de GI moet worden toegewerkt naar contact tussen [minderjarige 1] en de vader.

7.18.

Ook wat [minderjarige 2] betreft is geen sprake van een van de in artikel 1:377a lid 3 BW bedoelde ontzeggingsgronden. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat er een opbouwende zorgregeling wordt vastgesteld, conform de regeling die partijen in concept waren overeengekomen in mei 2020 onder leiding van de ingeschakelde deskundigen en welke regeling was neergelegd in een vaststellingsovereenkomst ouderschapsplan, maar welke overeenkomst uiteindelijk niet is ondertekend door de ouders.

Op het moment van de concept overeenkomst had [minderjarige 2] (net als nu) iedere zaterdag van 9.00 tot 14.00 uur contact met vader. Het plan was dit contact tussen de vader en [minderjarige 2] op te bouwen, volgens de volgende stappen:

contact tussen de vader en [minderjarige 2] op:

 zaterdag van 9.00 tot 16.00 uur;

 zaterdag van 9.00 tot 19.00 uur met avondeten bij de vader;

 van zaterdag 9.00 uur tot zondag 9.00 uur;

en vervolgens eens in de veertien dagen:

 van zaterdag 9.00 uur tot zondag 14.00 uur;

 van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur;

 van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur.

Het plan was daarbij dat de volledige weekendregeling uiterlijk 31 december 2020 (dus na een periode van ongeveer 7 maanden) gerealiseerd zou zijn. En de ouders zouden er alles aan moeten doen om te bewerkstelligen dat uiteindelijk ook de vakanties bij helfte verdeeld zouden worden.

7.19.

Het hof zal een opbouwende zorgregeling vaststellen die hier zoveel mogelijk bij aansluit. Het hof gaat er daarbij van uit dat de moeder zich aan deze regeling houdt. Het hof ziet daarom op dit moment nog geen aanleiding een dwangmiddel aan de regeling te verbinden voor als de moeder zich toch niet aan de regeling zal houden. Wat de vader betreft gaat het hof ervan uit dat hij zich in zijn communicatie naar de moeder rustig opstelt.

Conclusie

7.20.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover het de zorgregeling betreft en – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige bekrachtigen, te weten, voor zover het de afwijzing van het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag betreft en voor zover het de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder betreft.

8De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel:

vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 juni 2018, voor zover het de zorgregeling betreft;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat onder begeleiding van de hulpverlening en de GI moet worden toegewerkt naar contact tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;

stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , de volgende opbouwende regeling vast:

[minderjarige 2] verblijft bij de vader:

  • met ingang van heden: iedere zaterdag van 9.00 uur tot 16.00 uur;

  • met ingang van 1 april 2021: iedere zaterdag van 9.00 tot 19.00 uur met avondeten bij de vader;

  • met ingang van 1 mei 2021: iedere week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 9.00 uur;

  • met ingang van 1 juni 2021: eens in de twee weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 14.00 uur (voor het eerst in het weekend van 5 en 6 juni);

  • met ingang van 1 juli 2021: eens in de twee weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur (voor het eerst in het weekend van 3 en 4 juli);

  • met ingang van 1 augustus 2021: eens in de twee weken van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur (voor het eerst in het weekend van 13-15 augustus);

  • met ingang van 1 oktober 2021: eens in de twee weken van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is door C.N.M. Antens in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.