ECLI:NL:GHSHE:2021:657
public
2021-03-22T14:23:35
2021-03-04
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-04
200.285.648_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
PFR-Updates.nl 2021-0056
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:657
public
2021-03-05T13:32:18
2021-03-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:657 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 04-03-2021 / 200.285.648_01

Hof verleent vervangende toestemming inschrijving basisschool in het belang van de minderjarige en wijzigt zorgregeling.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 4 maart 2021

Zaaknummer: 200.285.648/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/279639 / FA RK 20-2389

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in principaal appel,

verweerster in incidenteel appel,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. Y.K. Kunze,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal appel,

verzoeker in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.L.M. Schrouff.

Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuid-Oost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 6 november 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [basisschool 1] in [woonplaats moeder] , alsmede te bepalen dat de vader de zorgregeling die door de rechtbank is opgelegd in haar beschikking van 29 juni 2019 dient uit te voeren, meer in het bijzonder het laatste gedachtestreepje in het petitum, inhoudende:

- indien de moeder vrij heeft op dag 1 van de nieuwe cyclus kan de moeder [minderjarige] op dag 10 ’s avonds bij de vader ophalen;

zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de vader in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen met een maximum van € 10.000,- met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure, althans een zodanige regeling als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

2.2.

Bij verweerschrift van 23 december 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht in principaal appel:

I. het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;

II. de aanvullende verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde niet-ontvankelijk, althans

en/of niet bewezen;

(voorwaardelijk) aanvullend verzoek:

voor zover de moeder in haar eiswijziging ontvankelijk wordt verklaard:

III. de bestreden beschikking te wijzigen c.q. te verduidelijken met betrekking tot de zorgregeling, door vast te stellen dat de reguliere zorgregeling luidt als volgt:

- gedurende de tiendaagse werkcyclus van de vader draagt de moeder zorg voor [minderjarige]

van dag 1 tot en met 6;

- de vader haalt [minderjarige] op dag 7 om 12.00 uur op van de opvang/school of bij de

moeder;

  • de vader zorgt vervolgens tot en met dag 10 voor [minderjarige] ;

  • het wisselmoment vindt plaats op dag 1 van de nieuwe werkcyclus, waarbij de vader

[minderjarige] ’s ochtends naar de opvang/school of de moeder zal brengen;

- indien zowel [minderjarige] als de moeder vrij hebben op dag 1 van de nieuwe cyclus, kan de

moeder [minderjarige] op dag 10 van de cyclus ’s avonds om 18.30 uur bij de vader ophalen.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het V8-formulier van 18 december 2020 van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

2.4.1.

De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.5.

Tot slot is een V6-formulier van 6 januari 2021 van de advocaat van de moeder, met producties ingekomen bij het hof op 7 januari 2021. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling na een schorsing voor beraad besloten productie 6 van deze stukken niet te betrekken bij de beoordeling, aangezien dit een brief betreft met een persoonlijke visie van de moeder en het hof deze brief in strijd met de twee-conclusieleer acht. Immers, de moeder eigent zich op deze wijze, nadat de vader een verweerschrift heeft ingediend, een tweede schriftelijke ronde toe inzake haar standpunt.

3De beoordeling

3.1.

Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:

- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

3.2.

De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.

3.3.

In het tussen partijen gesloten ouderschapsplan (gehecht aan de beschikking van de rechtbank van 18 juli 2017) hebben de ouders afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] .

3.4.

Bij beschikking van 26 juni 2019 heeft de rechtbank de in het ouderschapsplan overeengekomen (en nadien mondeling tussen de ouders gewijzigde en aangevulde) zorgregeling gewijzigd, aldus dat deze (onder instandhouding van de vastgelegde regeling met betrekking tot de vakanties en feestdagen) met ingang van 26 juni 2019 als volgt luidt:

- gedurende de 10 daagse werkcyclus van de vader draagt de moeder de zorg voor

[minderjarige] van dag 1 tot en met dag 6;

  • de vader haalt [minderjarige] op dag 7 om 12.00 uur op van de opvang of school of bij de moeder;

  • de vader zorgt vervolgens tot en met dag 10 voor [minderjarige] ;

  • het wisselmoment vindt plaats op dag 1 van de nieuwe werkcyclus, waarbij de vader [minderjarige] ’s ochtends naar de opvang/school of de moeder zal brengen;

  • indien de moeder vrij heeft op dag 1 van de nieuwe cyclus kan de moeder [minderjarige] op dag 10 ’s avonds bij de vader ophalen.

3.5.

In een door de ouders op 13 oktober 2019 ondertekend ‘’addendum ouderschapsplan’’ hebben de ouders nadere afspraken gemaakt met betrekking tot – kort gezegd – de verhuizing van de moeder naar de [adres 1] in [woonplaats moeder] en de schoolkeuze voor [minderjarige] .

3.6.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank

de moeder vervangende toestemming verleend om per 1 oktober 2020 met [minderjarige] te verhuizen naar de [adres 2] te [woonplaats moeder] . Het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool 1] in [woonplaats moeder] is door de rechtbank afgewezen.

3.7.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.1.

De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij naar school kan gaan in [woonplaats moeder] , zijnde dezelfde plaats waar de moeder woont. Sinds het tekenen van het addendum is de situatie gewijzigd: de moeder kan het halen en brengen van [minderjarige] naar de basisschool in [plaats] praktisch gezien niet rond krijgen. Ook de BSO heeft aangegeven dat dit tot een zeer onwenselijke situatie voor [minderjarige] leidt. Indien [minderjarige] naar school kan gaan in [woonplaats moeder] , zal de moeder er alles aan doen om de band tussen [minderjarige] en de vader in stand te houden. De moeder heeft verzocht een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling, omdat de vader niet meewerkt aan het afgeven van [minderjarige] op de laatste dag van de cyclus.

3.8.

De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil dat [minderjarige] naar school blijft gaan in [plaats] . De ouders hebben er bij het opstellen van het addendum bewust voor gekozen [minderjarige] in [plaats] naar school te laten gaan. De vader wil graag een gelijkwaardige rol als ouder in het leven van [minderjarige] behouden. De moeder toont niet aan dat de schoolwissel daadwerkelijk in het belang is van [minderjarige] . De vader verzoekt om afwijzing van de door de moeder verzochte dwangsom.

3.9.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.1.

Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.9.2.

In geval van een verschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW, een eerdere beslissing of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of indien bij het nemen van de beslissing van

onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.9.3.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader ingestemd met de behandeling door het hof van het verzoek van de moeder (en daarbij het voorwaardelijke verzoek van de vader) ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals neergelegd in de beschikking van 26 juni 2019.

Basisschool

3.9.4.

De keuze voor een basisschool voor [minderjarige] houdt de ouders verdeeld. De moeder wil graag dat [minderjarige] naar een basisschool gaat in haar woonplaats ( [woonplaats moeder] ). De vader

(die woonachtig is in [woonplaats vader] ) wil dat [minderjarige] naar school blijft gaan in [plaats] . Voor de beoordeling is van belang dat de ouders op 13 oktober 2019 een addendum ouderschapsplan hebben ondertekend waarin zij de volgende afspraken hebben gemaakt:

‘’ [minderjarige] zal naar een basisschool in [plaats] gaan. Partijen zullen op korte termijn nagaan of Basisschool [basisschool 2] een goede keuze is dan wel in samenspraak een andere school voor [minderjarige] kiezen. (…).

Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat de basisschool, bij voorkeur [basisschool 2] , in [plaats] in de wijk [wijk] zal blijven. Het is de geobjectiveerde wil en bedoeling van partijen dat [minderjarige] zijn hele basisschoolperiode op de school waar hij nu naartoe gaat kan doorbrengen tot en met groep 8, behoudens bijzondere omstandigheden.’’

3.9.5.

Gebleken is dat [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2020/2021 naar Basisschool [basisschool 2] in [plaats] gaat. Het hof dient op grond van voornoemd addendum te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden die een wisseling van basisschool rechtvaar-digen. Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Immers, na het sluiten van het addendum is in de praktijk gebleken dat de moeder gezien haar wisselende werktijden het halen en brengen van [minderjarige] naar de basisschool in [plaats] praktisch gezien bijna onmogelijk kan vormgeven. [minderjarige] dient daarnaast in de periode dat hij bij zijn moeder verblijft (zijnde 6 van de 10 dagen van de zorgregeling) veel opgevangen te worden op een BSO, alwaar hij het volgens de moeder niet goed naar zijn zin heeft en weinig aansluiting vindt met andere kinderen, omdat hij het enige kind is op de BSO vanuit Basisschool [basisschool 2] . De BSO

heeft bovendien vanuit pedagogisch oogpunt zorgen geuit over de huidige situatie. Ook het hof acht dit zorgelijk, mede gelet op de problematiek van [minderjarige] (paniekaanvallen).

Gelet op de (wisselende) opvangbehoefte van de moeder voor [minderjarige] in voor- en naschoolse opvang is het volgens de moeder tot op heden niet mogelijk gebleken [minderjarige] op een andere BSO in te schrijven.

Daar komt bij dat [minderjarige] op dit moment opgroeit in drie werelden, zijnde de woonplaats van de moeder ( [woonplaats moeder] ), de woonplaats van de vader ( [woonplaats vader] ) en de plaats waar hij naar school gaat ( [plaats] ). Hoewel de ouders volgens het addendum welbewust gekozen hebben voor een basisschool in [plaats] , betekent dit feitelijk voor [minderjarige] dat het hem belemmert om speelafspraakjes te kunnen maken met vriendjes van school en te zijner tijd zelfstandig (of met vriendjes) naar school te kunnen fietsen. Indien [minderjarige] in [woonplaats moeder] naar school zou gaan, bespaart hem dat veel reistijd op een dag en kan hij door de moeder (of haar netwerk) naar school gebracht worden.

Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat de moeder heeft aangeboden om [minderjarige] meer tijd te laten doorbrengen bij de vader. Daar komt bij dat de ouders in het addendum hebben opgenomen dat [minderjarige] bij beide ouders een hobby kan beoefenen, zodat ook in (de buurt van) de woonplaats van de vader een hobby voor [minderjarige] kan worden gezocht. Het hof acht het voorgaande van belang gelet op de wens van de vader een zoveel mogelijk gelijkwaardige rol als ouder te kunnen blijven spelen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .

Het hof heeft de ouders tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden het zeer onhandig te vinden dat de ouders hun werkroosters over en weer niet met elkaar delen. Echter, ongeacht de (mogelijk gecompliceerde) werkroosters van de beide ouders dient [minderjarige] gewoon naar school te kunnen gaan en is het aan de ouders tezamen om verantwoordelijkheid te nemen en dit in zijn belang goed voor hem te regelen. Alles overziende zal het hof de wijziging van basisschool van [minderjarige] toestaan (en aldus vervangende toestemming tot inschrijving verlenen), nu het hof dat in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.

Zorgregeling

3.9.6.

Voorts houdt de huidige zorgregeling partijen verdeeld, waarbij de discussie zich toespitst op de vraag bij welke ouder [minderjarige] verblijft op dag 10 van de zorgcyclus. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] het verzoek van de vader aangaande de zorgregeling toe te wijzen. Dit houdt feitelijk een concretisering in van dag 10 van de zorgcyclus, wat betekent dat (alleen) indien zowel [minderjarige] als de moeder vrij zijn op dag 1 van de nieuwe cyclus, de moeder [minderjarige] op dag 10 van de cyclus ’s avonds om 18.30 uur bij de vader op kan halen. Aangezien de situatie ten tijde van de beschikking van 26 juni 2019 is gewijzigd nu [minderjarige] naar school gaat en deze regeling in de praktijk tot problemen leidt tussen partijen, komt het hof de aanpassing van de zorgregeling zoals hierboven benoemd het meest in het belang van [minderjarige] voor.

3.9.7.

Tot slot heeft het hof nog een oordeel te geven over de door de moeder verzochte dwangsom. Nu gebleken is dat de ouders uitvoering geven aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , de ouders het over het overgrote gedeelte van de zorgregeling eens zijn, én deze regeling middels onderhavige beschikking nader geconcretiseerd is, ziet het hof onder deze omstandigheden onvoldoende aanleiding een dwangsom op te leggen. Bovendien is het hof van oordeel dat het opleggen van een dwangsom de onderlinge verstandhouding tussen de ouders geen goed zal doen, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht. Het verzoek van de moeder ten aanzien van de dwangsom zal worden afgewezen.

3.8.

Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen ten

aanzien van het verzoek van de moeder aangaande het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder voor het inschrijven van [minderjarige] op de basisschool in [woonplaats moeder] . Het hof zal de moeder deze toestemming alsnog verlenen. Het hof zal voorts de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019 vernietigen voor

zover dit het laatste gedachtestreepje betreft en de zorgregeling nader concretiseren zoals in overweging 3.9.6. is beschreven. Het verzoek van de moeder ten aanzien van de dwangsom zal worden afgewezen. Het hof zal gelet op de aard van de zaak de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten voor deze procedure draagt.

4De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel:

vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van het verzoek van de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op Basisschool [basisschool 1] te [woonplaats moeder] ;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verleent aan de moeder vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op Basisschool [basisschool 1] te [woonplaats moeder] ;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019, voor zover het betreft de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling betreft, en enkel voor zover dit ziet op het laatste gedachtestreepje,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

stelt de volgende zorgregeling vast:

- indien zowel [minderjarige] als de moeder vrij hebben op dag 1 van de nieuwe cyclus, kan de moeder [minderjarige] op dag 10 van de cyclus ’s avonds bij de vader ophalen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.A. Ossentjuk en is op 4 maart 2021 uitgesproken door mr. C.N.M. Antens in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.