ECLI:NL:GHSHE:2021:661
public
2021-03-11T14:58:59
2021-03-04
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-04
200.286.885_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:661
public
2021-03-11T14:51:52
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:661 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 04-03-2021 / 200.286.885_01

Uithuisplaatsing

Ondertoezichtstelling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 4 maart 2021

Zaaknummer : 200.286.885/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/01/360577 / JE RK 20-1113

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M. Kalle,

tegen

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), advocaat mr. P.R. van de Water;

- [de stiefvader] (hierna te noemen: de stiefvader).

Als informant wordt aangemerkt:

- [de partner van de vader] , de partner van de vader.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling nog voor twee maanden (na de datum van de door het hof in deze zaak te geven beschikking) toe te wijzen onder afwijzing dan wel aanhouding van het restant en de verzochte verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen dan wel voor een kortere periode toe te wijzen onder aanhouding of afwijzing van het restant en nader onderzoek te gelasten met betrekking tot onder meer de vraag waar de kinderen gelet op hun belang het beste kunnen wonen en te bepalen dat het onderzoek uit ’s Rijks kas vergoed dient te worden, dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van de kinderen acht, kosten rechtens.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2021, heeft de GI verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. Kalle;

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Water;

- de stiefvader;

- de partner van de vader.

De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.3.1.

Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 21 januari 2021;

- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:

- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.

De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.

3.2.

De kinderen staan sinds 9 september 2019 onder toezicht van de GI.

3.3.

De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 maart 2020 uit huis geplaatst bij de moeder als ouder met gezag.

3.4.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 9 september 2021 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om de kinderen tot uiterlijk 9 september 2021 uit huis te plaatsen bij de moeder als ouder met gezag.

3.5.

De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.

Aan de wettelijke gronden om de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen wordt niet voldaan. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vader. De vader betwist dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is dat zij uit huis worden geplaatst. De rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd door te overwegen dat niet is gebleken dat een andere verblijfplaats dan bij de moeder op dit moment noodzakelijk is in het belang van de kinderen.

De GI heeft onvoldoende onderzoek gedaan toen zij besloot om bij de rechtbank om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Zo heeft de GI niet gekeken naar eerdere rapportages over de thuissituatie bij de moeder, waar huiselijk geweld werd gesignaleerd. Verder voert de GI onvoldoende regie inzake het contactherstel tussen de vader en de kinderen. Een ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde.

De vader wil primair dat de kinderen direct bij hem worden teruggeplaatst. Hij heeft momenteel in het geheel geen contact meer met hen. De moeder geeft de kinderen daarvoor geen ruimte. Door de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91). Volgens deze uitspraak heeft de rechter de taak om te bevorderen dat er een contactregeling tot stand komt tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder. Verder blijkt uit de psychodiagnostische verslagen over de kinderen van 7 oktober 2020 dat het niet goed met hen gaat in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader. Ook de resultaten op school zijn minder geworden. Toen de kinderen nog bij de vader woonden, hadden zij regelmatig contact met de moeder.

Subsidiair wenst de vader dat de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een korte periode worden verlengd en dat in die periode op de voet van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) nader onderzoek wordt gedaan naar een neutrale plaatsing van de kinderen en naar een terugplaatsing van de kinderen bij de vader. Ook de raad kan zo’n onderzoek doen.

Een dergelijk onderzoek kan mede tot beslissing van de zaak leiden en het belang van de kinderen verzet zich er niet tegen. Er is nooit goed onderzocht of er bij de kinderen sprake is van hechtingsproblematiek. Verder bestaat er geen enkel zicht op de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader, met name wat betreft de pedagogische aspecten. Een nader onderzoek kan ook duidelijkheid bieden over de vraag of de kinderen niet beter af zijn met een verblijf bij de vader dan wel op een neutrale plek.

3.7.

De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.

De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen zijn nog steeds in hun belang noodzakelijk.

De kinderen hebben drie jaar bij de vader gewoond en zij gaven zorgwekkende signalen af, bij voorbeeld over het zichzelf iets aan willen doen.

Sinds de kinderen weer bij de moeder wonen, zijn zij meer ontspannen en vrolijk. Een neutrale plek is niet in hun belang. Hoewel de kinderen klem zitten in de al jaren durende strijd tussen de ouders, gaat het naar omstandigheden goed met hen. Er zijn geen medische zorgen over de kinderen. Voor hun ontwikkeling hebben zij nu rust nodig.

De kinderen geven aan dat zij geen contact met de vader willen. Er is inmiddels een aanmelding gedaan voor een BOR-traject. Dit traject bevindt zich in de intakefase.

[minderjarige 3] is aangemeld voor speltherapie en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor psychomotore therapie. De moeder krijgt ondersteuning van Amarant bij de opvoeding. De moeder staat open voor hulp en zij heeft hier baat bij. De moeder kan beter dan voorheen omgaan met conflicten tussen de kinderen.

Amarant zal nog een verder onderzoek instellen naar het opvoedklimaat bij de moeder. De GI heeft nog geen definitief perspectiefbesluit over de kinderen genomen.

3.8.

De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende verklaard.

De moeder bepleit bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. Zij laat zich nu beter begeleiden dan voorheen. De moeder heeft veel baat bij de hulpverlening door Amarant.

De moeder acht het van belang dat de kinderen zich nu in alle rust verder kunnen ontwikkelen. Zij zijn zich nog aan het hechten aan hun nieuwe woonsituatie bij de moeder en aan hun sociale omgeving. De kinderen voelen zich veilig bij de moeder. Het is in hun belang dat vanuit deze veilige situatie de hulpverlening voor hen wordt opgestart. Het is schadelijk voor de kinderen om hen nu weer terug te plaatsen bij de vader, al begrijpt de moeder dat het voor de vader moeilijk is dat hij momenteel geen contact met de kinderen heeft.

Een onderzoek op basis van artikel 810a lid 2 Rv heeft geen toegevoegde waarde. Bovendien geeft een dergelijk onderzoek te veel onrust bij de kinderen.

3.9.

De stiefvader heeft - in het kort - het volgende naar voren gebracht.

De kinderen hebben nu stabiliteit. Het is niet in hun belang dat zij weer bij de vader gaan wonen.

3.10.

De partner van de vader heeft - kort samengevat - het volgende verklaard.

De vader en de grootouders van vaderszijde hebben veel verdriet, nu er nauwelijks tot geen contact meer is met de kinderen. Opmerkelijk is dat er over de twee kinderen van de partner van de moeder, die in hetzelfde gezin woonden als de kinderen van de vader, geen zorgen waren.

3.11.

Het hof overweegt het volgende.

3.11.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.11.2.

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

3.11.3.

Het hof is van oordeel dat zowel aan de wettelijke gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen als aan de wettelijke gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds wordt voldaan. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.

De kinderen zijn in maart 2020 uit huis geplaatst vanwege een zeer zorgelijke situatie bij de vader en zijn partner, waar de kinderen toen woonden. De kinderen maakten onafhankelijk van elkaar melding van een incident, waarbij er is geslagen en geduwd. Naar aanleiding van dit incident deden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] suïcidale uitspraken en was er sprake van automutilatie bij [minderjarige 1] . Al langere tijd waren er veel ruzies tussen de kinderen en de vader en zijn partner. De opvoedstijl van de vader en zijn partner was autoritair. Er waren veel regels en de controle op naleving was groot. De kinderen werden overvraagd. Uit informatie van de Intensieve Pedagogische Thuishulp blijkt dat de kinderen in de thuissituatie bij de vader en zijn partner verdrietig en belast overkwamen. De vader en zijn partner erkenden de zorgen onvoldoende. De samenwerking tussen de vader en de GI is niet goed.

Sinds de kinderen weer bij de moeder wonen, zijn zij meer ontspannen en ondernemend, zo heeft de GI verklaard. Er zijn nog wel zorgen over de kinderen. Dit blijkt ook uit de psychodiagnostische verslagen over hen, die op 7 oktober 2020 zijn opgemaakt. De kinderen hebben onder meer last van de al jaren durende strijd tussen de ouders. Zij hebben momenteel geen contact met de vader. Hierdoor worden zij ernstig bedreigd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling en in hun identiteitsontwikkeling. Inmiddels heeft de GI echter wel de benodigde hulpverlening ingezet. Het BOR-traject, dat is gericht op contactherstel tussen de vader en de kinderen, bevindt zich in de intakefase. Het hof dringt er bij de GI op aan dit traject met maximale inzet en de grootst mogelijke voortvarendheid van de grond te krijgen. Daarbij dient de moeder de kinderen vanuit een intrinsieke motivatie voldoende ruimte en emotionele toestemming te geven om het contact met de vader weer aan te gaan.

De kinderen zijn inmiddels aangemeld voor hulpverlening, [minderjarige 3] voor speltherapie en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor psychomotore therapie.

Verder blijkt uit de door de GI verstrekte informatie dat de opvoedondersteuning aan de moeder en de stiefvader door Amarant - anders dan voorheen - voldoende beklijft. Deze ondersteuning is onder meer gericht op het bieden van een vaste structuur in huis, op de pedagogische vaardigheden van de moeder en de stiefvader en op de houding van de moeder ten opzichte van de vader.

Gelet op het voorgaande en mede gezien de grote weerstand van met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tegen het wonen bij de vader is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is om hun uithuisplaatsing bij de moeder te laten voortduren. Daarnaast acht het hof het gelet op het nog op te starten perspectiefonderzoek en mede gezien de voorgeschiedenis van wisselende plaatsingen van de kinderen niet in hun belang om thans weer ingrijpende wijzigingen in hun levensomstandigheden te gelasten. Met de GI is het hof van oordeel dat de kinderen om aan hun ontwikkelingstaken toe te komen op dit moment rust, stabiliteit en duidelijkheid nodig hebben.

Het hof ziet geen aanleiding om de maatregelen voor een kortere termijn te verlengen, zoals de vader heeft verzocht.

Het hof zal het verzoek van de vader om een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv of een raadsonderzoek te gelasten afwijzen. Het hof begrijpt uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling dat de GI nu eerst door Amarant onderzoek laat doen naar het opvoedperspectief van de kinderen bij de moeder en de stiefvader en dat daarna wordt onderzocht wat de (on)mogelijkheden zijn van de opvoedsituatie bij de vader en zijn partner. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek is voor het verzoek van de vader naar het oordeel van het hof op dit moment nog geen plaats.

3.12.

Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

3.13.

Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2020;

compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en

M.A. Ossentjuk en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar door

mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.