ECLI:NL:GHSHE:2021:687
public
2021-04-06T08:28:00
2021-03-09
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-09
200.265.732_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:687
public
2021-03-31T16:55:33
2021-04-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:687 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 09-03-2021 / 200.265.732_01

Bewijs diefstallen diesel van ex-werkgever met behulp van valse sleutel. Vaststellen hoeveelheid gestolen diesel. Stelplicht.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.265.732/01

arrest van 9 maart 2021

in de zaak van

1 [Beton] Beton B.V.,en

2. [prefab beton] Prefab Beton B.V.,

beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellanten in principaal hoger beroep,

geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,

hierna ook gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [appellant] en afzonderlijk als [Beton] en [Prefab Beton] ,

advocaat: mr. B.R.J. Rothuizen te Breda,

tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 oktober 2019 in het hoger beroep van het vonnis van 10 juli 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bij verstek gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

5Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenarrest van 29 oktober 2019

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 januari 2020

  • de memorie van grieven met vermeerdering van eis en met producties 17 tot en met 31

  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en van eis in incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 19

  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties 32 tot en met 41

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6. De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast.

6.1.

[geïntimeerde] is in dienst geweest van [Beton] B.V. In 2014 is hij op staande voet ontslagen. Bij vonnis van 29 september 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in kort geding geoordeeld dat het waarschijnlijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. In verband met enkele feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag hebben gelegen, is [geïntimeerde] strafrechtelijke vervolgd voor verduistering van diverse zaken in dienstbetrekking. Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 oktober 2017 is [geïntimeerde] daarvan vrijgesproken.

6.2.

In 2017 heeft [appellant] de sloten van het toegangshek tot haar terrein vervangen door een systeem met digitale sleutels (‘iLOQ’). Het gebruik van deze sleutels wordt digitaal geregistreerd. Een van deze sleutels is de digitale sleutel ‘Reservesleutel Magnum TL kantoor Calamiteiten’ met nummer [sleutelnummer] .

6.3.

Op het terrein van [appellant] bevinden zich brandstoftanks met dieselolie. [appellant] heeft in januari 2019 na een anonieme tip MIRA Recherche & Adviesbureau te Eersel (hierna: MIRA) verzocht onderzoek te doen naar diefstal van de dieselolie. In februari 2019 is met camera’s waargenomen dat een persoon met een auto met kenteken [kenteken] met aanhanger zich in de weekenden toegang verschafte tot het terrein van [appellant] om diesel te stelen. Medewerkers van MIRA hebben in maart 2019 observaties uitgevoerd op en bij het terrein van [appellant] . Naar aanleiding van deze observaties is [geïntimeerde] op 23 maart 2019 op heterdaad aangehouden bij het stelen van diesel uit een brandstoftank van [appellant] .

[geïntimeerde] was daarbij in het bezit van de digitale sleutel [sleutelnummer] en had zich daarmee toegang verschaft tot het terrein van [appellant] . Voor het stelen van de diesel maakte [geïntimeerde] gebruik van zijn auto ( [automerk] met kenteken [kenteken] ) en een aanhanger met huif.

De aanhanger was voorzien van een tankinstallatie met een tankpistool. In de aanhanger en de auto bevonden zich drumvaten en jerrycans.

6.4.

De gang van zaken rond de aanhouding heeft de politie beschreven in een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2019 (memorie van grieven, productie 22).

6.5.

Op 23 maart 2019 is namens [appellant] aangifte van diefstal tegen [geïntimeerde] gedaan. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt (bijlage bij dagvaarding, productie 5).

6.6.

MIRA heeft op 24 maart 2019 rapport uitgebracht van haar bevindingen (dagvaarding, productie 5). In dit rapport is onder meer vermeld:

‘Bij de aanhouding (…) stond voertuig 1 met daarachter een aanhanger. In totaal telden wij 30 stuks 20 liter plastic jerrycans, 5 drumvaten met vermoedelijk inhoud van ruim 216 liter per stuk en 6 stuks 25 liter plastic jerrycans. (…) Hiermee zal de gezamenlijke inhoud van alle voorwerpen ongeveer 1800 liter bedragen.’

6.7.

In een proces-verbaal van bevindingen van 24 maart 2019 (memorie van grieven, productie 24) heeft de politie verslag gedaan van onderzoek in een garagebox en de woning van [geïntimeerde] . Het proces-verbaal luidt onder meer:

‘Hierop reden wij naar de in beslag genomen auto met kenteken [kenteken] . (…) Op iedere plek in de auto die ik aanraakte voelde ik dat deze vet was van de diesel. Mij is bekend dat dit niet vet word van 1 maal diesel tanken en dat dit vaker moet gebeuren wil dit zo vet aanvoelen. (…)

Hierop ging ik (…) maar de garage aan de [adres] te [plaats] . (…) Ik zag dat er links achterin de garage 2 kasten stonden. Ik zag dat in deze 2 kasten meerdere plastic jerrycans stonden. (…) Deze volle jerrycans worden in beslag genomen en later afgevoerd (…).

Tevens zagen wij een trechter met daarin een slang naast de kast liggen ik rook dat deze trechter en slang naar diesel rook en vet aanvoelde.’

6.8.

[geïntimeerde] is diverse malen verhoord door de politie.

Het proces-verbaal van een verhoor op 24 maart 2019 luidt onder meer:

‘V: In uw fouillering is een sleutel aangetroffen, ik zal u deze tonen. Hoe komt u hieraan?

A: Zwijgrecht.

V: Hoe lang heeft u deze sleutel al in uw bezit?

A: Zwijgrecht.

V: Maken er meerdere mensen gebruik van deze sleutel?

A: Zwijgrecht.’

Het proces-verbaal van een verhoor op 25 maart 2019 luidt onder meer:

‘V: Hoe kom je aan de sleutel van [Beton] ?

A: Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.

V: Volgens [Beton] zou deze in april 2017 gestolen zijn bij een inbraak. Wat kun je hierop zeggen?

A: Zwijgrecht

(…)

V: De sleutel van [Beton] die bij jou is aangetroffen is 216 maal gebruikt. In en uitgaan betekend 2 registraties. Er is dus 108 keer het terrein betreden met deze sleutel. Wat kun je hierop zeggen?

A: Zwijgrecht.

(…)

V: Je had voor een opslag capaciteit van 1830 liter bij je toen je werd aangehouden.

Wat wilde je met zoveel diesel doen?

A: Voor mijn eigen gebruik. Ik had meer kannen bij dan ik in de aanhanger kon vervoeren. Dan breekt die in tweeën.

V: Waarom had je dan zoveel kannen bij je?

A: Zwijgrecht.

(…)

V: Als je 108 keer het terrein betreed met een capaciteit van 1830 liter kom je uit op 197.640 liter. Wat kun je daarop zeggen?

A: Zwijgrecht.’

6.9.

In een proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2019 (memorie van grieven, productie 23) heeft de politie beschreven wat zij bij de aanhouding van [geïntimeerde] heeft aangetroffen:

‘Ik zag dat de verdachte in zijn aanhanger 5 200 liter vaten stonden. Ik voelde dat deze alle vijf deels gevuld waren. Ik zag dat er in de aanhanger zeker 40 jerrycans stonden van 25 liter. Ik zag dat er maar 2 jerrycans gevuld waren met Diesel. Ik zag dat er in de auto ongeveer 25 jerrycans lagen. Ik zag dat deze jerrycans leeg waren maar wel veelvuldig gebruikt waren. Dit kon ik zien doordat de jerrycans verkleurd en versleten waren.

Ik zag dat de verdachte in zijn aanhanger een constructie had gebouwd met een slang welke je ziet bij een pompstation. Op deze tankslang zat een digitale meter welke het aantal liters meet die door die slang zijn afgenomen. Ik zag dat er in totaal 157198 liter door deze slang was getankt.

Ik schat het aantal liter dat de verdachte deze heeft weggenomen op ongeveer 500 liter diesel gezien alle 5 de 200 litervaten zeker voor driekwart gevuld waren.’

Tot het proces-verbaal behoort een foto van de teller van een tankpistool. Daarop is ook te zien dat het gaat om een tankpistool van het merk PIUSI.

6.10.

Bij factuur van 28 maart 2019 heeft MIRA voor haar onderzoek € 6.447,50 exclusief btw (€ 7.801,48 inclusief btw) aan [Beton] in rekening gebracht.

6.11.

Op 28 maart 2019 heeft [appellant] conservatoir beslag laten leggen op de aan [geïntimeerde] toebehorende onverdeelde helft van de woning en berging aan de [adres] te [plaats] . Tevens is op 28 maart 2019 conservatoir ten laste van [geïntimeerde] beslag gelegd onder enkele banken.

6.12.

Op 10 april 2019 heeft de politie [getuige] als getuige verhoord. [getuige] is directeur van [appellant] . Van het verhoor is proces-verbaal opgemaakt (memorie van grieven, productie 28). Het proces-verbaal luidt onder meer:

‘V: Wanneer heeft u gehoord dat er diesel werd ontvreemd?

A: Dit was in de tweede helft van 2018.

V: Door wie is dit u verteld?

A: Dit is mij verteld door [appellant] , de eigenaar van [Beton] . Deze heeft een tip gekregen van een persoon welke anoniem wenst te blijven.

Deze persoon is dusdanig bang van [geïntimeerde] en zijn vrienden dat hij niet bekend wil worden.

V: Wat vertelde de anonieme tipgever?

A: Deze gaf aan, dat er op grote schaal diesel werd ontvreemd. Dit al een lange periode. Dat er meerdere mensen bij betrokken waren waaronder een ex medewerker genaamd [ex-medewerker] .

Dat [geïntimeerde] degene was, die de diesel daadwerkelijk ontvreemde. Het ontvreemden van diesel zou altijd gebeuren ten tijden dat de kinderen van [geïntimeerde] niet bij hem verbleven maar bij diens ex vrouw.

[geïntimeerde] zou in het bezit zijn van een toegangssleutel welke hij middels inbraak had verkregen. [geïntimeerde] zou eerst komen kijken of er niemand op het terrein was en vervolgens de diesel ontvreemden.

(…)

V: Bij de aanhouding van [geïntimeerde] is een sleutel aangetroffen herkent u deze sleutel?

A: Deze herken ik zeker. Ik heb u zojuist een lijst laten zien, met daarop het gebruik van de sleutel met nummer [sleutelnummer] . Deze sleutel is waarschijnlijk ontvreemd op 8 april 2017 uit een sleutelkast in de fabriek.

Ik kan u een uitdraai tonen vanaf april 2017, wanneer de sleutel in gebruik is genomen tot aan de aanhouding van [geïntimeerde] . De sleutel betrof een calamiteiten sleutel welke in principe door niemand gebruikt wordt.

V: Wat is dit voor sleutel?

A: Deze sleutel betrof nummer [sleutelnummer] en heeft specifiek als naam [sleutelnaam] .

V: Heeft deze sleutel bijzonderheden?

A: Ja, deze registreert het gebruik ervan. Deze specifieke sleutel kan alleen gebruikt voor de toegangspoort en het looppoortje.

V: Wie had deze sleutel in zijn bezit?

A: Niemand, deze hing in de fabriek en was alleen bedoeld voor calamiteiten.’

Uit de uitdraai die [getuige] bedoelt, blijkt dat vanaf april 2017 tot 23 maart 2019 216 keer is geregistreerd dat de sleutel werd gebruikt.

6.13.

Bij brief van 11 april 2019 heeft EG Retail (Netherlands) BV te Breda aan [Beton] het volgende meegedeeld:

‘Hierbij bevestigen wij u dat de geleverde liters brandstoffen in de bijlage excelsheet ‘ [Beton] ’ ook daadwerkelijk zijn geleverd door onze werkmaatschappijen : Salland Olie/ EFT Nederland/ EG Retail (Netherlands) BV aan [Beton] vanaf 2013 tot en met heden :

[Beton]

01-01-2013 t/m 26-03-2019

2019 46.605

2018 186.884

2017 179.037

2016 184.485

2015 173.076

2014 152.138

2013 129.449

6.14.

Op 1 mei 2019 heeft de politie in een proces-verbaal van bevindingen een overzicht gegeven van diverse bevindingen tijdens het onderzoek (memorie van grieven, productie 26). Het proces-verbaal luidt onder meer:

‘TANKPISTOOL

Op de aanhangwagen was een tankinstallatie aangebracht. Deze bestond uit een tankpistool en een accu. Door het tankpistool worden de liters geregistreerd welke door de slang gevloeid zijn.

De teller van het tankpistool stond op 157.198 geregistreerde liters. Tevens stond er nog een getal op de meter van 24.390 liter. Bij elkaar opgeteld is er met het tankpistool 181.588 liter getankt.

Bij vragen hieromtrent beriep de verdachte zich op zijn zwijgrecht.

(…)

VERKLARING GETUIGE [getuige] / DIRECTEUR [Beton]

(…)

De sleutel welke [geïntimeerde] bij zich had werd door [getuige] herkend als een toegangssleutel welke op 8 april 2017, ontvreemd was.’

6.15.

Op 10 juli 2019 is het bestreden vonnis uitgesproken.

6.16.

Bij vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant van 26 augustus 2019 is [geïntimeerde] wegens diefstal, gepleegd in de periode van 23 februari 2019 tot en met 23 maart 2019, veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

6.17.

Op 29 augustus 2019 heeft [appellant] executoriaal loonbeslag laten leggen onder de voormalige werkgever van [geïntimeerde] .

6.18.

Bij vonnis van 1 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in kort geding de vordering van [geïntimeerde] om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken, afgewezen. Wel hebben partijen bij de behandeling van het kort geding afgesproken dat de verkoop van de onverdeelde helft van de woning van [geïntimeerde] wordt opgeschort totdat het hof in het onderhavige hoger beroep een einduitspraak heeft gedaan.

6.19.

Op 17 oktober 2019 heeft mr. [notaris] , notaris te Oosterhout, proces-verbaal opgemaakt van het volgende:

‘Mij werd door een persoon diesel te koop aangeboden. Ik vroeg waar deze diesel vandaan kwam. De persoon die mij de diesel aanbood vertelde mij, dat hij iemand kende die toegang had tot het terrein van [appellant] met de sleutel. Deze sleutel had hij ter beschikking terwijl het niet meer bij [appellant] werkte. Hij haalde de diesel uit het pompeiland dat op het terrein staat. Hij deed de diesel in vaten op een dichte aanhanger. Die aanhanger en diesel had hij in een garagebox. Vanuit de garagebox bracht hij dan de diesel bij afnemers langs. Deze persoon is om de week op deze manier het pompeiland gaan bezoeken. Met dit verhaal ben ik naar de heer [appellant] gegaan en heb hem er van op de hoogte gebracht dat er waarschijnlijk diefstal plaats vond.’

6.20.

Bij beschikking van 13 november 2019 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en zijn toenmalige werkgever ontbonden met ingang van 1 januari 2020.

7De procedure in eerste aanleg

7.1.

In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om

€ 355.505,17 aan haar te betalen, met de werkelijke advocaatkosten, de kosten van MIRA, de beslagkosten, de proceskosten en de nakosten, alles met wettelijke rente.

7.2.

[geïntimeerde] is niet verschenen.

7.3.

In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering toegewezen, behalve wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag van € 355.505,17 en de werkelijke advocaatkosten.

8De beoordeling in hoger beroep

Inleiding

8.1.

[appellant] heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd en haar eis deels vermeerderd (wat betreft de hoofdsom) en deels nader gepreciseerd (wat betreft de wettelijke rente). Zij heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [geïntimeerde] om haar te betalen, kort gezegd:

  • € 374.143,54, met de wettelijke rente vanaf iedere dag dat [geïntimeerde] zich de diesel heeft toegeëigend, zijnde ieder weekend 1.800 liter op een zaterdag of zondag in de periode van 28 mei 2016 tot en met maart 2019, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding,

  • de werkelijke advocaatkosten, met wettelijke rente.

8.2.

[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [appellant] . Daarnaast heeft hij gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld, kort gezegd, om:

- alle gelegde beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van

€ 10.000,00,

  • de derden onder wie beslag is gelegd te informeren over het opheffen van de beslagen en zich te onthouden van verdere executiemaatregelen met betrekking tot zijn loon of inkomen,

  • alle gelden terug te betalen die [appellant] heeft ontvangen uit hoofde van de gelegde beslagen, in totaal € 16.863,37, met wettelijke rente.

8.3.

Het hof ziet aanleiding om eerst het incidenteel hoger beroep te bespreken.

Aan wie behoort de diesel toe

8.4.

Met grief I in het incidenteel hoger beroep betoogt [geïntimeerde] dat het onduidelijk is van wie de diesel was die hij heeft gestolen. Volgens [appellant] was de gestolen diesel van [Beton] .

8.5.

Bij brief van 11 april 2019 heeft EG Retail (Netherlands) BV te Breda aan [Beton] meegedeeld welke hoeveelheden diesel zij in de afgelopen jaren aan [Beton] heeft geleverd. In het licht hiervan is onvoldoende gemotiveerd betwist dat de diesel die [geïntimeerde] op het terrein van [appellant] heeft gestolen, aan [Beton] toebehoorde. De facturen die [appellant] als productie 32 bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft overgelegd en waarop [geïntimeerde] nog niet heeft kunnen reageren, bevestigen slechts wat in de brief van 11 april 2019 is vermeld. Voor de beslissing op dit punt zijn de facturen niet nodig, zodat er geen aanleiding is om [geïntimeerde] de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. Overigens heeft [geïntimeerde] zelf bij e-mail van 17 september 2019 aan de advocaat van [appellant] aangeboden om het onbetwiste deel aan [appellant] te betalen, zonder enige vraag of voorbehoud ten aanzien van wie de gestolen diesel was. Grief I faalt in zoverre. Wel volgt uit het voorgaande dat alleen [Beton] een vordering tot schadevergoeding kan toekomen. Voor zover [Prefab Beton] de vorderingen heeft ingesteld, moeten die worden afgewezen.

Hoeveel diesel is gestolen

8.6.

De grieven II en III in het incidenteel hoger beroep bevatten het eigenlijke verweer van [geïntimeerde] tegen de vorderingen van [appellant] . Het hof betrekt bij de behandeling van deze grieven de vermeerdering van eis van [appellant] in het principaal hoger beroep.

8.7.

Het staat vast dat [geïntimeerde] diesel van [appellant] heeft gestolen. Daarmee heeft [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld, wat hem verplicht tot schadevergoeding.

Het gaat in deze zaak echter niet alleen om het begroten van schade. Er is immers ook een geschil over de feiten die onderdeel zijn van het onrechtmatig handelen, namelijk hoe vaak [geïntimeerde] op het terrein van [appellant] is geweest om diesel te stelen. Zelf stelt hij dat dit vier keer is geweest, in februari en maart 2017. [appellant] meent dat [geïntimeerde] vanaf 2013, althans vanaf 2016, althans vanaf 8 april 2017, bijna wekelijks diesel heeft gestolen.

8.8.

Uitgangspunt is dat op [appellant] de last rust om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [geïntimeerde] vanaf 2013, althans vanaf 2016, althans vanaf 8 april 2017, bijna wekelijks diesel heeft gestolen en dat daarbij 266.674, althans 187.200 liter diesel is gestolen. [appellant] heeft echter bepleit dat de omstandigheden van het geval een andere verdeling van de bewijslast rechtvaardigen, althans dat op [geïntimeerde] een verzwaarde stelplicht rust in het kader van zijn verweer.

8.9.

Het hof acht voor het antwoord op de vraag hoe vaak [geïntimeerde] diesel van [appellant] heeft gestolen en hoeveel diesel daarbij is gestolen, het volgende van belang.

8.10.

Bij zijn aanhouding was [geïntimeerde] in het bezit van de digitale reservesleutel [sleutelnummer] .

Met deze sleutel had [geïntimeerde] toegang tot het terrein van [appellant] en tot de brandstofvoorraad van [appellant] . [appellant] heeft aannemelijk gemaakt dat de sleutel op zondag 8 april 2017 is gestolen. Op die dag is er een inbraakmelding geweest via Securitas (‘Men was binnengekomen via de uitvoerbaan van lijn, 2, echter op dat moment werd er niets gemist’, zie productie 10 bij de dagvaarding). [geïntimeerde] heeft dit niet gemotiveerd tegengesproken. Bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft [appellant] een registratie van het logboek van Securitas Alert Services B.V. van 8 april 2017 overgelegd, die de melding bevestigt (productie 33). [geïntimeerde] heeft zich daarover niet kunnen uitlaten, zodat het hof zijn beslissing daarop niet baseert. Over de inbraak en de sleutel heeft [getuige] op 10 april 2019 bij de politie een verklaring afgelegd (zie 6.12). Sleutel [sleutelnummer] is een reservesleutel die alleen was bedoeld voor gebruik bij calamiteiten en die kennelijk niet op naam van een medewerker was geregistreerd. Dit kan verklaren waarom de sleutel niet werd vermist en geblokkeerd. In het iLOQ-sleutelsysteem is geregistreerd dat in de periode van

8 april 2017 tot de aanhouding van [geïntimeerde] 216 keer gebruik is gemaakt van de sleutel om toegang te verkrijgen tot het terrein van [appellant] , steeds of grotendeels buiten de normale werktijden in het weekend (zie ook rapport MIRA, p. 5). Dit maakt in de omstandigheden van dit geval aannemelijk dat de sleutel vanaf 8 april 2017 niet is gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd.

8.11.

[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat ook anderen van de sleutel gebruik maakten of konden maken. Hij heeft echter zowel bij de verhoren door de politie als in deze procedure nagelaten om concreet te maken wie dat zijn en wanneer dat het geval zou zijn geweest.

Dat is hem aan te rekenen in die zin dat zijn verweer op dit punt als onvoldoende concreet en onderbouwd moet worden gepasseerd. Het is immers [geïntimeerde] die, als waar is wat hij zegt, over de kennis beschikt om het verweer te concretiseren. Het is zijn keuze om daarover te zwijgen. Die keuze komt voor zijn risico. De motieven die hij noemt om te zwijgen (‘moreel gevoel en vrees voor anderen’) maken dit niet anders. Het enige dat in dit opzicht dus vaststaat, is dus dat [geïntimeerde] de sleutel in zijn bezit had.

8.12.

Uit hetgeen het hof heeft overwogen in 8.10 en 8.11 volgt dat als onvoldoende weersproken mag worden aangenomen dat [geïntimeerde] vanaf 8 april 2017 216 keer de sleutel heeft gebruikt om zich toegang te verschaffen tot het terrein van [appellant] . Ook als waar is dat [geïntimeerde] in deze periode in weekenden vaak in [plaats 1] of [plaats 2] verbleef, wil dat niet zeggen dat hij in die weekenden niet naar [plaats] kon reizen om diesel van [appellant] te stelen. In de regel zal de sleutel bij elk ‘bezoek’ twee keer zijn gebruikt, namelijk bij het inrijden en bij het uitrijden. Dit brengt mee dat mag worden aangenomen dat [geïntimeerde] in die periode zich 108 keer toegang tot het terrein van [appellant] heeft verschaft (zie ook rapport MIRA p. 35 en verhoor politie van 25 maart 2019). Er is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] daarbij een ander doel had dan om diesel te stelen. Het hof houdt het daarom ervoor dat [geïntimeerde] in die periode 108 keer diesel van [appellant] heeft gestolen.

8.13.

Er zijn andere feiten en omstandigheden die deze conclusie ondersteunen.

[geïntimeerde] maakte voor de diefstallen gebruik van een aanhanger die was ingericht met een professionele tankinstallatie, onder meer voorzien van een tankpistool van het merk PIUSI. De standen van de tellers van het tankpistool waren bij de aanhouding 157.198 en 24.390 liters. Dit duidt op langdurig en veelvuldig gebruik. De politie heeft ook andere aanwijzingen gevonden die daarop wijzen. De binnenzijde van de auto van [geïntimeerde] was vet van de diesel en de jerrycans die [geïntimeerde] bij zich had, droegen de sporen van veelvuldig gebruik (zie 6.7 en 6.9). [geïntimeerde] heeft in hoger beroep als productie 13 een factuur overgelegd waarop de aankoop van een PIUSI-tankpistool is vermeld, gedateerd op 31 januari 2019. De tenaamstelling van de factuur is echter nietszeggend (‘Passant’) en het adres is onleesbaar gemaakt. Uit niets blijkt dat dit een tankpistool is, dat [geïntimeerde] ten behoeve van de tankinstallatie heeft gekocht en gebruikt. Het hof hecht daarom geen betekenis aan deze factuur wat betreft de datum waarop [geïntimeerde] de tankinstallatie of het tankpistool in gebruik heeft genomen. Het hof laat dan nog in het midden dat de datum waarop [geïntimeerde] de tankinstallatie of het tankpistool in gebruik heeft genomen, niet als vanzelf de datum hoeft te zijn waarop [geïntimeerde] met de diefstallen is begonnen. [geïntimeerde] heeft daarnaast ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een tweedehands tankpistool heeft gekocht, met een hoge tellerstand, daargelaten dat hij niet heeft opgegeven wat de tellerstand bij aankoop zou zijn geweest. Dat de prijs die op de nietszeggende factuur is vermeld, gangbaar is voor een tweedehands tankpistool, heeft [geïntimeerde] overigens ook niet toegelicht. [geïntimeerde] heeft ten slotte niet aannemelijk gemaakt dat de tankinstallatie ook door anderen of voor een ander doel is gebruikt, dan om diesel bij [appellant] te stelen. Het is in het licht hiervan ook niet van betekenis dat op de camera’s in februari 2017 een andere auto dan de [automerk] van [geïntimeerde] te zien is geweest (een [automerk] ). Het hof neemt op grond van het voorgaande aan dat alleen [geïntimeerde] de tankinstallatie met het tankpistool heeft gebruikt en alleen om diesel van [appellant] te stelen.

8.14.

Wat betreft de hoeveelheid diesel die [geïntimeerde] van [appellant] heeft gestolen in de periode van 8 april 2017 tot en met de dag van zijn aanhouding, leveren de tellerstanden van het PIUSI-tankpistool een concrete aanwijzing op: 157.198 en 24.390 liter, dat is in totaal 181.588 liter. Er mag dus worden aangenomen dat [geïntimeerde] in elk geval deze hoeveelheid diesel van [appellant] heeft gestolen. Een andere concrete aanwijzing levert de opslagcapaciteit op die [geïntimeerde] bij zijn aanhouding ter beschikking had. Het ging, zoals niet of onvoldoende is weersproken, ten minste om 5 drumvaten met een inhoud van ongeveer 200 liter, 30 jerrycans van 20 liter en 6 jerrycans van 25 liter. Zowel MIRA als de politie zijn er van uitgegaan dat de opslagcapaciteit ongeveer 1.800 liter was. Ook dit is niet of onvoldoende weersproken. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niet de volledige capaciteit benutte. [geïntimeerde] heeft echter zowel bij de politie als in deze procedure geen verklaring ervoor gegeven en willen geven waarom hij zoveel capaciteit meenam, als hij die niet benutte. Wat de wettelijk toegestane maximum massa van de auto en de aanhanger van [geïntimeerde] waren en wat het wettelijk toegestane trekgewicht van de auto was, acht het hof in dit verband weinigzeggend. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in dit opzicht bij de diefstallen hield aan de wettelijke voorschriften. Dat de auto en de aanhanger in werkelijkheid niet in staat zouden zijn geweest om het gewicht van ongeveer 1.800 liter diesel te dragen, heeft [geïntimeerde] niet toegelicht. [geïntimeerde] ziet er overigens aan voorbij dat een liter diesel minder weegt dan een kilo. [geïntimeerde] heeft zijn verweer dus ook op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. Het hof houdt het daarom ervoor dat [geïntimeerde] bij elke diefstal ongeveer 1.800 liter aan diesel wegnam. Dat is in totaal ongeveer 194.400 liter (108 keer 1.800 liter).

8.15.

Voor het verschil tussen de gevonden tellerstand van in totaal 181.588 liter en de maximale hoeveelheid diesel bij de meegevoerde opslagcapaciteit van in totaal 194.400 liter, zijn verschillende verklaringen mogelijk. Het kan bijvoorbeeld zijn dat niet alle diesel is gestolen met behulp van het tankpistool dat [geïntimeerde] bij zijn aanhouding gebruikte, of dat hij niet alle drumvaten en jerrycans tot het maximum heeft gevuld. Partijen hebben zich hierover niet uitgelaten. Het hof schat met toepassing van art. 6:97 BW de totale hoeveelheid gestolen diesel in de periode van 8 april 2017 tot en met de dag van de aanhouding van [geïntimeerde] op 187.994 liter. Dat is de gevonden tellerstand, vermeerderd met de helft van het verschil tussen deze tellerstand en de maximale opslagcapaciteit.

8.16.

Al hetgeen [geïntimeerde] hiertegen verder nog heeft ingebracht, volstaat niet om te ontzenuwen dat hij deze hoeveelheid diesel heeft gestolen. In wezen maakt [geïntimeerde] zich alleen al ongeloofwaardig door slechts te erkennen wat op basis van camerabeelden en observaties vanaf eind februari 2017 niet ontkend kan worden, en alle aanwijzingen dat hij langdurig en veelvuldig diesel stal te negeren. Het is immers ongeloofwaardig, en ook in geen enkel opzicht aannemelijk gemaakt, dat [geïntimeerde] eerst met stelen is begonnen, nadat vanwege geconstateerde diefstallen en een anonieme tip camera’s en observaties zijn ingezet. Dat [geïntimeerde] strafrechtelijk alleen is veroordeeld voor de vier diefstallen, betekent niet dat de diefstallen daartoe beperkt zijn gebleven. In dit verband kan er ook niet aan worden voorbij gezien dat [geïntimeerde] als geen ander in staat is om concreet te maken wat er precies is gebeurd, maar dat hij weigert openheid van zaken te geven. Zijn verweer komt in wezen slechts neer op het herhalen van ontkenningen en het doen van suggesties over betrokkenheid van anderen. Nu het verweer van [geïntimeerde] als onvoldoende toegelicht en onderbouwd wordt gepasseerd, komt hij ook niet toe aan het leveren van tegenbewijs.

8.17.

[appellant] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep gesteld dat [geïntimeerde] ook vóór

8 april 2017 diesel heeft gestolen, en wel vanaf 2013. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft [appellant] gesteld dat het over de periode van 2013 tot en met de dag van aanhouding van [geïntimeerde] gaat om 221.799 liter. Daarbij is als productie 10 een opgaaf overgelegd, die uitkomt op een totaal van 266.674 liter. De opgaaf betreft een berekening van het eigen verbruik van diesel en van het verschil tussen dat eigen verbruik en de ingekochte hoeveelheid diesel. In hoger beroep gaat [appellant] uit van het totaal van 266.674 liter en zij heeft haar eis met het oog hierop vermeerderd.

8.18.

De opgaaf van [appellant] steunt enerzijds op de stelling dat [geïntimeerde] in 2014 mede vanwege diefstal van diesel op staande voet is ontslagen en anderzijds op de overgelegde berekening. Het is niet uit te sluiten dat [geïntimeerde] ook vóór 8 april 2017 diesel van [appellant] heeft gestolen. Anders dan over de periode van 8 april 2017 tot en met de dag waarop [geïntimeerde] is aangehouden, zijn er over de periode daarvóór geen of onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid hoe [geïntimeerde] te werk is gegaan en hoeveel diesel hij daarbij heeft gestolen. In feite is er alleen de berekening van [appellant] . Het hof acht de berekening niet voldoende om alleen op grond daarvan aan te nemen dat deze hoeveelheid diesel is gestolen en dat [geïntimeerde] dit heeft gedaan. Het vonnis van 29 september 2014, waarop [appellant] heeft gewezen, heeft geen gezag van gewijsde, anders dan [appellant] kennelijk aanneemt. Het is immers een vonnis in kort geding. Bovendien heeft de kantonrechter in dat vonnis niet aangenomen dat [geïntimeerde] de bij hem aangetroffen diesel van [appellant] had gestolen. Het hof verwijst naar hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in 3.6 van het vonnis (en met name de overweging: ‘Overigens heeft [appellant] ter zitting nog verklaard dat de herkomst van de dieselolie nog in onderzoek is, omdat [geïntimeerde] daarvan geen aankoopbewijzen heeft, terwijl [appellant] op haar terrein een dieselolietank heeft en het verbruik daarvan significant is gedaald sinds juli 2014’). Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] in de periode vóór 8 april 2017 diesel van [appellant] heeft gestolen volgens de opgaaf van [appellant] . [appellant] komt op dit punt dan ook niet toe aan het leveren van bewijs. Wat betreft de periode vóór 8 april 2017 zijn er ook onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die een andere verdeling van de bewijslast rechtvaardigen. De vordering van [appellant] is in zoverre niet toewijsbaar.

8.19.

De conclusie is dat de grieven II en III geen doel treffen, voor zover die ertegen zijn gericht dat [geïntimeerde] is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor de diefstal van in totaal 187.994 liter diesel. De grieven slagen wel voor zover [geïntimeerde] is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor een grotere hoeveelheid gestolen diesel. De in hoger beroep vermeerderde eis van [appellant] moet worden afgewezen, voor zover die betrekking heeft op schadevergoeding voor een grotere hoeveelheid gestolen diesel.

8.20.

Bij het bepalen van het schadebedrag is [appellant] uitgegaan van een gemiddelde dieselprijs van € 1,41 per liter. Op dit punt heeft [geïntimeerde] geen (gemotiveerd) verweer gevoerd, zodat ook het hof hiervan uitgaat. De te betalen schadevergoeding wordt dan

€ 265.071,54. Het staat vast dat [geïntimeerde] € 1.866,80 aan [appellant] heeft betaald, zodat

€ 263.204,74 resteert.

Kosten MIRA

8.21.

Grief IV in incidenteel hoger beroep betreft de vergoeding die [appellant] heeft gevorderd voor de kosten van MIRA. Kort gezegd was er volgens [geïntimeerde] geen noodzaak om MIRA onderzoek te laten doen.

8.22.

De grief faalt. In aanmerking genomen dat [appellant] tot de ontdekking kwam dat er vermoedelijk op grote schaal diesel van haar was en werd gestolen, was het redelijk dat zij MIRA als particulier recherchebureau opdracht gaf om daarnaar onderzoek te doen.

Het enkele feit dat de tipgever de naam van [geïntimeerde] had genoemd en bij het onderzoek informatie van [appellant] zelf is gebruikt, zoals de gegevens uit het iLOQ-systeem, maakt dit niet anders. MIRA heeft voor het onderzoek € 7.801,48 inclusief btw aan kosten bij [Beton] in rekening gebracht Dat deze kosten buitensporig hoog zijn gezien de in redelijkheid opgedragen en verrichte werkzaamheden, heeft [geïntimeerde] niet voldoende toegelicht. Er zijn, mede gelet op de hoogte van de kosten, ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat de aan het onderzoek bestede uren moeten worden gespecificeerd. De kosten van MIRA komen daarom als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ten laste van [geïntimeerde] . [appellant] heeft echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij als ondernemer de btw die MIRA haar in rekening heeft gebracht, niet heeft kunnen verrekenen. De btw behoort daarom bij de schade buiten beschouwing te blijven.

Beslagkosten, proceskosten, wettelijke rente, nakosten

8.23.

Met grief V in incidenteel hoger beroep verzet [geïntimeerde] zich tegen de veroordeling in de beslagkosten. Volgens hem is het beslag onrechtmatig, omdat de voorzieningenrechter bij het verzoek om verlof is misleid met een fictieve vordering. Bovendien meent [geïntimeerde] dat hij de beslagkosten niet behoeft te betalen, omdat ‘de executie van het beslag op zijn woning’ in kort geding is opgeschort.

8.24.

Ook deze grief faalt. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat [Beton] een aanzienlijke vordering heeft op [geïntimeerde] . Er is geen reden om te oordelen dat [appellant] de voorzieningenrechter heeft misleid. Het in overleg tussen partijen opschorten van de openbare verkoop van de woning van [geïntimeerde] in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep, heeft niet tot gevolg dat [appellant] geen vergoeding meer toekomt van de kosten van het beslag op de woning.

8.25.

Grief VI in incidenteel hoger beroep heeft betrekking op de proceskosten in eerste aanleg.

8.26.

De grief faalt. [geïntimeerde] is terecht in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de hoogte van het toe te wijzen bedrag is terecht tarief VI van het liquidatietarief toegepast.

8.27.

Met grief VII komt [geïntimeerde] op tegen het toewijzen van de wettelijke rente en een vergoeding voor nakosten.

8.28.

Ook deze grief faalt. [geïntimeerde] geeft geen toelichting op de grief, anders dan dat het bestreden vonnis een verstekvonnis is. Niet valt in te zien dat deze omstandigheid ertoe leidt dat [appellant] geen aanspraak heeft op wettelijke rente of een vergoeding voor proceskosten.

Tegenvorderingen

8.29.

[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep ook tegenvorderingen ingesteld.

Deze tegenvorderingen strekken er in de eerste plaats toe dat alle beslagen die [appellant] heeft gelegd worden opgeheven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In hoger beroep kan echter niet voor het eerst een tegenvordering worden ingesteld, zoals volgt uit art. 353 lid 1 Rv. Het feit dat [geïntimeerde] in eerste aanleg verstek heeft laten gaan, maakt dit niet anders.

Dat [geïntimeerde] zijn tegenvorderingen niet in deze procedure kan instellen, heeft niet tot gevolg dat hij wordt beroofd van zijn recht om de tegenvorderingen in rechte in te stellen. Hij kan dit immers nog doen in een afzonderlijke procedure. Het hof overweegt ten overvloede dat er in deze procedure geen reden zou zijn geweest om de beslagen op te (doen) heffen. [appellant] heeft rechtmatig beslag gelegd, gelet op haar vordering op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is door de beslagen ook niet buitenproportioneel getroffen. Hij moet schade vergoeden die hij door diefstallen heeft veroorzaakt. Er wordt bij de beslagen niet méér ingehouden dan de wet toestaat. Als het loonbeslag heeft geleid tot het ontslag van [geïntimeerde] , is dit niet te wijten aan [appellant] die terecht verlangt dat [geïntimeerde] de schade vergoedt die deze heeft veroorzaakt, maar vindt het zijn oorsprong in het feit dat [geïntimeerde] zijn ex-werkgever heeft bestolen.

8.30.

De vordering die ertoe strekt dat [appellant] aan [geïntimeerde] terugbetaalt hetgeen [geïntimeerde] al dan niet door middel van de beslagen aan [appellant] heeft voldaan uit hoofde van het bestreden vonnis, is wel toelaatbaar. Deze vordering is een vordering als bedoeld in art. 6:203 BW tot het ongedaan maken van de prestatie die op grond van het bestreden vonnis is verricht. Een dergelijke vordering mag in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel worden verbonden aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis. De vordering is echter niet toewijsbaar. De veroordeling van [appellant] blijft immers grotendeels in stand en het bedrag waartoe [geïntimeerde] is veroordeeld, is niet voldaan met hetgeen [appellant] tot nog toe van [geïntimeerde] heeft ontvangen.

Ingangsdatum wettelijke rente

8.31.

In principaal hoger beroep heeft [appellant] twee grieven geformuleerd. Grief I in principaal hoger beroep gaat over de ingangsdatum van de wettelijke rente. [appellant] verlangt dat [geïntimeerde] de wettelijke rente betaalt, telkens vanaf de dag van elke diefstal, over de waarde van daarbij weggenomen hoeveelheid diesel. Het verweer van [geïntimeerde] komt er ook op dit punt op neer dat hij ontkent meer dan vier keer diesel te hebben gestolen.

8.32.

[geïntimeerde] is over de schadevergoeding de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop hij de schade heeft veroorzaakt. Het hof heeft hiervoor in 8.12 aangenomen dat [geïntimeerde] 108 keer diesel van [appellant] heeft gestolen. De dagen waarop hij de diesel heeft gestolen, blijken uit de registraties in het iLOQ-systeem. Bij gebreke van aanwijzing voor het tegendeel mag worden aangenomen dat hij steeds een gelijke hoeveelheid diesel heeft gestolen, dus 1.740,69 liter per keer. De schade is dan € 2.454,37 per keer. Daarover is telkens de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van de diefstal. De grief slaagt.

Werkelijke advocaatkosten

8.33.

Grief II in principaal hoger beroep betreft de aanspraak die [appellant] maakt op het vergoeden van de werkelijke advocaatkosten in het kader van een ‘volledige proceskostenveroordeling’. Als argumenten om [geïntimeerde] te veroordelen de werkelijke advocaatkosten te betalen, voert [appellant] aan dat het verweer van [geïntimeerde] evident ongegrond is, dat [geïntimeerde] zijn waarheidsplicht als bedoeld in art. 21 Rv heeft geschonden en dat [appellant] een procedure aanhangig heeft moeten maken met alle kosten van dien, terwijl [geïntimeerde] haar jarenlang en stelselmatig heeft bestolen.

8.34.

Het hof begrijpt dat de advocaatkosten waarvan [appellant] vergoeding vordert, alleen betrekking hebben op deze procedure, en dus geen kosten zijn die kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De vordering tot het vergoeden van de werkelijke, in verband met deze procedure gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het verweer van [geïntimeerde] , gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit is alleen het geval als [geïntimeerde] zijn verweer baseerde op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure of het voeren van verweer past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vergelijk HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).

8.35.

Het verweer dat [geïntimeerde] in deze procedure heeft gevoerd, kan niet als evident ongegrond worden beschouwd. Dit blijkt ook wel uit het feit dat het hof niet de volledige vordering van [appellant] toewijst. Mede gelet op de gepaste terughoudendheid, is er onvoldoende grond om te oordelen dat [geïntimeerde] door het voeren van verweer misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . De grief faalt.

8.36.

De slotsom is dat de vorderingen van [Beton] toewijsbaar zijn, voor zover het gaat om een schadevergoeding voor gestolen diesel van € 263.204,74, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hiervoor in 8.32 is overwogen. Daarnaast moet [geïntimeerde] de kosten van het onderzoek door MIRA van € 6.447,50 aan [Beton] vergoeden. Ook moeten de vorderingen worden afgewezen, voor zover [Prefab Beton] deze heeft ingesteld.

In zoverre moet het bestreden vonnis worden vernietigd. Voor het overige moet het vonnis worden bekrachtigd. De in hoger beroep vermeerderde eis van [Beton] zal het hof afwijzen. Het hof zal ten slotte [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaren in de tegenvorderingen die hij in hoger beroep heeft ingesteld en de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen hij uit hoofde van het bestreden vonnis aan [appellant] heeft betaald, afwijzen.

8.37.

Ten aanzien van de proceskosten van het hoger beroep beslist het hof als volgt.

In het principaal hoger beroep zijn partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld, zodat het hof de proceskosten tussen hen compenseert, voor zover het gaat om de explootkosten en het salaris van de advocaat. Het griffierecht dat [appellant] heeft betaald, komt voor rekening van [geïntimeerde] , omdat [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, het incidenteel hoger beroep in wezen de hoofdzaak van het hoger beroep vormt en [geïntimeerde] daarin grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof ziet onder deze omstandigheden ook aanleiding om het liquidatietarief toe te passen zonder het tarief te halveren.

8.38.

De proceskosten in incidenteel hoger beroep tot heden aan de zijde van [Beton] , die ten laste van [geïntimeerde] komen, stelt het hof met inachtneming van het voorgaande als volgt vast:

- griffierecht € 5.382,00

- salaris advocaat € 4.064,00 (tarief VI, 1 punt)

9De uitspraak

Het hof:

in het principaal en incidenteel hoger beroep

9.1.

vernietigt het bestreden vonnis, voor zover:

- het betreft de veroordeling in 3.1;

- [geïntimeerde] in 3.2 is veroordeeld tot het betalen van € 7.801,48;

- [geïntimeerde] is veroordeeld om aan ‘eiseressen’ te betalen;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende

9.2.

veroordeelt [geïntimeerde] om € 263.204,74 aan [Beton] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over telkens € 2.454,37 vanaf iedere dag dat [geïntimeerde] in de periode van 8 april 2017 tot en met 23 maart 2020 diesel heeft gestolen, zoals blijkt uit de registraties in het iLOQ-systeem van [appellant] , tot de dag van betaling;

9.3.

bepaalt het bedrag dat is genoemd in 3.2 van het bestreden vonnis op € 6.447,50 in plaats van € 7.801,48;

9.4.

wijst af de vorderingen, voor zover die zijn ingesteld door [Prefab Beton] , en leest voor ‘eiseressen’ in het dictum van het bestreden vonnis: ‘ [Beton] ’;

9.5.

bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;

9.6.

wijst af hetgeen [appellant] in hoger beroep met wijziging van haar eis meer of anders heeft gevorderd;

9.7.

verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen die strekken tot het opheffen van de door [appellant] gelegde beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

9.8.

wijst af de vordering van [geïntimeerde] die strekt tot het terugbetalen van hetgeen hij uit hoofde van het bestreden vonnis (de gelegde beslagen daaronder begrepen) aan [appellant] heeft betaald;

9.9.

veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, voor zover aan de zijde van [Beton] vastgesteld op:

- € 5.382,00 voor griffierecht;

- € 4.064,00 voor salaris advocaat in incidenteel hoger beroep,

alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;

9.10.

compenseert de proceskosten voor het overige in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;

9.11.

verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 maart 2021.

griffier rolraadsheer