ECLI:NL:GHSHE:2021:711
public
2021-03-11T10:20:28
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-10
20-001492-20
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:711
public
2021-03-11T10:18:21
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:711 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 10-03-2021 / 20-001492-20

Verdachte wordt door het hof veroordeeld ter zake van diefstal en poging diefstal door middel van braak tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maande voorwaardelijk.

Ten tijde van het opnemen van de aangifte omstreeks 07.00 uur worden de beelden van de voordeurcamera van de woning van aangever door een verbalisant bekeken. Op de beelden is een man te zien in een blauwe jas, een blauwe trainingsbroek met aan de zijkant witte verticale strepen en zwart/gele sportschoenen. De man is in twee situaties te zien, namelijk met en zonder fiets. De fiets had zeer opvallende paarse snelbinders. De betreffende verbalisant heeft de man ambtshalve herkend als verdachte. De verklaring van verdachte dat hij enkel op de beelden bij de woning te zien is omdat hij moest urineren acht het hof niet aannemelijk. Het hof overweegt dat hoewel het DNA van verdachte is aangetroffen op een verplaatsbaar object, het moment waarop en de plaats waar de beitel is aangetroffen, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden, zoals hiervoor uiteen is gezet, en bij gebrek aan een aannemelijke verklaring van verdachte voor zijn aanwezigheid in de buurt van het plaats delict en in het bijzonder bij het woonkamerraam dat is ingegooid, met zich meebrengt dat de verdachte kan worden aangemerkt als degene die heeft ingebroken. Temeer nu de verdachte daarnaar gevraagd geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van de beitel, met daarop zijn celmateriaal, op de plaats delict.

Parketnummer : 20-001492-20

Uitspraak : 10 maart 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, van 15 juli 2020, parketnummer

03-137760-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer

03-659216-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,

wonende te [adres 1] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de feiten 3 en 4 vrijgesproken en voor feit 1 ‘diefstal in vereniging’ en feit 2 ‘poging diefstal met braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Hierbij zijn aan verdachte de bijzondere voorwaarden opgelegd. Voorts is de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en is de vordering [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 237,50 vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden onder parketnummer 03-659216-18.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De politierechter heeft de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [bedrijf] heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Derhalve is deze vordering tot schadevergoeding niet aan het oordeel van het hof onderworpen.

De politierechter heeft de vordering van de [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 237,50 en het overige deel van de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in volle omvang in hoger beroep te willen handhaven. Derhalve is de vordering, voor zover deze meer beloopt dan het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 237,50, thans niet aan de orde.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de op te leggen straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de politierechter opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een beslissing neemt op de vordering van de [benadeelde partij] zoals de politierechter dat heeft gedaan en dat het hof de tenuitvoerlegging van een eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal gelasten maar deze zal omzetten in een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Namens verdachte is ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit met daarbij een niet ontvankelijk verklaring cq afwijzing van de vordering van de [benadeelde partij] . Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is verzocht om omzetting in een taakstraf dan wel verlenging van de proeftijd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nu nog aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.hij, op of omstreeks 23 mei 2020, te Venray, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (rol)container en/of emballage en/of levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;2.hij, op of omstreeks 23 mei 2020, te Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (een) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,

  • naar de woning van voornoemde [aangever 1] is gegaan, en/of

  • (vervolgens) met een steen, althans een voorwerp, een ruit van vernoemde woning heeft ingegooid, en/of

  • (vervolgens)zich de toegang tot de woning van die [aangever 1] heeft verschaft, en/of

  • (vervolgens) aan de tv van voornoemde [aangever 1] heeft getrokken en/of gerukt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1. op 23 mei 2020, te Venray, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een (rol)container en emballage en levensmiddelen, die toebehoorden aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2. op 23 mei 2020, te Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een goed van zijn gading dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,

  • naar de woning van voornoemde [aangever 1] is gegaan, en

  • vervolgens met een steen, althans een voorwerp, een ruit van vernoemde woning heeft ingegooid, en

  • vervolgens zich de toegang tot de woning van die [aangever 1] heeft verschaft, en

  • vervolgens aan de tv van voornoemde [aangever 1] heeft getrokken en gerukt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal met documentcode PL2300-2020079912 van de eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venray/Gennep, gesloten 6 juli 2020 (ongenummerd).

Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Met betrekking tot het bewezenverklaarde onder feit 1 volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

  1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079277-1), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [aangever 2] namens [bedrijf] ;

  2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079277-38), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] ;

  3. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 24 februari 2021;

Ten aanzien van feit 2

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079272-1), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [aangever 1] en de door de verbalisanten gemaakte opmerkingen;

Wij, verbalisanten, [verbalisant 2] , brigadier van

politie Eenheid Limburg, en [verbalisant 3] ), hoofdagent van politie Eenheid Limburg, verklaren het volgende:

Plaats delict: [adres 2] Venray.

Op zaterdag 23 mei 2020 om 07:00 uur, kwamen wij ter plaatse van het misdrijf op de locatie [adres 2] Venray, bij een persoon die ons opgaf te zijn:

Achternaam: [aangever 1]

Voornamen: [aangever 1]

Geboren: [geboortedatum 2]

Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] in Nederland

Geslacht: Man

Nationaliteit: Nederlandse

Adres: [adres 2]

Postcode plaats: [adres 2] Venray

Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident,

dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen zaterdag 23 mei 2020

om 06:30 uur en zaterdag 23 mei 2020 om 06:31 uur.

Vandaag lag ik omstreeks 06.30 uur in bed van mijn vrijstaande woning gelegen op het adres [adres 2] te Venray. Ik slaap op de begane grond. Omstreeks genoemd tijdstip hoorde ik een hoop gebonk en lawaai aan de voorzijde van de woning. Ik ben toen opge-staan en via de eetkamer naar de woonkamer gelopen. Ik ben 88 jaar en had mijn wandelstok bij me. Ik zag toen dat er een man in de woonkamer stond. Ik zag ook dat het raam van de woonkamer ingeslagen was. Ik zag een gat in de ruit zitten ter hoogte van de

vergrendeling. Die vergrendeling kun je met een sleutel afsluiten. Ik had het sleuteltje in het slot zitten. Toen ik die man zag was hij druk bezig met de televisie. Die televisie is met een

beugel bevestigd aan de muur. Die man was daar flink aan het slaan en aan het breken.

Ik riep: “hee, wat is dat nu”. Ik zag dat die man toen naar het geopende raam liep en daarbij nog bloempotten omvergooide welke nabij de televisie stonden. Hij klom toen naar buiten. Dit ging allemaal best snel. Ik zag dat die man, toen hij naar buiten klom, op de stenen vensterbank ging staan en dat die afbrak. Die man viel bijna. Op de grond lag glas.

In de deurbel heb ik een camera zitten die, na beweging te hebben waargenomen, beelden opneemt. Uw collega is die beelden nu nog aan het bekijken.

Over de dader kan ik alleen maar zeggen dat het een man was.

De spullen in mijn woning zijn mijn eigendom en ik heb niemand het recht of de toestemming gegeven om in die woning in te breken en om te proberen goederen weg te nemen en zich toe te eigenen.

Ik heb op diverse plaatsen braakschade. De ruit is stuk (…) en ik heb schade aan de bevestigingsbeugel van de televisie.

2. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Venray) d.d. 25 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079272-2), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 4] ;

Op zaterdag 23 mei 2020 om 9.30 uur kwam ik, naar aanleiding van een poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit een woning, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] Venray.

Na de inbraak trof aangever een grote steen (hof: aan) in zijn woonkamer.

Omschrijving onderzoekslocatie.

Het betreft een vrijstaande woning. Vanaf de vrij toegankelijke oprit is de voorzijde (straatzijde) van de woning te bereiken. Vanaf de voorzijde van de woning gezien, is aan de rechterzijde de voordeur gelegen. Aan de rechterzijde van de voordeur is de garage gelegen. Aan de linkerzijde van de voordeur zijn twee woonkamerramen gevestigd. Deze ramen zijn voorzien van dubbel glas. Deze ramen zijn aan de binnenzijde voorzien van een raamkrukslot.

Bevindingen

Ik zag dat de twee woonkamerramen aan de straatzijde gelegen waren. Ik zag dat het rechter woonkamerraam ingeslagen was. Ik zag geen braakschade veroorzaakt door een werktuig aan dit raam. Ik zag een gat in de ruit van dit raam. Dit gat had een afmeting van ongeveer 15 bij 15 centimeter en bevond zich ter hoogte van de raamkruk. Onderaan, op de onderste kozijn van het raam zag ik wat gruis, vermoedelijk afkomstig van de steen waarmee het raam werd ingeslagen. Desgevraagd toonde aangever aan mij de steen waarmee het raam vermoedelijk werd ingeslagen. Door de ontstane opening werd het mogelijk, vanaf de buitenzijde, met de hand of een voorwerp, het raamkrukslot aan de binnenzijde te bedienen. In de woning werd getracht de flatscreen televisie te ontvreemden. Ik zag dat

er getracht was de beugel, waarmee de televisie aan de muur was bevestigd, te vernielen. Ik zag dat de televisie vanaf de beugel naar beneden hing. Ik zag geen werktuigsporen op of rondom deze beugel. Op een voetenbankje onder de televisie zag ik een beitel. Aangever verklaarde desgevraagd aan mij dat deze beitel niet van hem afkomstig was. Ik heb deze beitel veiliggesteld onder SIN: AANA3O61NL. Ik heb deze beitel, ten behoeve van DNA sporen, bemonsterd. Ik heb deze bemonstering veiliggesteld onder SIN: AANA3O64NL. Ik zag tevens dat er geringe braakschade aan de voordeur was. Ik zag dat er werktuigsporen waren op de voordeur. Vermoedelijk werden deze werktuigsporen veroorzaakt door met een werktuig te wrikken in de sluitnaad tussen de deur en het kozijn. Ik heb deze werktuigsporen veiliggesteld onder SIN’s: AALS1187NL en AALS1188NL. De woning werd verlaten via de weg van binnenkomst.

Sporendrager

Goednummer: PL2300-2020079272-l317178

SIN: AANA3O61NL

Object: Handgereedschap (hof: handgereedschap) (Beitel)

Kleur: Zwart

Land: Nederland

Bijzonderheden: Beitel lag op voetenbankje onder tv in woonkamer.

3. Het proces-verbaal van bevindingen houdende een fotoblad van camerabeelden d.d. 27 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-202079272-6) houdende 7 foto’s met de tekst “Beelden man ZONDER fiets” ter beschikking gesteld naar aanleiding van de inbraak in het pand [adres 2] te Venray d.d. 23 mei 2020 omstreeks 06.31 uur en inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 5] ;

De persoon die op de beelden is te zien is dezelfde persoon als de persoon die te zien is op de prints die zijn opgenomen in proces-verbaal fotoblad PL2300-2020079272-7

4. Het proces-verbaal van bevindingen houdende een fotoblad van camerabeelden d.d. 27 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-202079272-7) houdende 7 foto’s met de tekst “Beelden man MET fiets” ter beschikking gesteld naar aanleiding van de inbraak in het pand [adres 2] te Venray d.d. 23 mei 2020 omstreeks 06.31 uur en inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 5] ;

De persoon die op de beelden is te zien is dezelfde persoon als de persoon die te zien is op de prints die zijn opgenomen in proces-verbaal fotoblad PL2300-2020079272-6

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079272-5), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 3] ;

Naar aanleiding van een woninginbraak op zaterdag 23 mei 2020, aan de [adres 2] te

Venray werden mij camerabeelden getoond. Deze camerabeelden werden aangedragen door aangever/benadeelde. Op de camerabeelden was een man te zien, welke een blauwe jas droeg, een blauwe trainingsbroek met aan de zijkant witte verticale strepen en zwart/gele

sportschoenen. Deze man had een fiets bij (hof: zich) welke zeer opvallende snelbinders had. Deze waren paars van kleur.

Naar aanleiding van een diefstal bij [bedrijf] , [adres 3] te Venray, werden mij camerabeelden getoond. Op deze camerabeelden zag ik een man met een blauw/zwarte jas, een blauwe trainingsbroek met aan de zijkant witte verticale strepen en zwart gele sportschoenen.

Naar aanleiding van de diefstal bij [bedrijf] werd, [verdachte] , geboren. op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] aangehouden als verdachte.

Ik, [verbalisant 3] , herken de aangehouden [verdachte] , als de persoon welke zowel op de camerabeelden van de woning inbraak alsmede de persoon op de beelden van de diefstal bij [bedrijf] te zien is.

Bij het appartementencomplex waarin verdachte woonachtig is, zag ik een fiets staan welke, qua bijzondere kenmerken, overeenkwam met de fiets welke door de dader bij de woninginbraak was gebruikt. Ik zag onder andere dat de paarse snelbinders op een opvallende wijze bevestigd zaten, een opvallende stikker op de stang van die fiets en een qua kleur afwijkende bagagedrager. De fiets werd door mij in beslag genomen.

6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 mei 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079277-35), met als bijlagen 12 foto’s, inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van verdachte;

V = Ik laat je nu foto van een fiets zien. Deze fiets staat bij jouw appartementencomplex. Van wie is de fiets? (foto 2) (het hof begrijpt dat dit een foto is van de in beslag genomen fiets als vermeld onder bewijsmiddel 3 hierboven)

A = Dat is mijn fiets.

V Ik laat je nu foto 3 en foto 4 zien. (hof: foto 3 is een uitvergrote foto’s van foto 2 van het proces-verbaal fotoblad PL2300-2020079272-6 houdende 7 foto’s, als vermeld onder bewijsmiddel 3 hierboven, foto 4 is een uitvergrote foto van foto 6 van datzelfde proces-verbaal fotoblad).

Wie is dit?

A = Op foto 3 ben ik.

V Wat deed jij daar?

A = Ik loop daar voorbij. Ik weet niet welke straat dat is.

V = Dit is een foto gemaakt van een beveiligingscamera op de [adres 2] (het hof begrijpt: op 23 mei 2020 te Venray). Wat deed

jij daar?

A = Zoals ik net al zei, naar huis lopen.

7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2020 (proces-verbaalnummer PL2300-2020079272-8) met als bijlage 4 foto’s, inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] ;

Op 5 juni 2020 heb ik foto’s gemaakt van de woning [adres 2] (Hof: aan de [adres 2] te Venray) en het uitzicht vanaf de straat voor bij [adres 2] )

Op foto 1 is de woning te zien.

Op foto 2 is het uitzicht van de voorzijde van de woning.

Op foto 3 is de straat links vanuit de woning.

Op foto 4 is de straat rechts vanuit de woning.

Weber verklaarde dat hij langs de woning liep en zo naar huis liep. Op foto 1, de woning en foto 5, camerabeeld [adres 2] (het hof begrijpt: van fotomap PL2300-202079272-7, bewijsmiddel 4 hierboven) is te zien dat hij op het terrein loopt van de [adres 2] en niet op het voetpad voor de woning.

8. De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 24 februari 2021, inhoudende;

Het hof neemt op grond van de foto 1 van PL 2300-2020079272-8 (de foto van de voorzijde van de woning aan de [adres 2] te Venray als opgenomen onder bewijsmiddel 7) in samenhang met de foto’s 5, 6 en 7 (als opgenomen in het proces-verbaal fotoblad PL2300-2020079272-6 onder bewijsmiddel 3) waar dat de persoon die op de foto’s 5, 6 en 7 is te zien zich enige tijd ter hoogte van het rechter woonkamerraam heeft bevonden, waarbij de voorzijde van het lichaam zich bevindt in de richting van het raam.

9. Het rapport van het NFI inhoudende het vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een woninginbraak in Venray op 23 mei 2020 d.d. 13 juli 2020 (zaaknummer 2020.06.08.016 (aanvraag 002), inhoudende – zakelijk weergegeven – de conclusie van [rapporteur] ;

Politie Eenheid Limburg heeft verzocht om het DNA-profiel van [verdachte] RFL061 (geboren op [geboortedatum 1] ) te vergelijken met het eerder verkregen DNA-mengprofiel van bemonstering AANA3064NL#01 (beitel; lag op voetenbankje onder tv in de woonkamer).

Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of een deel van het DNA in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [verdachte].

Resultaten en interpretatie DNA-onderzoek

Van het DNA in bemonstering AANA3064NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man.

Interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek

DNA-profiel RFL061 van [verdachte] (geboren op [geboortedatum 1] ) is met het DNA-mengprofiel van de bemonstering vergeleken. Op grond van dit vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat een deel van het DNA in bemonstering AANA3064NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] .

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

Om de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] en DNA-mengprofiel AANA3064NL#01 te berekenen zijn de volgende aannames gedaan:

  • de bemonstering bevat DNA van twee personen;

  • de personen die DNA hebben bijgedragen aan de bemonstering zijn niet onderling verwant.

Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:

Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en een willekeurig onbekende persoon.

Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurig onbekende personen.

DNA-mengprofiel AANA3064NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beitel, met daarop DNA van de verdachte, een daderspoor betreft. Daarnaast acht de advocaat-generaal de verklaringen van de verdachte, inhoudende dat hij in de buurt van de betreffende woning is geweest omdat hij moest urineren, niet aannemelijk. Derhalve is de advocaat-generaal van oordeel dat het hof bewezen dient te verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit tenlastegelegde feit.

Standpunt verdediging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.

De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder feit 2 tenlastegelegde feit. Het aantreffen van het DNA van verdachte op de beitel in de woning van aangever is verklaarbaar nu de beitel uit de woning van verdachte en [medeverdachte] komt. Het enkel aantreffen van het DNA op het plaats delict is onvoldoende. Er kan niet worden gesteld dat er – onomstotelijk – bewijs voorhanden is om zonder meer te stellen dat verdachte in de woning was en/of betrokken was bij het gepleegde feit. Er is geen signalement, er zijn geen vingerafdrukken, er zijn geen andere (bloed)sporen, er was geen letsel bij verdachte en op de van verdachte gemaakte beelden blijkt niet dat hij over de bewuste beitel beschikt dan wel dat hij zich bij het bewuste raam heeft bevonden. Verder buurtonderzoek heeft niets opgeleverd.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Feiten en omstandigheden

Op 23 mei 2020 heeft omstreeks 06.30 uur in een woning aan de [adres 2] te Venray een inbraak plaatsgevonden. [aangever 1] hoorde omstreeks voormeld tijdstip een hoop gebonk en lawaai in de woning. Hierop is aangever opgestaan en naar de woonkamer gegaan waar hij een man zag staan. Aangever zag toen ook dat er een gat in de raam zat ter hoogte van de vergrendeling en dat het raam openstond. Deze man was druk bezig om de televisie weg te halen. Nadat aangever de man aansprak is de man uit het geopende raam geklommen en weggegaan.

Door de forensische opsporing is kort na de inbraak onderzoek verricht aan de woning. Geconstateerd is dat het rechter woonkamerraam was ingeslagen. Tevens werd een beitel op een voetenbankje onder de tv in de woonkamer van aangever aangetroffen. De aangever heeft verklaard dat hij de inbreker heeft overlopen en dat het om een man ging. De aangetroffen beitel is niet van aangever. Het hof gaat ervan uit dat deze beitel door de dader mee de woning is ingenomen en hij deze op enig moment heeft neergelegd op het voetenbankje onder de tv. Met de tv was de dader bezig op het moment dat aangever hem zag. Aldus gaat het om een daderspoor. Uit onderzoek van het NFI aan de beitel, blijkt dat daarop DNA is aangetroffen, met een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man, dat overeenstemt met een DNA-profiel van de verdachte. De hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en een willekeurig onbekende persoon is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dan dat de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het om het DNA van verdachte gaat.

Verklaring verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 24 februari 2021 verklaard dat hij op 23 mei 2020 in beschonken toestand van de McDonalds afkwam. Verdachte heeft onderweg naar huis een korte route genomen waarbij hij langs de [adres 2] te Venray komt. Het feit dat verdachte op de beelden van de videodeurbel te zien is, komt doordat verdachte in de buurt van de woning moest urineren.

De omstandigheden dat er DNA van verdachte op de beitel is aangetroffen is volgens hem enkel verklaarbaar nu dit de beitel is van [medeverdachte] en deze beitel uit de gezamenlijke woning van verdachte en [medeverdachte] is gekomen. Zodoende kan zijn DNA op de beitel terecht zijn gekomen. Hoe de beitel vervolgens in de woning van aangever terecht is gekomen, weet verdachte niet.

Beoordeling

Naar het oordeel van het hof staat vast dat de aangetroffen beitel in de woning gelegen aan de [adres 2] te Venray een daderspoor betreft en dat zich daarop het DNA van de verdachte bevindt.

Ten tijde van het opnemen van de aangifte omstreeks 07.00 uur worden de beelden van de voordeurcamera van de woning van aangever door een verbalisant bekeken. Op de beelden is een man te zien in een blauwe jas, een blauwe trainingsbroek met aan de zijkant witte verticale strepen en zwart/gele sportschoenen. De man is in twee situaties te zien, namelijk met en zonder fiets. De fiets had zeer opvallende paarse snelbinders. De betreffende verbalisant heeft de man ambtshalve herkend als verdachte.

De verklaring van verdachte dat hij enkel op de beelden bij de woning te zien is omdat hij moest urineren acht het hof niet aannemelijk. Dit temeer nu verdachte pas met deze verklaring komt in hoger beroep. Niet eerder heeft hij dat naar voren gebracht. Bovendien is het gelet op de situatie ter plaatse en de omgeving zoals blijkt uit de foto’s die zijn opgenomen onder bewijsmiddel 7 niet aannemelijk dat verdachte dan gaat urineren in een voortuin van een woning. Verdachte is eerder met betrekking tot zijn aanwezigheid ter plaatste bevraagd. In eerste instantie heeft hij bij de politie verklaard dat hij daar liep omdat hij naar huis liep. Bij de rechter in eerste aanleg (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 juli 2020) heeft hij, nadat hem was gevraagd waarom hij dan niet op de stoep liep, verklaard dat hij enkel in de buurt van de woning was omdat hij dacht dat daar het pad liep. Hij had toen erg veel gedronken, aldus verdachte. Hij heeft dus zeer wisselend verklaard en bovendien verklaart dit geenszins dat verdachte tweemaal op de camerabeelden bij de voordeur is te zien. Eenmaal met de fiets in zijn hand en de andere keer zonder fiets. (proces-verbaal PL2300-2020079272-6 met 7 foto’s en proces-verbaal PL2300-2020079272-7 met 7 foto’s) Voorts verklaart hetgeen verdachte heeft aangedragen niet het feit dat hij zo dicht langs de voordeur van aangever in de richting van de woonkamerramen van de woning loopt en zich enige tijd ter hoogte van het rechter voorraam bevindt. Dit geldt temeer nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet tegen de woning heeft geürineerd, maar ter hoogte van het struikje dat te zien is op de foto 4 van het proces-verbaal PL2300-20200792720-8 aan de uiterst rechterzijde van de foto. Dat is een stuk voorbij de ramen aan de voorkant. Het hof gaat derhalve aan de verklaring van verdachte voorbij.

Het hof overweegt dat hoewel het DNA van verdachte is aangetroffen op een verplaatsbaar object, het moment waarop en de plaats waar de beitel is aangetroffen, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden, zoals hiervoor uiteen is gezet, en bij gebrek aan een aannemelijke verklaring van verdachte voor zijn aanwezigheid in de buurt van het plaats delict en in het bijzonder bij het woonkamerraam dat is ingegooid, met zich meebrengt dat de verdachte kan worden aangemerkt als degene die heeft ingebroken. Temeer nu de verdachte daarnaar gevraagd geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van de beitel, met daarop zijn celmateriaal, op de plaats delict.

Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt mitsdien – in al zijn onderdelen – verworpen.

Feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, zijn het hof niet gebleken.

Gelet hierop acht het hof, evenals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, in vereniging gepleegd, en een poging tot diefstal met braak. Doorgaans richten woninginbraken niet alleen financiële schade voor de bewoners van die woningen aan, maar ontstaan bij die bewoners ook gevoelens van angst en onveiligheid. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar men zich veilig voelt en ook veilig behoort te voelen. Dat gevoel van veiligheid heeft verdachte door zijn handelen ernstig aangetast. Dit te meer nu verdachte in de vroege ochtend terwijl aangever thuis was heeft ingebroken en hij door de hoogbejaarde aangever op heterdaad is betrapt.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van vermogensdelicten.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de reclasseringsadviezen d.d. 31 maart 2020, 23 mei 2020, 9 juni 2020 en 9 juli 2020 alsmede van de door de verdachte overgelegde e-mail van [naam] , reclasseringswerker toezichten, SVG-reclassering Limburg Mondriaan. Hieruit volgt dat verdachte inmiddels weer verblijft binnen een 24-uurs voorziening van [voorziening 1] .

Dit is aan andere situatie dan ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Toen was de 24-uursbegeleiding afgeschaald en verbleef verdachte in een minder gecontroleerde omgeving. Gebleken is dat verdachte daarin niet kon gedijen en te veel zijn eigen gang kon gaan. Inmiddels is die situatie aangepast. Verdachte is bezig zijn leven op de rit te krijgen. Zo is zijn uitkering aangevraagd, de ziektekostenverzekering opgestart en is ook de dagbesteding opgestart.

Het hof neemt verdachte de bewezenverklaarde feiten bijzonder kwalijk, te meer omdat hij daarbij louter uit financieel oogmerk heeft gehandeld en dus zijn eigen financiële situatie belangrijker heeft gevonden dan de schade die hij daarmee heeft aangericht. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alles overwegende kan het hof zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel zal het hof - kortgezegd - de volgende bijzondere voorwaarden verbinden;

  • een meldplicht bij de GGZ Reclassering Limburg te Roermond;

  • een ambulante behandeling door [voorziening 2] of een soortgelijke zorgverlener;

  • een verbod op het gebruik van harddrugs;

  • een verplichting om te verblijven op een locatie van [voorziening 1] dan wel een soortgelijke instelling.

Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Vordering van de [benadeelde partij]

De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 987,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 237,50 aan materiële schade en € 750,- aan smartengeld.

De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 237,50. Voor het overige deel is de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering strekt in hoger beroep derhalve tot het toegewezen bedrag van

€ 237,50 aan materiële schade.

Het hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat, als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, de vensterbank van de woning van de benadeelde partij moest worden gerepareerd tot een bedrag van € 222,22 en dat de benadeelde partij reiskosten heeft moeten maken van in totaal € 15,28.

Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke wordt bepaald op 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 1] is toegebracht tot een bedrag van € 237,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op

te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie van het arrondissement te Limburg van 3 juli 2020, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 31 augustus 2019 onder parketnummer 03-659216-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, van oordeel, dat – nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt – de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is.

Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, ziet het hof evenwel aanleiding om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te gelasten voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 180 (honderdtachtig) dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde;

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarde

  • dat de veroordeelde zich uiterlijk drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Limburg op het [adres 4] ( [telfoonnummer] ) en dat hij zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

  • dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door [voorziening 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;

  • dat het de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van harddrugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;

  • dat veroordeelde gedurende de gehele proeftijd zal verblijven in [voorziening 1] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de [benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 237,50 (tweehonderdzevenen-dertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 237,50 (tweehonderdzevenendertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;

bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;

bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 31 augustus 2019 met parketnummer 03-659216-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 180 (honderdtachtig) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door:

mr. J.F. Dekking, voorzitter,

mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,

en op 10 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.